| |
Boekbespreking
Godsdienst
Magdeburg, Mechthild von, Das fliessende Licht der Gottheit. Eingeführt von Margot Schmidt mit einer Studie von Hans Urs von Balthasar. - Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, 1956, 453 pp., Fr. 19.80.
In de tweede Band van de Benedictijnse uitgave: Revelationes Gertrudianae ae Mechtildianae (1877) is een Latijnse vertaling van Mechthilds geschrift opgenomen en toegevoegd aan de werken van de heilige Geertruid en van de heilige Mechtild van Hackeborn, die beiden behoorden tot de beroemde Cisterciënzer-abdij van Helfta. De toevoeging zal vermoedelijk geschied zijn, omdat Mechthild van Maagdenburg haar laatste levensjaren in dezelfde kloostergemeenschap heeft doorgebracht. Overigens toch verschilt haar geschrift naar stijl en inhoud zeer sterk van de werken harer twee kloostergenoten. Zij is veel heftiger in haar uitingen, strijdbaar van natuur en op Gods innerlijk bevel geroepen om op te komen voor het zuivere Christendom tegen de ontaarding, die zij van nabij, gedurende verreweg het grootste deel van haar leven, waarnam bij geestelijkheid, leken en kloostergemeenschappen. Dr. Hans Urs von Balthasar schreef, bij wijze van inleiding op deze Duitse tekst-uitgave, een breedvoerige, diepgaande, soms moeilijk leesbare studie, die doorworsteld een onmisbare commentaar is op de ongewone inhoud van Mechthilds proza en poëzie, en tevens bewijst, van hoe grote waarde het geschrift is van deze vrouw, zowel om haar eigen geestelijk leven te leren kennen als dat van haar tijdgenoten, op wie zij een sterke invloed heeft uitgeoefend. De oorspronkelijke tekst in middel-nederduits dialect is verloren gegaan. Maar volgens nauwkeurig onderzochte codices en met gebruikname van de nieuwste tekst-critische studies verzorgde Margot Schmidt een wetenschappelijk verantwoorde uitgave in modern Duits. Het werd een aantrekkelijk deel in de Benziger reeks Menschen der Kirche, keurig van letter en handzaam van formaat.
M. Molenaar M.S.C.
| |
Merton, Thomas, Marthe, Marie et Lazare, vert. Juliette Charles-Du Bos. (Présence Chrétienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 148 pp., ing. Fr. 54.
Voor Sint-Bernardus waren deze drie figuren de symbolen van het drievoudige leven zoals het binnen elk Cisterciënserklooster wordt beleefd: apostolaat (waaronder ook de administratie wordt gerekend), contemplatie en boete. Met veel fijnzinnigheid ontleedt Thomas Merton, de bekende bekeerling, dichter en trappist, de dialectische spanningen waarin zich deze drie componenten van het monnikenlevenleven tot elkaar verhouden. Steeds blijft voor de monnik de contemplatie het beste en het meest geliefde deel. Het boeteleven leidt tot de contemplatie, maar het apostolaat (dat een charismatische roeping is) overstijgt haar, en keert er opnieuw toe terug. Deze rustige syn- | |
| |
these wordt in Mertons boek door twee schone hoofdstukken omsloten: het eerste over de actie en de contemplatie van Christus; het laatste over de actie en de contemplatie van de H. Maagd. Een heldere analyse die gegroeid is uit jarenlange studie en diep gebed. Ook voor de leek zeer toegankelijk opent dit boek verrassende perspectieven op het eigenste leven van de monnik en op zijn bestemming in de wereld, ook de onze.
J.-P. Van Schoote
| |
Huenermann, W., Wir haben seine Herrlichkeit gesehen. Ein Leben Jesu. - Tyrolia-Verlag, Innsbruck, 1956, 475 pp., 2 K.
Het is een gewaagde onderneming, de evangelies in roman-vorm weer te geven: ofwel is het verhaal niet spannend en levendig genoeg, ofwel boet het in aan waarheidsgetrouwheid en religieuze diepte. Wilhem Huenermann is er in geslaagd, het leven van Christus stap voor stap te volgen, de woorden van de Meester en nog verscheidene andere citaten uit O.T. en N.T. letterlijk weer te geven - wat telkens aangeduid wordt door een inspringende tekst - en ons door het verhaal toch te boeien en religieus te bezielen. Al is het geen wetenschappelijk werk, toch geeft het ook, naast een orthodoxe interpretatie, zeer veel details over plaats en tijd van de evangelies, nuttig voor een latere lezing van de tekst zelf.
E. Dirven
| |
Wu, John, Le Carmel intérieur, vert. F. Weyergans (Eglise Vivante). - Casterman, Doornik, 1956, 229 pp., ing. Fr. 80.
Schrijver is een bekend Chinees jurist, oud-minister en gezant bij het Vaticaan onder Tsjan-Kaisjek, vader van een groot huisgezin, en R.K. bekeerling. Het is een troost, een leek te mogen lezen die zo mooi schrijft over de groei van het geestelijk leven. Niet dat hij nieuwe dingen gevonden heeft, maar de oude traditionele leer van de Kerk heeft hij leren kennen door vlijtige lectuur, waarvan men tevens bemerkt dat hij ze heeft verwerkt tot eigen levensgoed. In zijn ‘Boven Oost en West’ had hij reeds betuigd dat zijn bekering hem al het schone uit het Confucianisme, het Taoisme en het Boeddhisme, verrijkt en verdiept in de Kerk had mogen terugvinden. In dit boek merken wij door zijn vele citaten uit de oude boeken van China hoe waar zijn getuigenis is geweest. Zo behoort hij tot de groep van de edele en volmenselijke bekeerlingen, die het niet nodig achten hun vroegere geloofstrouw te verachten om beter katholiek te zijn.
P. Fransen
| |
The Springs of Morality. A Catholic Symposium, ed. by John M. Todd. - Burns & Oates, London, 1956, VIII-327 pp., 30 sh.
Een groepje priesters en katholieke leken hielden in 1955 in ‘Downside Abbey’ een symposion, waarvan het verslag thans verschenen is. Het eerste deel bespreekt historische invloeden op de moraliteit (Bijbel, Grieken en Romeinen, Middeleeuwen, Engelse Protestanten); het tweede behandelt de bijdragen, die verschillende wetenschappen voor de moraal leveren (psychologie, medicijnen, economie, internationaal recht); het derde deel stelt enkele concrete moraalproblemen (leraar, sexualiteit, werknemer, werkgever, schrijver, biechtvader); het vierde deel tenslotte bespreekt een aantal morele opvattingen buiten de Kerk. De waarde van dergelijke publicaties is maar betrekkelijk, gezien de veelheid van behandelde onderwerpen en het wisselende wetenschappelijke peil van de afzonderlijke bijdragen. Onder de lezers van dit tijdschrift zullen weinigen gevonden worden, voor wie dit werk betekenis heeft. Daarom mogen wij volstaan met deze summiere weergave van de inhoud.
A. van Kol
| |
Faerber, Karl, Brevier zum inneren Leben. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 276 pp., geb. D.M. 8,80.
Om zijn lezers tot een lofwaardige praktijk van bezinning en meditatie te brengen, publiceert Der christliche Sonntag sinds jaren wekelijks een tekst uit één of ander geestelijk boek. Een driehonderdtal ervan zijn in dit ‘brevier’ samengebracht, volgens tien hoofdthema's. Een bloemlezing van de geestelijke literatuur is dit uiteraard niet: daartoe was het materiaal te beperkt, ook te toevallig, want aangewezen op een keuze uit recente vertalingen. Voor ons taalgebied bijvoorbeeld, zijn slechts Grossouw en Stracke, elk met één tekst, vertegenwoordigd. Men miskent geenszins de waarde van deze schrijvers door hierbij de bedenking te maken dat er in de spiritualiteit van de Lage Landen nog wel wat anders te vinden is. Zoals het is kan men het boek trouwens veilig aanprijzen; de keuze der teksten is ruimschoots verantwoord en getuigt van veel feeling voor de geestelijke behoeften van de moderne mens. De samensteller was bovendien ruimdenkend genoeg om ook
| |
| |
protestantse ascetische schrijvers aan het woord te laten waar dit voor katholieken aanvaardbaar is.
F. De Graeve
| |
Catéchèse et missions. Rapports et compte-rendu de la XXVe Semaine de Missiologie, Louvain, 1955. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 239 pp., ing. Fr. 150.
Zoals de titel schijnt aan te duiden handelen de referaten van de missiologische week, jubeljaar 1955, over twee onderwerpen: de catechese en daarnaast de missies. Vooraanstaande persoonlijkheden op catechetisch gebied, als Br. Vincent Ayel F.E.C., P. Van Caster S.J., P. Charlier O.S.B., P. Ranwez S.J. en Dom Thierry Maertens O.S.B. geven bondig en toch zo volledig mogelijk de moderne posities en strevingen van het G.O. in Europa. De daaropvolgende typische missionaris-voordrachten vergenoegen zich ofwel met het klassieke en toch dikwijls interessante overzicht van de activiteiten van de missionaris, ofwel concentreren ze hun aandacht op het reeds oude en altijd actuele probleem van de aanpassing. Merkwaardige bijdragen op dit gebied kwamen van de inboorlingen zelf (P. Mavwela S.J. en P. Dominique Sukala O.P.). Dat het tussen beide: catechetische beweging en missies, niet tot een echte dialoog kwam, wijst op de noodzaak om het G.O. in de missies grondig te vernieuwen.
E. Dirven
| |
Stierli, Josef, Sie gaben Zeugnis, Lebensbilder christlicher Propheten. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, (1956), 168 pp., Zw. Fr. 8.90.
Tien korte levensschetsen van heiligen en vromen uit het leven der Kerk, nl. van Stephanus, Franciscus van Assisi, Elisabeth van Thüringen, Catharina van Siena, Jeanne d'Arc, Broeder Claus van Flüe, Ignatius van Loyola, Joannes Bosco en Pater Flanagan, Hieronymus Jaegen, en Joseph Lo Pa Hong. Vromen uit alle tijden en van verschillende landsaard, maar die allen voor de Kerk gewerkt en gestreden hebben en zo getuigen geworden zijn, die ook nog in onze tijd aan ons een boodschap te verkondigen hebben en de moderne mens uitnodigen zijn lidmaatschap van de Kerk ten volle te beleven.
P. Grootens
| |
Gutzwiller, Richard, Meditaties over Mattheus. - Paul Brand, Bussum, 1956, 560 pp., geb. f 8.90.
De oorspronkelijke duitse uitgave van dit werk in twee deeltjes, die in 1954 haar tweede druk beleefde, heeft reeds veel mediterende zielen gelukkig gemaakt. Vandaar is het te verwachten, dat deze nederlandse vertaling, verzorgd door Th. Kouw M.S.C., haar weg hier in ons taalgebied wel zal vinden. Vooral ook omdat door de uitgever door het gebruik van dundrukpapier, de twee deeltjes in één verenigd zijn. Wat de meditatiestof van Gutzwiller zo aantrekkelijk maakt, is, dat hij zijn commentaar bekort, door allerlei bijkomstige details weg te laten en alleen de grote gedachte van een pericoop naar voren te brengen. Bovendien is hij volmaakt op de hoogte van de noden van de tijd en zo weet hij de eeuwiggeldende waarheden van dit evangelie toegankelijk te maken voor mensen, die midden in de wereld staan en toch niet in de wereld verloren willen gaan.
P. Grootens
| |
Mascall, E.L., Via Media. An essay in theological Synthesis. - Longmans, London, 1956, 171 pp., 12 s. 6 d.
Schr. ziet orthodoxie als de middenpositie tussen heretische uitersten. Hij illustreert dit door een uiteenzetting van de ware leer der schepping, der Triniteit, Incarnatie en genade, waarbij ketterse uitwassen ter beider zijde met inzicht en sympathie besproken worden, zodat ze het waarheidselement dat zij bevatten duidelijk naar voren brengen. Schr. is een vooraanstaand theoloog der Anglikaanse Kerk; hij is volledig op de hoogte van de katholieke theologie, die hij in deze, voor de leek niet eenvoudige, studies trouw volgt.
W. Peters
| |
Prein, J.A.M., De maaltijd des Heren. Serie De Eredienst der Kerk, nr. 5. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 43 pp., f 1.75.
Aan de hand van de oudste gegevens uit Schrift en apostolische tijd wordt in dit werkje nagegaan, waarin aard en vorm van de Mis bestaan. Na het verloop van het Paasmaal alsmede de manier waarop de Evangelisten en Paulus het instellingsverhaal meedelen, te hebben onderzocht, komt Schr. tot de volgende conclusie: ‘Niet een maaltijd maar een ritus gebood Christus te herhalen’ (pagina 15; cursivering van ons). De schrijver geeft ons in zijn overzicht veel kostbare gegevens en teksten, en met zijn hoofdstelling kan men het veilig eens zijn, hoewel daarnaast toch moet worden opgemerkt, dat vanwege de nieuwe betekenis, die Christus aan de dankzegging over brood en wijn heeft gegeven, deze ritus ook in een
| |
| |
nieuw verband, en dus ook in een nieuwe ‘Gestalt’ is komen te staan, die toch ook een maaltijdsvorm is, zij het dan ook een geestelijk maal. Wat Schr. op p. 27 opmerkt over de uitwerkingen van de Eucharistie volgens St.-Jan, zouden we niet willen onderschrijven: het eeuwig leven en het blijven in Christus bepaalt niet slechts onze verhouding tot God, maar veroorzaakt ook de intermenselijke verhouding der gelovigen. Het geheel is wel iets té academisch, té technisch wetenschappelijk. Het pastorele aspect, dat momenteel een allesbeheersende invloed uitoefent in de liturgie-ontwikkeling, blijft te veel op de achtergrond.
J. Mulders
| |
François, J., De Heilsgeschiedenis van het Oud Verbond in onze Katechese. - K. Beyaert N.V., Brugge, 1956, 312 pp., Fr. 96.
Evenals met zijn driedelig werk Het Levende Woord zal inspecteur François ook met deze Heilsgeschiedenis een grote dienst bewijzen aan alle godsdienstleraren die niet de tijd vinden om persoonlijk de huidige stromingen in katechetiek en bijbelkennis te volgen. Naar het voorbeeld van de bekende katecheet J. Colomb p.s.s. geeft S. in een tiental synthetische vues een overzicht van het O.T. in zijn heilsaspect, met telkens zowel katechetische als exegetische richtlijnen, bijeengelezen uit de werken van vooraanstaande persoonlijkheden op dat gebied, dikwijls zelfs in de oorspronkelijke tekst. Daar we in 't Nederlands nog weinig van dien aard bezitten, voorziet dit boek zeker in een behoefte.
E. Dirven
| |
Gagern, Dr. Friedrich E. Freiherr von, Huwelijk. Voorbereiding en Beleving. - H. Nelissen, Bilthoven, 't Groeit, Antwerpen, 1956, 63 pp., f 1.90.
De bekende katholieke Duitse arts von Gagern heeft in 1955 een boekje uitgegeven onder de titel ‘Mann und Frau’, dat thans door Bert Stevens in het Nederlands vertaald is. Het is een eenvoudig voorlichtingsboekje, met deze bijzondere kwaliteit dat het de biologische aspecten opneemt in een idealistische visie. Aanbevolen.
A. van Kol
| |
Dean, Dom Aldhelm, Letters to Anglicans. - Burns and Oates, London, 1957, 62 pp., 5 sh.
Dit dure pamflet bevat een dozijn brieven gericht tot Anglicanen wier zekerheid omtrent hun kerk is aangetast. De gewone moeilijkheden worden helder behandeld, op weinig originele wijze overigens; we vragen ons af of de controverse-toon de mens van vandaag wel ligt en of hij bereid is natuurlijke argumenten zo hoog aan te slaan als schr. zou wensen. We geloven dat schr. bovendien hier en daar niet vrij te pleiten valt van begging the question, van indirect uit te gaan van het standpunt dat hij bewijzen moet.
W. Peters
| |
Filosofie en psychologie
Oldendorff, Prof. Dr. A., De Vreemdeling. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 19 pp., f 1.25.
In deze inaugurale rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar aan de economische hogeschool te Tilburg, geeft de auteur een interessante sociologische beschouwing over de beleving van het vreemde en de vreemdeling. Die beleving is tweevoudig. Enerzijds wekt het vreemde onze vrees, omdat het onberekenbaar is en de vertrouwde kaders verstoort, waarin wij de werkelijkheid geordend hebben. Anderzijds gaat er van het vreemde ook een aantrekkingskracht uit. ‘Het ongewone’, zegt de auteur, ‘wekt gemengde gevoelens van angst en nieuwsgierigheid; het verwonderlijke houdt ons geboeid. Waar de nieuwsgierigheid het wint van de angst, kunnen wij de betovering van het onbekende ondergaan; wij worden gefascineerd door dit anders zijn dan de gewone dingen. Het geheimzinnige heeft zijn dreiging, maar ook zijn verlokking, zijn luister en zijn majesteit’ (p. 6). Van deze tweevoudige werking van het vreemde en de vreemdeling kennen ethnologie en geschiedenis vele voorbeelden, waarvan sommige door de schrijver als illustratie van zijn betoog worden gebruikt. Wat de persoon van de vreemdeling betreft is het vaak opvallend dat deze de groep, waarin hij verkeert, tegemoet treedt met koele zakelijkheid, ongevoelig voor de affecten, die in de groep worden aangetroffen. Hij is vaak objectiever dan de ‘inboorling’ en schijnt zodoende gepredisponeerd tot ambten, waarbij onpartijdigheid een grote rol speelt. Tenslotte ontwikkelt de vreemdeling zich niet zelden tot sociaal criticus en revolutionair. ‘Het schijnt’, zegt de schrijver, ‘dat wij de buitenstaander nodig
| |
| |
hebben, waar zakelijkheid, objectiviteit en critische zin zijn vereist, onder voorwaarde uiteraard, dat deze buitenstaander zich vertrouwd heeft gemaakt met de hem voorgelegde problematiek en ons vertrouwen bezit, dat hij geïnvolveerd is zonder verstrikt te zijn’ (p. 15). Wij bevelen dit geschrift van harte ter lezing aan.
Dr. F. Nuyens
| |
Stern, Karl, The Third Revolution. - Michael Joseph, London, 1955, 256 pp., 15 sh.
De auteur is de bekende Joodse psychiater, die zich tot de Katholieke Kerk bekeerde en zijn bekeringsgeschiedenis verhaalde in De Vuurzuil. In het voortreffelijke en zeer verhelderende boek nu onder bespreking is voornamelijk de psychiater aan het woord, die zijn vak verdedigt tegen de talloos vele vooroordelen, misvattingen en ongegronde veroordelingen die onder katholieken, en niet het minst onder de priesters, gangbare munt zijn. Hij volgt hierbij een voornamelijk chronologische methode, die het grote voordeel biedt dat de lezer de zeer geleidelijke tocht kan meemaken die de psychiatrie zelf gegaan is. Aan de hand van enkele gevallen uit zijn eigen praktijk ziet men ieder nieuw ontwikkelingsstadium geïllustreerd, hetgeen niet weinig bijdraagt tot verheldering van noties en realiteiten, waarmede de leek nog niet erg vertrouwd is. Daarbij bezit schr. de grote verdienste nimmer zijn toevlucht te nemen tot een vakterminologie die voor buitenstaanders op de duur enkel notioneel wordt, en het benijdenswaardige talent om geenszins eenvoudige zaken in heldere taal uit een te zetten. De ondertitel van deze studie, die voor de leek bedoeld is, luidt: a study of psychiatry and religion. De klemtoon wordt hierbij gelegd op de psychiatrie, en wanneer deze eenmaal van excessen of niet te verantwoorden interpretaties is ontdaan, blijkt niet alleen hoe zij geenszins het geloof en de godsdienst in gevaar brengt, maar hierop in menig opzicht een diepere kijk geeft. Wij geloven zelfs dat het inzicht in het religieuze leven van de mens door deze jonge wetenschap van de psychiatrie geschonken nog veel groter is dan door schr. direct wordt aangeduid. Rustige en herhaalde lezing van deze studie zal de ontwikkelde leek zelf meerdere malen onverwachte diepte-visies geven op het gehele leven; hij zal dan onmiddellijk, mogelijk met iets van bezorgdheid, constateren dat dit inderdaad een revolutie zal betekenen, niet in de zin van de Franse revolutie, of de
industriële revolutie, die zich op een beperkt terrein van het mens-zijn voltrokken; het zal nu gaan over een ware revolutie in ons beschouwen van het gehele mens-zijn zelf. Zonder degelijke reden mag dit heldere, verhelderende, en stimulerende boek niet ongelezen blijven.
Dr. W. Peters
| |
Marcel, Gabriel, De mens zichzelf een vraagstuk, vert. door dr. E. Brongersma. Met een inleiding van dr. B. Delfgaauw. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1956, 162 pp., f 6.90.
Dr. Brongersma is de eerste Nederlander, die de moeilijke taak op zich nam een werk van Marcel in onze taal om te zetten en is daarin met deze vertaling van ‘L'homme problématique’ zeker geslaagd. Het werk zelf werd n.a.v. de Duitse vertaling reeds in Streven besproken door J. Defever (juni 1956, p. 880 vlg.). Om dilettantisme in de filosofie te voorkomen zou het m.i. nuttig zijn geweest even te wijzen op het feit, dat een schaduwzijde van Marcel is zijn vaak bewust ‘anti-modern’ zijn, zodat zijn kennis van het hedendaagse denken vaak niet geringe leemten vertoont.
J.H. Nota
| |
Dufoyer, Pierre, De kinderziel. (Van de geboorte tot aan het 13de jaar). Vert. door J. v.d. Putten. (Pro Familia-Reeks). - Gezinsuitgaven, Brussel; N. Nelissen, Bilthoven; Casterman, Doornik, 1956, 211 pp., 8 pl.
Dit boekje is vooral geschreven voor ouders. Het werd samengesteld door een team, bestaande uit een priester, een arts, een pedagoog, een vader en moeder. Veel kwesties uit de kinderpsychologie worden op eenvoudige wijze besproken. De auteurs schrijven blijkbaar vanuit de problematiek van het gestoorde kind, waardoor sterk de nadruk valt op mogelijke fouten en afwijkingen. Behalve enkele meer toevallige opmerkingen kan ook de opvallende voorkeur voor de theorie van Adler wel enige bedenking wekken. Voor hen, die met kinderen omgaan biedt dit boekje een nuttige aansporing zich te verdiepen in het mysterie van de hun toevertrouwde kinderen.
J.M. Kijm
| |
Müller-Eckhard, Hans, Kinderen vragen begrip. Vertaald door F. Schönau. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 223 pp., f 7.90.
De vertaler heeft de oorspronkelijke titel Das unverstandene Kind in zijn Neder- | |
| |
landse versie een andere kleur gegeven. Men mag veronderstellen dat het de bedoeling van de schrijver is geweest om meer begrip te vragen voor de bewegingsdrang, de behoefte aan mystiek, aan kinderlijk zijn in zindelijkheids- en ordelijkheidsgedragingen, maar bovenal in de behoefte aan liefdevolle bejegening van het kind. Als psychiater heeft Müller evenwel voornamelijk omgang met geestelijk gestoorde kinderen. Zijn inzichten omtrent de opvoeding put hij, wat dit werk betreft, duidelijk uit zijn ervaringen in de psychiatrische praktijk waar hij het ‘unverstandene Kind’ ontmoette. Deze stempel werd zozeer op het boek gedrukt dat wij ons met Dr. Trimbos - die een nawoord schreef - afvragen of er wel behoefte was aan een Nederlandse vertaling. In ieder geval vraagt Kinderen vragen begrip veel begrip van de lezer, veel begrip voor de hartekreten van de schrijver en ook veel begrip in pedagogische kwesties om de vele radicale uitspraken te kunnen omzetten in de geeigende relativiteit.
Chr. L. Heyen
| |
Waterink, Dr. J., De schooljaren onzer kinderen. Samenspel van school en gezin. - J.H. Kok, Kampen, 1956, 179 pp., f 6.90.
Steunend op een rijke ervaring heeft Prof. Waterink dit boek geschreven voor allen, die te maken hebben met schoolgaande kinderen. In de 21 hoofdstukken worden in eenvoudige stijl en geïllustreerd met sprekende voorbeelden allerlei praktische kwesties besproken: de moeilijkheden van het kind dat pas naar school gaat, tucht en straf, huiswerk, bijlessen, rapporten enz. De hoofdgedachte van het werk is in de ondertitel aangeduid: er moet nauwe samenwerking zijn tussen school en gezin door wederzijdse hulp en echt begrip voor elkaar. Een waardevol boek, dat wij van harte aanbevelen.
J.M. Kijm
| |
Jung, C.G., Zielsproblemen van onze tijd. Lezingen en Essays. Vert. E. Camerling en F. de Vries. - L. Veen, Amsterdam, z.j., 269 pp., f 14.50.
Het werk, waarvan thans de vertaling is verschenen, is onder de titel Seelenprobleme der Gegenwart gepubliceerd in 1930. Het bevat een serie opstellen, waarin karakteristieke aspecten van de Analytische Psychologie worden belicht, en waarin tevens bijna voortdurend een discussie gevoerd wordt met Freud. Het komt ons voor, dat zij die zich bezig houden met de wetenschappelijke problemen van de psychologie met vrucht kennis kunnen nemen van deze studies.
J.M. Kijm
| |
Shoemaker, Samuel M., Gelukkig worden. Vert. F. Schregel-Onstein. - J. Kruseman, Den Haag, z.j., 148 pp., f 3.95 en f 4.95.
In dit boek, oorspronkelijk gepubliceerd in Amerika, heeft een Anglicaans geestelijke op eenvoudige en levendige wijze gedachten uitgedrukt, welke voortkwamen uit de ervaringen bij het pastorale werk. Na een beschrijving van de huidige moeilijkheden, spreekt de auteur over de oplossingen, valse en ware, waarbij vooral nadruk gelegd wordt op rouwmoedige bekentenis van eigen tekortkomingen. Hij wijst het geloof in God aan als diepste bron van geluk, bespreekt op grond hiervan de verwerking van het leed en de zuivering van de menselijke verhoudingen. De echt Amerikaanse stijl kan ons soms wat vreemd aandoen: in het algemeen ligt er een weldadige frisheid en optimisme over dit boek, ontstaan uit een diep christelijke geloofsbeleving.
J.M. Kijm
| |
Kunst en cultuurleven
Fougasse, The good-tempered pencil. - Uitg. Max Reinhardt, London, 1956, 226 pp., geïll., 20 S.
Bijna gelijktijdig met de uitgave van de collectie humoristische tekeningen ‘A century of Punch’, verscheen er in Engeland een ander werk in ditzelfde genre: een verzameling geestige prentjes, uitgegeven door Fougasse. Tussen beide werken is wel overeenkomst, maar toch ook voldoende verschil, om deze twee boeken met veel genoegen door te bladeren. In dit boek van Fougasse vinden wij een goed gekozen verzameling humoristische prentjes, eveneens uit de laatste honderd jaar ongeveer. Men kan hier genieten van de knappe Engelse tekenkunst, die vooral op het gebied van boekillustratie en van het humoristische genre buitengewoon sterk is. Men is telkens blij verrast als men de fijne tekeningen ziet van Harrison Cady, Keene of James Montgomery Flagg. H.M. Bateman weet met enkele lijnen een situatie te typeren, wat niet alleen zijn meesterschap over zijn materiaal bewijst, maar ook getuigt van zijn goede, fijne smaak voor het beheerst-komische. 't Is trouwens toch een
| |
| |
aangename eigenschap van de Engelse humor, vooral zoals deze ons in dit boek getoond wordt, dat hij nooit grof wordt of banaal. Phil May observeert de typen van de straat in hun eigenaardige aangeleerde gebruiken en gewoonten, maar tegelijk spreekt er toch een hartelijk meeleven uit zijn kunst met de figuren die hij uitbeeldt, en die vaak onder hun extravagant uiterlijk veel ellende verbergen. Giovannetti toont zijn wel voldaan hamstertje, dat in al zijn daden zijn oprechte hamsteraard verraadt; 't is één van de genoegelijkste dierenfiguurtjes, die in de wereld van de humor zijn intrede deed. En zo kan men bijna bij ieder plaatje genieten van weer nieuwe verrassende bijzonderheden. Fougasse geeft over de tekeningen een uitvoerige tekst, waardoor deze verzameling méér wordt dan alleen maar een kijkboek. Het is een kostelijk, fraai uitgegeven werk, dat alle minnaars van de Engelse tekenkunst en humor zeer zal bevallen.
C. de Groot
| |
Monografieën over Belgische Kunst: R. Vivier, Ianchelevici; U. Van de Voorde, War van Overstraeten; F. Van den Wijngaert, Henri van Straten; J. Séaux, Delahaut; A. Corbet, Antoon Marstboom; H. Kerels, Adolphe Wansart. - De Sikkel, Antwerpen, 1956, 19 × 25 cm., 16 pp., 25 buitentekstpl. (Ianchelevici en Van Straten: 28 buitentekst- pl.), foto van de kunstenaar, Fr. 60 (ieder).
Ianchelevici, Belgisch genationaliseerd Bessarabiër, is een van de meest onafhankelijke, buiten alle scholen evoluerende beeldhouwer van het moderne Europa. Hij leeft zich, lyrisch en psychologisch, in zijn onderwerp, portret of monumentaalwerk in en vindt er de eigen plastische taal voor, vol eerbied voor de materie, beurtelings monumentaal of graciel, in vormen die vrij en persoonlijk zijn, zonder daarom de traditionele vormgeving af te zweren.
Met een impressionistisch kleurgevoel tot een steeds ideëler gebouwde compositie komend, zou War van Overstraeten tot de neo-humanistische school gerekend kunnen worden; zijn uiterst verfijnde, aristocratische halftinten en tonaliteiten evoceren de geestelijke achtergrond van een verinnerlijkte wereld. Keurige en literair verzorgde Inl. door U. van de Voorde. Henri van Straten, een van onze grote wit-zwart kunstenaars, sinds de bevrijding spoorloos verdwenen, krijgt in deze monografie een verdiende hulde voor een echt Vlaams werk dat zich op Europees niveau wist te imponeren. Experimenteerde hij vaak met produkties, die zijn artistieke persoonlijkheid niet lagen, dit bevorderde tenslotte de sterkere concentratie en bouw van zijn rijpere houtsneden. Eenvoudige, knappe voorstelling door Fr. van den Wijngaert.
Van expressionisme evolueerde Delahaut snel naar een abstracte schilderkunst, in wier bouw met geraffineerde berekening de wetten der experimentele gestaltepsychologie worden toegepast (b.v. ritmen van kleur, vlak, diepte-suggestie, en spel van figuur- en grondwisseling). Enigszins overladen, hooggestemde Inl. door H. Séaux.
Uitgaande van de expressionistische verworvenheden bereikt Marstboom in de laatste jaren een persoonlijke en vruchtbare plastische synthese; in de picturaal-rytmische herleiding van schepenmotieven benadert zijn kunst muzikale suggestiviteit samen met het visionaire van een machtige, zuivere bouw. Aug. Corbet rekent hem in zijn Inl. terecht tot de belangrijkste actuele Vlaamse kunstenaars.
Wansart, schilder maar vooral beeldhouwer, schept met expressieve, gestileerde, sterk op de Franse plastiek geïnspireerde vormentaal een decoratief-monumentale gemeenschapskunst.
Deze reeks veroorlooft ons een steeds ruimer overzicht van de levende nationale schilder- en beeldhouwkunst, zoals dit in slechts weinige landen mogelijk is.
A. Deblaere
| |
Mills, Edward D., The modern Church. - The Architectural Press, Londen, 1956, 189 pp., rijk geïll., 24 × 18 cm., sh. 30.
Wij hebben reeds de boeken van Pichard, Henze en Wendling over de moderne kerkelijke kunst besproken. Deze auteurs was het in hoofdzaak om een historische of inzichtelijke studie te doen. E.D. Mills daarentegen stelt zich op het praktische standpunt en wil de vele pastoors en architecten die onvoorbereid voor de opdracht van een nieuwe kerk komen te staan in hun nood helpen. Hij gaat vanzelfsprekend uit van het feit dat een moderne kerkgemeenschap modern moet bouwen. Alle pseudo-stijlen - van basiliek tot kathedraal - wijst hij van de hand en toont in de vele illustraties slechts voorbeelden waarin een ‘modern idioom’ tot uitdrukking komt. De voorbeelden zijn gekozen onder de beste realisaties van de hele wereld. Zij zijn duidelijk voorgesteld met plannen en foto's. Zowel de architec- | |
| |
tuur als de andere takken van de beeldende kunsten worden behandeld. De tekst beperkt zich tot aanwijzingen van praktische aard - liturgische voorschriften en bouwtechnische vereisten - met verschillende details voor de specifieke opvatting van het kerkgebouw in de verschillende christelijke belijdenissen. In het bijzonder voor Engeland opgesteld verdient dit boek toch een ruimere verspreiding.
G. Bekaert
| |
Koch, Willi A., Musisches Lexikon. - Alfred Kröner-verlag, Stuttgart, 1956, 1044 kol., XXVIII p. reg., 814 ill., D.M. 19.80.
Het Musisches Lexikon wil in woord en beeld een overzicht bieden van de voornaamste personen, feiten en monumenten uit onze westerse cultuur op het gebied van de muziek, de literatuur en de beeldende kunsten. De samensteller streefde geen volledigheid na, maar beperkte zijn keuze tot wat hij uit zijn persoonlijke ervaring als belangrijk leerde kennen. Deze ervaring moet wel zeer ruim zijn om een veelzijdigheid als die van het Musisches Lexikon te omvatten. De behandeling van de verschillende onderwerpen is meestal treffend en bevattelijk. De noodzakelijke onnauwkeurigheden, zoals de inhoudsopgave van Malraux' Musée imaginaire b.v. of de toeschrijving van een werk van A. Bouts aan D. Bouts, blijven schaars. Hoewel het Lexikon zich richt tot het Duitse publiek zijn er toch weinig artikelen zo specifiek dat zij buitenlanders niet kunnen boeien. De Nederlandse cultuur is vertegenwoordigd tot aan de moderne tijd. De moderne Nederlandse literatuur moet het stellen met Streuvels en Timmermans. Voor de beeldende kunsten is alleen Ensor vermeld. Deze beperkingen zijn zeker niet helemaal verantwoord, als men bedenkt dat een H. van de Velde nergens wordt vermeld. Erger dan dit sporadisch tekort van enkele bekende namen is het systematisch nalaten van alles wat op het gebied van de filmkunst verwezenlijkt is.
G. Bekaert
| |
Wetenschap
Carp, Prof. Dr. E.A.D.E., Gerechtelijke Psychiatrie. Met medewerking van Prof. Mr. J.M. van Bemmelen en Prof. Dr. D. Wiersma. - Uitg. Scheltema & Holkema N.V., Amsterdam, 1956, 324 pp., f 24.50.
Achtereenvolgens worden behandeld de criminele antropologie, de psychologie van de strafrechtspraak, verwaarlozing en precriminaliteit, geestesziekte en criminaliteit, de psychiater in het rechtsgeding, het psychiatrische deskundigenrapport, en de psychiater en de sociale wetgeving. De wijze waarop literatuurgegevens, eigen theorieën en praktijkervaringen tot een compacte tekst ineengevlochten zijn, is kenmerkend voor de wetenschappelijke allure van dit doorwrochte boek, maar bemoeilijkt enigszins de leesbaarheid. Het didactische element is onafwijsbaar. De opbouw van de hoofdstukken is echter van dien aard, dat een onmiddellijk overzicht van de inhoud onmogelijk is. Dit dwingt de lezer tot kennisneming van de complete tekst, wat overigens een leerzaam genoegen is en zeker verhelderend. Het boek richt zich tot een psychiatrisch onderlegd lectorium.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Jager, Dr. C. De, Ontstaan en levensloop van sterren en planeten. - N.V.W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 1956, 154 pp., geïll., geb. f 5.50.
Het ontstaan van de sterren en planeten is steeds een van de meest geheimzinnige problemen geweest in de sterrenkunde en het is slechts sedert heel kort dat er wat licht in de duisternis begint te schijnen, nu we weten dat zelfs op dit ogenblik nieuwe sterren uit de interstellaire materie geboren worden in de spiraalarmen van de melkweg, zodat het mogelijk wordt de condensatieprocessen in de melkweg stap voor stap te volgen. Dr. De Jager geeft in zijn boekje een tamelijk volledig overzicht van de heersende opinies op dit gebied. Geschreven in een populaire boeiende vorm zal het iedere amateur ten zeerste interesseren.
F. Bertiau
| |
Wenzl, Aloys, Metaphysik als Weg von den Grenzen der Wissenschaft an die Grenzen der Religion. - Verlag, Styria, Graz, 1956, 286 pp., Lw. D.M. 12.60 of S 78.
Schr. geeft een beschouwing over de levenloze en levende natuur, zoals wij die kennen door de huidige wetenschap. Hij gaat daarbij kort in op een aantal detailproblemen, waar hij soms met originele en interessante voorstellen komt (zo b.v. wat betreft het pijnigende raadsel van de dualiteit van golf en corpuskel), soms de meer klassieke weg bewandelt (b.v. bij de weerlegging van de machine-theorie ter verklaring van het leven). Trapsgewijze gaat Wenzl dan verder naar het menselijk
| |
| |
zijn, om tenslotte te komen tot een laatste, eenheidscheppende Werkelijkheid. Bij deze weg van de grenzen der wetenschap naar de grenzen der religie valt ons bijzonder op de conscientieuse verwerking van de gegevens der natuurwetenschap. Het tweede deel tracht vanuit het eindpunt van de weg omhoog de zin aan te geven van het bestaan van mens en wereld. Hier neemt het probleem van het kwaad een grote plaats in. Gegevens van de natuurlijke Godsleer worden slechts spaarzaam (te spaarzaam?) gebruikt. Opvallend is hier überhaupt een zekere terughoudendheid in het trekken van metafysieke consequenties uit het geboden materiaal. Waarschijnlijk moet dit worden verklaard uit de doelstelling van het werk, die schr. bereikt acht als hij de betrokkenheid der metafysica op de religie heeft laten zien. Een voordeel van deze methode is natuurlijk, dat het niet-filosofisch-geschoolde lezers makkelijker zal aanspreken. Tenslotte zij nog vermeld, dat hetzelfde werk in 1938 reeds verscheen onder de titel Philosophie als Weg von den Grenzen der Wissenschaft an die Grenzen der Religion. De tekst is praktisch onveranderd gelaten. Aanvullingen betreffende enkele belangrijke detailproblemen worden in een aanhangsel gegeven.
P. van Breemen
| |
Atomenergie. Wege zur friedlichen Anwendung. - Vereinigung Deutscher Elektrizitätswerke, Frankfurt am Main, 1956, 208 pp., Werkstoff D.M. 18.
Wie zich op de hoogte wil stellen van de stand van zaken in de vreedzame toepassing van de atoomenergie, vindt hier een boek, dat hem in hoge mate zal voldoen. Van allerlei kanten wordt het onderwerp belicht, steeds door specialisten op dat gebied. Zelfs de juridische vraagstukken die het gebruik van atoomenergie met zich brengt, worden niet vergeten. Vanzelfsprekend echter nemen de natuurkundige en technische uiteenzettingen de voornaamste plaats in. Als men de natuurkunde van de middelbare school nog niet vergeten is, en bereid is om met voldoende energie en interesse deze hoofdstukken door te werken, komt men tot een bevredigend inzicht in de grote lijnen van deze actuele wetenschap. Bijzonder interessant en kundig is het hoofdstuk over de nadelige gevolgen van de radio-actieve straling op het menselijk lichaam, en de methoden om ons daartegen te beschermen. In het aanhangsel vindt men tenslotte een lijst van de kernreactoren, die thans in gebruik zijn, of waarvoor uitgewerkte plannen bestaan, met daarbij de voornaamste gegevens (deze lijst beslaat nu al bijna 30 pagina's).
P. v. Breemen
| |
Buchwald, Eberhard, Bildung durch Physik. - Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1956, 84 pp., D.M. 2.40.
Na 33 jaar professoraat in de fysica, kwam ook voor Buchwald de tijd om zich te scharen onder de ‘rude donati’. De rust van het emeritaat heeft hij o.a. gebruikt om een klein boekje te schrijven, dat van de vormende waarde der natuurwetenschap wil getuigen. De aanleiding tot dit geschrift is min of meer polemisch van aard, maar dit zouden wij in het werkje zelf niet ontdekken, als de schr. het ons niet in zijn inleiding had meegedeeld. Eerst beschrijft Buchwald de ‘deugden van het vak’: nuchterheid, zakelijkheid, volharding, opmerkzaamheid, nauwkeurigheid. Dit deel beantwoordt het beste aan de titel. Daarna gaat hij over tot beschouwingen over de plaats van de natuurwetenschap onder de andere wetenschappen en ten opzichte van de hogere waarden van het menselijk bestaan. Als hij over religie komt te spreken, dan verstaat hij daaronder een onkerkelijke en dogmaloze vroomheid. Hij eindigt met een pleidooi voor aanvulling der natuurwetenschappelijke geesteshouding vanuit de geschiedenis en de kunst. Als we t.a.v. enkele punten enig voorbehoud mogen maken (vooral wat betreft het religiebegrip, p. 39, 47) kunnen we zeggen, dat het een bescheiden en rustig getuigenis is voor een waarde waaraan schr. zijn leven heeft gewijd.
P. van Breemen
| |
Gamow, George, Eins, Zwei, Drei.... Unendlichkeit. - Fackelträger-Verlag, Hannover, 1956, 286 pp., geïll., D.M. 12.80.
Er gaat een zekere bekoorlijkheid uit van de durf, waarmee dit oorspronkelijk Amerikaanse boek het waagt, om op verrassend eenvoudige wijze te spreken over resultaten van kernfysica, thermodynamica, astrofysica, biologie, waarschijnlijkheidsrekening, ja zelfs van de relativiteitstheorie en van topologie. Schr. veronderstelt niet veel meer dan de kennis van de stelling van Pythagoras. De vondsten, die Gamow doet om zijn stof helder voor te stellen, zijn zeer interessant. Vanzelfsprekend doet hij heel wat concessies wat betreft de onberispelijkheid der wiskundige en fysische afleidingen; en hij vraagt soms veel van de goedmoedigheid
| |
| |
der lezers, als zijn simplificaties verder gaan dan men zou wensen (b.v. bij de bepaling van de grens tussen levende en niet-levende stof op p. 116s, en bij het ‘bewijs’ van de wet der ongeordende beweging op p. 89). Maar daar staat tegenover, dat hij er inderdaad in slaagt om verschillende grondideeën bevattelijk te maken. (En daar was het hem om begonnen.)
P. van Breemen
| |
Geschiedenis
Rogier, L.J., Katholieke Herleving. Geschiedenis van Katholiek Nederland sinds 1853. - Uitg. Pax, s-Gravenhage, 646 pp., f 20.
De Uitgeversmaatschappij Pax heeft een kortere en belangrijk minder kostbare uitgave bezorgd van het uitvoerige geschiedwerk van Prof. Rogier en Rector de Rooy, In vrijheid herboren. Rogier heeft de tekst ingekort en gewijzigd. ‘Behoudens correctie van begane fouten, aldus Rogier in de Verantwoording, heeft de tekst van de hoofdstukken I, II en IV geen andere verandering ondergaan dan enige inkorting, vrij belangrijk alleen in de eerste paragrafen van hoofdstuk I. De hoofdstukken III, V en VI zijn geheel herschreven; daarbij zijn de laatste twee drastisch verkort en tot één geheel samengevoegd’. ‘Door Rector de Rooy gemachtigd, heeft ondergetekende daarom de zware en hachelijke taak van een ingrijpende omwerking ter hand genomen’. Ook het noten-apparaat is weggelaten. Zo werd het mogelijk een uitgave te verschaffen die aanmerkelijk lagere eisen stelt aan de beurs dan de kostbare editie van drie jaar geleden.
R.S.
| |
Poliakow, Leon en Josef Wulf, Het derde rijk en de Joden. Documenten en getuigenissen. - Scheltema & Holkema N.V., Amsterdam, 1956, 194 pp., f 7.90.
De Nederlandse editie is een bloemlezing samengesteld uit de documenten en ooggetuigeverslagen, welke Poliakow en Wulf bijeenbrachten, door H. Wielek. Deze voegde aan de 5 themata: Roof, Uitroeien, Ooggetuigeverslagen, Hitleriana, Solidariteit nog een hoofdstuk toe over de vervolging in Nederland. Er zijn tevens documentaire foto's. In het Voorbericht houdt een aantal Nederlanders een pleidooi voor de opportuniteit van dit aangrijpende boek. Wij menen, dat deze kwasi-verontschuldiging in de dagen van Hongarije overbodig is, nu bovendien Joden uit Egypte worden verdreven, men Israël van de kaart wil wegvagen en het antisemitisme in Polen weer opkomt. Dit boek in al zijn soberheid, juist in de ijskoude nuchterheid der documenten waaruit blijkt hoe mensen hun medemensen als ‘ondermensen’ beschouwen, is geen roep om vergelding, maar een noodkreet om echte menselijkheid. Misschien dat de samenhang met Hongarije, als symbool voor de onmenselijkheid in de landen achter het ijzeren gordijn, des te beter doet verstaan, dat het hier niet gaat om de misdaden van het Duitse, Russische of Chinese volk, maar om de duivelse systemen die de mensen van onze tijd in hun macht weten te krijgen. Wellicht had reeds de documentatie zelf duidelijker kunnen doen uitkomen, dat niet slechts Duitse nazi's tot de beulen hoorden. Ook mist men ongaarne bij de solidariteit en bij de afdeling Nederland het verzet en de hulp der christenkerken. De brief van oktober 1940, die wel afgedrukt staat, is slechts een zwakke aanhef bij de veel belangrijkere en forsere herderlijke brieven van later, die bovendien wel werden voorgelezen en gedragen werden door de daden van vele Nederlandse christenen van alle schakeringen omwille van het oude Israël. Wat de katholieke Kerk in Nederland betreft, men volgde hierin slechts het voorbeeld van Pius XI en Pius XII, van Faulhaber en von Galen, en men wist zich verbonden met de vele leden der Kerk in de landen rondom ons. Zo had een
documentatie van de hulp van.... Franco aan de Joden, als eerherstel voor de vervolgingen in vroeger eeuwen, omwille der objectieve waarheid hier niet mogen ontbreken, desnoods met een extra excuus in het voorwoord! Deze tekorten nemen niet weg, dat men dit werk in handen van vele volwassenen wenst, om beter de tijd waarin wij leven te verstaan.
J.H. Nota
| |
De decadaire, resp. maandelijkse rapporten van de Commissarissen van het Directoire exécutif in het Departement van de Nedermaas, 1797-1800, uitgeg. door Dr. L. Roppe, Dr. G.W.A. Panhuysen en Elis. M. Nuyens (Reeks: Standen en Landen X). - E. Nauwelaerts, Leuven, 1955, 252 pp., een uitslaande kaart, ingen. Fr. 180.
In het Voorwoord schrijven de Commissaris der Koningin in de Provincie Limburg, F. Houben, en de Gouverneur van
| |
| |
de Provincie Limburg, L. Roppe, dat de bedoeling van deze en nog volgende publicaties is, de vriendschapsbanden tussen de twee Limburgen nauwer toe te halen door het bekendmaken van hun gemeenschappelijk verleden. Onder de Franse revolutie omvatte het departement van de Nedermaas nagenoeg de twee huidige provinciën Limburg. De commissaris van het Directoire exécutif - vanaf 1800 prefect genoemd - van dit departement stuurde eerst om de tien dagen, daarna om de maand een rapport naar Parijs. Het gaat er over de houding van het volk tegenover het Frans regime, over het onderwijs, het bestuur, de oogst, het godsdienstig leven en de onbeëdigde priesters, over de hospitalen en besmettelijke ziekten, over de gevangenissen, de belastingen, over handel en nijverheid, het leger, het gemeentebestuur enz. Uit deze rapporten blijkt o.a. de gehechtheid der Limburgers aan hun priesters en kloosterlingen en de grote ontevredenheid in brede lagen van de bevolking. Deze verslagen geven een uiterst concreet en levendig, ofschoon eenzijdig beeld van het sociale en godsdienstige leven onder de Franse bezetting. De publicatie van deze rapporten, aangevuld door andere documenten en voorzien van een uitvoerig register, verdient onze warme aanmoediging.
M. Dierickx
| |
Zwitserland (Geschiedkundige Encyclopedie Indeurop) 2 dln. - Internacia, Antwerpen; Alg. Ned. Uitg. Mij, Rotterdam, 1956, 398 en 388 pp., geïll.
De niet genoemde auteurs vertellen in een gezapige stijl de lange geschiedenis van Zwitserland in kroniekvorm, volgens de methode der reeds verschenen Indeuropboeken. De aandacht gaat hoofdzakelijk uit naar de politieke en militaire geschiedenis, behalve in de 16e eeuw, wanneer de hervorming het hele leven beheerst. Korte levensschetsen in de voetnoten, met een portret, bezorgen een mooie galerij van Zwitserse beroemde persoonlijkheden op alle gebied. Opvallend is, dat aan Zwitserland vóór Caesar 100 bladzijden worden gewijd waarin de culturen van Halstatt, La Tène, Cortaillod, de klokbekerlieden, enz. in het kader van de verdere ontwikkeling worden geplaatst, en waarin tevens een etnologisch beeld van de hele Alpidengroep wordt geschetst. In de godsdienstgeschiedenis zijn de auteurs blijkbaar niet goed thuis. Zo leggen ze een veel te sterk verband tussen de Albigenzen en het brahmanisme en boedhisme, en de oorlog tegen de Albigenzen wordt te veel als een kruistocht voorgesteld, terwijl hij toch hoofdzakelijk een politieke oorlog was. Over de inquisitie, de Kerk in de Middeleeuwen, de Kerk in de 16e eeuw, enz. staan er vele onjuistheden. En de grote H. Augustinus tot paus creëren (II, 67) is de klap op de vuurpijl. Afgezien van de zeer talrijke drukfouten, zoals Ciseaux voor Citeaux (I, 288) en rocostijl (II, 161) en de weinig esthetische kaarten, is de uitgave verzorgd en de band aantrekkelijk.
M. Dierickx
| |
Jones, Dr. Ernest, Sigmund Freud's leven en werk. De jaren van vorming en de grote ontdekkingen. 1856-1900. - Wereldbibliotheek, Antwerpen, 1956, 365 pp., geb. Fr. 260.
De medicus, neuroloog en psychanalist, Dr. Ernest Jones, die veertig jaar lang Freuds vriend was, brengt ons sedert enkele jaren een buitengewoon boeiende, sympathieke en toch objectieve biografie van de ontdekker en navorser van het onbewuste. Het eerste deel werd nu ook in het Nederlands gepubliceerd in een vertaling die over het algemeen voldoening schenkt. Met typisch Engelse humor worden de vele wetenswaardigheden tot een mooi geheel verbonden waaruit een grondig uitgewerkt en eerlijk afgewogen, karakterbeeld van Freud oprijst. Daarbij wordt ook een keurige analyse gegeven van de voornaamste publicaties en wetenschappelijke werken. Al is het boek soms wat lastig om te volgen, omdat de hoofdstukken dikwijls chronologisch over elkaar heen grijpen om bepaalde onderwerpen als één geheel te kunnen afwerken, toch staan we hier voor een grots werk, dat in een rake en pittige zegswijze een totaalbeeld ophangt van Freuds menselijk streven en wetenschappelijke presteren.
R. Hostie
| |
Scherz, Gustav, C. SS. R., Vom Wege Niels Stensens. Beitrage zu seiner Naturwissenschaftlichen Entwicklung. - Munksgaard, Kopenhagen, 1956, 248 S.
Dr. G. Scherz, de grote ijveraar voor Stensens zaligverklaring, heeft ook op wetenschappelijk plan zijn bijdragen geleverd tot de kennis van Stensens leven en vorsersgenie. Vroeger reeds publiceerde Scherz twee delen briefwisseling van Stensen. Nu brengt hij de kritische uitgave van de ‘Index’ of catalogus van de verzameling mineralen, fossielen, steensoorten, kristallen enz., door Stensen aangelegd. Aan deze publicatie gaat een
| |
| |
grondige historische studie vooraf, waarin de auteur vele biografische detailpunten kan vastleggen. Aldus vormt dit ernstige werk een mooie verrijking voor de kennis van Stensens leven als natuurvorser en anatoom.
R. Hostie
| |
Biografie
Rademaker C. ss. R., Ben, Petrus Donders, pelgrimage naar een melaatsendorp. - Paul Brand, Bussum, 1956, 184 pp., geb. f 6.90.
Dit boek wil niet meer dan een beknopte historische schets, een eerste kennismaking met Pater Donders zijn, daar de S. aan zoveel mogelijk mensen de wonderbare ziel van deze missionaris wil bloot leggen. Dat gaat hem ter harte: laten zien hoe Peerke Donders open stond voor God en tevens zo aantrekkelijk was voor de mensen. S. geeft ons een interessant verhaald leven van de arbeidersjongen, geboren in 1809, die priester wilde worden en het werd; die door drie kloosterordes werd afgewezen, o.a. door die der Redemptoristen, maar waarvan hij in Suriname vele jaren later, in 1867 een heilig lid werd; die zijn wens in vervulling zag gaan en een groot deel van zijn leven tot zijn dood in 1887 mocht arbeiden als slavenpastoor en priester onder de Indianen, de Bosnegers en vooral onder de melaatsen, in wier midden hij is gestorven.
P. Grootens
| |
Speaight, Robert, The Life of Hilaire Belloc. - Hollis and Carter, London, 1957, 552 pp., 30 sh.
Jebb, Eleanor and Reginald, Testimony to Hilaire Belloc. - Methuen, London, 1956, 172 pp., 16 sh.
De opdracht tot het schrijven van een min of meer officieel leven van Belloc werd gegeven aan de acteur en literator Robert Speaight. We geloven niet dat de opdrachtgevers geheel tevreden zullen zijn met het resultaat. O.i. is Speaight onder de maat gebleven, maar men vergete niet dat er met bovenmenselijke maten gemeten moet worden wanneer het gaat over zulk een grote, universele, en rijk begaafde mens als Belloc. In wat waarschijnlijk een onoverzienbare massa materiaal geweest is dat hem ten dienste stond - we denken aan Belloc's honderd drie en vijftig gepubliceerde boeken, talloze niet verzamelde artikelen, zijn nog niet uitgegeven correspondentie, memoires van vele tijdgenoten, enz. - heeft Speaight het meest saillante wel naar voren laten komen, maar men ontkomt moeilijk aan de indruk dat hij daarbij onwillekeurig de klemtoon heeft laten vallen op de zeer actieve figuur en schrijver, die Belloc was. Het moge dan al waar zijn dat er geen ernstige lacunes voorkomen in de behandeling van Belloc's contacten met vriend en vijand - wel bevreemdend is echter dat b.v. Chesterton zo goed als geen plaats vindt in deze biografie, en dat er niet gerept wordt over Belloc's vriendschap met Lady Asquith, ofschoon bij voorkeur uit zijn correspondentie met deze vrouw geciteerd wordt -, de mens die Belloc was komt niet voldoende tot zijn recht en dreigt zelfs wat verloren te raken te midden van zijn boeken, lezingen, zijn reizen en trekken. Dat er met name over zijn gezinsleven zo weinig wordt vermeld, moet vele Belloc-kenners een teleurstelling zijn. Speaight's biografie eist dan ook de aanvulling van een boek als Morton's Memoir, hetgeen het vorig jaar in dit tijdschrift werd besproken. Met grote voldoening zal kennis genomen worden van Testimony to Hilaire Belloc. Het is een enigszins merkwaardig boek. Het bestaat uit twee gedeelten, waarvan het eerste geschreven werd door Bellocs oudste dochter, het tweede door haar man. De twee
gedeelten vormen nauwelijks een aan één passend geheel. Belloc's dochter geeft ons haar vroegste herinneringen over haar vader: niet zo erg belangrijk, en menigmaal meer typerend voor de dochter dan voor de vader. Het jammere is dat zij haar pen neerlegt bij de dood van haar moeder: de dood van zijn vrouw was Belloc een bron van blijvende smart (Belloc was toen vier en veertig, en vader van vijf kinderen), en men ontkomt niet aan de indruk dat de gehele familie deze diepe smartelijke wond niet wil aanraken (ook Speaight zwijgt er over). Reginald Jebb leerde Belloc eerst na de eerste wereldoorlog kennen, en hij was het met zijn vrouw die na enige tijd bij de veel trekkende Belloc ging inwonen, en met hem de lopende zaken van huishouden en farm regelde. Hij vertelt van deze laatste dertig jaren van Belloc's leven, merkwaardig genoeg, met evenveel zakelijkheid als warmte. Het geeft een diepe kijk op de mens die Belloc was in zijn dagelijkse omgang, niet alleen met zijn collega's in Fleetstreet, maar ook met zijn personeel. Het doet ons kanten van Belloc zien die in Speaight's boek niet voldoende aandacht ontvingen.
Dr. W. Peters
| |
| |
| |
Fermi, Laura, Mein Mann and das Atom. - Eugen Diederichs Verlag, Düsseldorf-Köln, 1956, 288 pp., D.M. 13.80.
De Italiaanse fysicus Enrico Fermi is de man, die in 1934 de eerste der kunstmatige elementen (transuranen) ontdekte; een ontdekking, die in 1938 met de Nobelprijs werd beloond. Na zijn vlucht naar de U.S.A. werd hij een van de leiders van het Amerikaanse atoomonderzoek in Los Alamos, dat tot de ontdekking van de atoombom voerde. In 1946 ontving hij hiervoor uit de handen van President Truman de Congres-medaille. In november 1954 stierf hij vrij plotseling, tengevolge van maagkanker. Zijn echtgenote heeft de niet gemakkelijke taak op zich genomen, het leven van haar man te beschrijven. Zij doet het eerlijk en met humor, al verliest zij zich soms wat al te veel in de kleine gebeurtenissen van het dagelijkse leven. ‘Mijn Mann und der Alltag’ zou wellicht beter de inhoud van het boek weergeven. Interessant is wat schr. weet te vertellen over de beroemde fysici, die in Italië of in de U.S.A. tot de kennissenkring van de familie Fermi behoorden. Over het atoomonderzoek zelf wordt natuurlijk weinig verteld; maar ook de problemen, die de enorme verantwoordelijkheid van dit onderzoek meebracht, worden helaas kort en oppervlakkig afgedaan.
P. van Breemen
| |
Letterkunde
Smit, Dr. W.A.P., Van Pascha tot Noah, een verkenning van Vondels drama's naar continuïteit en ontwikkeling in hun grondmotief en structuur. Deel I: Het Pascha. Leeuwendalers. - N.V. Uitgeversmaatschappij W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, 519 pp., f 12.50 en f 15.
Het nieuwste boek van de bekende Utrechtse Hoogleraar, waarvan het eerste deel thans voor ons ligt, is blijkbaar de vrucht van veel studie en overdenking. Maar doordat de schrijver de kunst verstaat ons zijn gedachten in een aangenaam leesbare stijl voor te zetten, werd hij een prettige gids voor hen, die wel liefde en belangstelling voor Vondels werk hebben, maar niet in staat zijn zelfstandig een diepgaande studie van de grote dichter te maken. De schrijver stelt zich ten doel: Vondels ‘gehele dramtische oeuvre als één groot samenhangend geheel te overzien, de grondmotieven der verschillende spelen in hun continuïteit, ontwikkeling en overgangen na te gaan, de structurele principes vast te stellen waarvan de dichter uitging, en op grond daarvan de perioden van zijn ontwikkelingsgang nader te bepalen’. De hoofdschotel van het boek wordt gevormd door de analyses der drama's. Vooraf echter gaat een inleiding, die bedoelt ons ‘vertrouwd te maken met enkele feiten ten aanzien van de gedachtenwereld en de poëtische opvattingen waaruit zij (de drama's) zijn voortgekomen’. Vondels ideaal van een klassieke tragedie verandert met de jaren, aldus de schrijver. Zelfs Noah betekent nog een vernieuwing. Het begrip ‘klassieke tragedie’ is in de zeventiende eeuw nog vloeiend. Eerst de achttiende eeuw zal het zien verstarren in de regels van Nil Volentibus Arduum. Vondel is niet aanvankelijk een stuntelaar, die nog niet weet, hoe hij een tragedie moet aanpakken. Neen, vanaf Pascha is hij de ‘pionier-in-de-praktijk’ van de nieuwste wetenschappelijke inzichten. Vondel vraagt van zijn geleerde tijdgenoten regels voor het schrijven van een tragedie. En aangezien de opvattingen der geleerden telkens gewijzigd worden, wijzigen zich ook de regels, die de dichter meent te moeten volgen. Zo is reeds Het Pascha een pioniersdaad, een poging om een
tragedie te schrijven, die aan de gestelde eisen voldoet. Aan de eisen van die tijd, wel te verstaan. Later stelt men andere eisen en Vondel zal anders geaarde spelen schrijven. Het gaat dus niet aan Vondels drama's aan steeds dezelfde normen te toetsen. In het algemeen is het Vondel in zijn drama's er niet om te doen ons de crisis van één persoon uit te beelden. Het gaat bij hem meer om een geschiedenis. Vandaar, dat de titelheld niet altijd de werkelijke hoofdfiguur van het drama is. Uitzonderingen daargelaten. Vondel schreef geen psychologische drama's in moderne zin, wat overigens niet zeggen wil, dat hij psychologisch inzicht miste. Hij gaf echter niet de psychologie van een bepaald individu, maar van de mens. Bovendien zijn de gedramatiseerde geschiedenissen symbolen of illustraties van ideeën. Hierin schuilt een overeenkomst met de emblemata-literatuur van zijn tijd. Prof. Smit karakteriseert dan ook de structuur der in dit deel behandelde tragedies als: ‘symbolisch-emblematisch’ of ‘exemplarisch-emblematisch’ met een vage overgangsvorm in de tweede periode, die van ‘Pa- | |
| |
lamedes’ tot ‘Maeghden’ loopt (1625-1639). Wat de vierde periode ons zal brengen.... daartoe moeten we wachten op het verschijnen van het tweede deel. Intussen blijkt uit dit eerste deel genoegzaam, dat we hier te doen hebben met een belangrijk werk, dat ons onmisbaar lijkt voor ieder, die zich ernstig met Vondels drama's wil bezighouden. Het is mogelijk, dat we bij de bestudering van schrijvers analyses der stukken, hier en daar een vraagteken zetten. Maar deze studie verdiept en verbreedt ongetwijfeld ons inzicht in de waarde van Vondels spelen. Dit boek wordt gekenmerkt door degelijkheid, die geen dorre geleerdheid is. We bevelen het dan ook van harte aan.
Bern. van Meurs
| |
Abbott, C.C. (Ed.), Further Letters of Gerard Manly Hopkins. Second Edition. - Oxford University Press, London, 1956, 464 pp., 50 sh.
Het voornaamste verschil tussen deze tweede uitgave van Hopkins' brieven en de in 1938 gepubliceerde eerste uitgave is dat in de jongste editie zijn opgenomen een zeventigtal brieven aan zijn familie. Het merendeel is gericht tot zijn moeder. Het is begrijpelijk dat de Hopkins-kenner met bijzondere belangstelling van deze in 1952 ontdekte brieven kennis zal nemen; een gevoel van teleurstelling zal hij na lezing nauwelijks kunnen voorkomen. De brieven zijn voornamelijk conversational, met als onderwerp zulke huiselijke details als een trui die niet past of versleten is, de gezondheid van grootouders, enz. Over zijn religieus en priesterlijk leven zwijgt Hopkins in deze brieven, en slechts een hoogst enkele maal is de dichter aan het woord. De enige uitzondering is de brief die hij naar aanleiding van zijn bekering tot zijn vader richt; diens antwoord is in deze verzameling ook opgenomen.
W. Peters
| |
Klassieke Bibliotheek. Dr. W.E.J. Kuiper, Griekse varia. - De Spaarnestad, Haarlem, 1956, 268 pp., f 6.90.
Met het verschijnen van Griekse Varia in de Klassieke Bibliotheek, waarvan verschillende delen in dit tijdschrift werden besproken, zijn nu alle twaalf delen verkrijgbaar. Tezamen met het eerst verschenen deel Homerus - waarin fragmenten van de Ilias en de Odyssee metrisch vertaald zijn, verbonden door een tekst, zodat gedicht en inhoud tot hun recht komen - is deze bloemlezing te beschouwen als een stuk geestelijke nalatenschap van Prof. Dr. W.E.J. Kuiper, in leven hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Beide delen zijn door hem geredigeerd in de laatste periode van zijn lange, nauwgezette arbeid en bestrijken de terreinen waarop hij thuis was en waarover hij, als geen ander van zijn tijdgenoten hier in Nederland, bij voorkeur publiceerde. Wij vinden vier genres van de Griekse dichtkunst: de lyriek, de comedie, de pastorale en de satire in bloemlezing bijeen, naast gedeelten uit de Zedenprenten van Theophrastus, die het inzicht in de comedie verdiepen. In het Voorwoord lezen we ‘dat de lezer nauwelijks meer in staat zal zijn het verschil te ontdekken tussen hetgeen door de auteur zelf en door zijn zoon geschreven is’. Wij kunnen de zoon dankbaar zijn voor zijn bemiddeling, in het bewustzijn niet voldoende gegevens te bezitten om diens eigenlof onzerzijds te beamen. De Klassieke Bibliotheek, die haar weg nu wel heeft gevonden tot vakman en leek in het Nederlandse taalgebied, vindt in dit deel een waardige afsluiting.
J.H.A. Rutgers
| |
Fort, Gertrud von le, Aufzeichnungen und Erinnerungen. - Benziger Verlag, Einsiedeln, 1956, 3de Aufl., 160 pp., Fr. 9.50.
Derde met 15 foto's verrijkte druk van een bundeling artikelen. De indeling geschiedt volgens de themata: Herinneringen, kunst, godsdienst, actualiteit, maar deze noodzakelijke schematisatie doet de feitelijke eenheid van dit werk eigenlijk geweld aan. Want steeds is Gertrud von le Fort de dichteres, altijd spreekt zij vanuit haar diep geloven, nooit stelt zij zich buiten de tijd, al spreekt zij over een nog zo ver verleden, en haar persoon is immer aanwezig in haar geschriften. Het is moeilijk hier het ene artikel boven het andere aan te bevelen. Toch noemen wij bijzonder: L'annonce faite à Marie, Zu Georges Bernanos' ‘Die begnadete Angst’, Die Frau des christlichen Abendlandes, Das Gebet der Frauenseele.
J.H. Nota
| |
Janssen, Prof. Dr. H.H., Latijnse letterkunde. - De Erven F. Bohn N.V., Haarlem, 1956, XVIII-300 pp., gebonden f 9.80.
In dit voor een brede kring van belangstellenden en ook voor beginnende classici bedoelde overzicht van de (heidense) latijnse letterkunde heeft de schrijver de literaire genres als uitgangspunt geno- | |
| |
men. Daarnaast is er een verdeling in drie tijdperken gemaakt. Ik geloof niet dat deze indeling naar genres een gelukkige greep is geweest, zeker niet op het niveau van een boek voor niet-ingewijden. De betekenis van de genres is in de latijnse literatuur moeilijker te demonstreren dan in de griekse; veel belangrijke schrijvers en dichters hebben er ook twee of meer beoefend, zodat het van hen getekende beeld niet anders dan brokkelig en onoverzichtelijk kan worden. Het valt dan ook niet te verbazen, dat het boek van Prof. Janssen in ernstige mate aan dit euvel is gaan lijden; de ‘summiere’ schetsen bij de behandeling van het als het belangrijkste beschouwde werk van een schrijver hebben de onoverzichtelijkheid wel verminderd, maar een afdoende remedie zijn ze niet geworden. Dit valt te meer te betreuren, omdat er in de behandeling van afzonderlijke werken veel te waarderen is. Vooral waar Prof. Janssen schrijft over auteurs die hij kennelijk bewondert doet hij dat, zonder buiten de perken van een informatieve schets te komen, met een levendigheid en een sympathie die weldadig aandoen. In plaats van de Engelse en Duitse vertalingen van sommige citaten hadden even goed Nederlandse gegeven kunnen worden: die van Prof. Janssen zelf zijn heus even goed als de geïmporteerde! Gerard Wijdeveld
| |
Ward, A.C., Twentieth Century Literature: 1901-1950. - Methuen, London, 248 pp., 16 sh.
Dit overzicht van contemporaine Engelse literatuur is de derde, bijgewerkte druk van een werkje dat voor de eerste maal in 1926 verscheen. De bejaarde criticus is enigszins een laudator temporis acti; heel evident vindt hij het moeilijk om onder het werk van de jongste literatoren scheppingen van blijvende waarde te ontdekken. We mogen als minder gunstige kritiek nauwelijks laten gelden dat Ward in deze studie al weinig origineel is en over platgelopen paden gaat: want hij is een van degenen die deze paden juist heeft aangelegd. Het boekje vertoont dus het wat versleten stramien van Wells, Shaw, Galsworthy, Conrad, Bennett, met daarnaast Joyce, Virginia Woolf en D.H. Lawrence, enz. Het is teleurstellend dat de auteur weinig verhelderend is wanneer hij komt te spreken over jongste literatuur van de laatste twee decaden; het aantal vermelde auteurs is zeer klein en de bemerkingen die hij plaatst zijn uiterst summier.
W. Peters
| |
Gorkine, Michel, Julien Green. Essai. - Nouvelles éditions Debresse, Parijs, 1956, 218 pp., ing. Fr. Fr. 495.
Schr. bezorgt ons in dit voortreffelijk essay de passende sleutel om binnen te treden in de zeer eigen wereld van Julien Green. Na een korte schets van de milieu-invloeden en van de algemene sfeer van Greens romans, dagboek en toneelwerk, volgt een meer diepgaande studie van de verschillende personages (jongelingen, zieners, gepassioneerden en lauwen) die wij in deze wereld ontmoeten; daarbij aansluitend, een zeer geslaagd hoofdstuk over Greens taalgebruik. In een interessant maar al te kort derde deel tenslotte wijdt schr. zijn aandacht aan de belangrijkste componenten van Greens wereldbeschouwing.
J. Dax
| |
Kruithof, C.L., Nachtexperiment. - De Sikkel, Antwerpen, 1956, 32 pp., ing. Fr. 45.
Zijn tere gevoeligheid voor frisse kleuren lichteffecten ten spijt, is Kruithof nog niet bij machte overtuigende gedichten te schrijven. Door het atonaal kleedje van de vormgeving tracht hij een vlak en schamel proza tot poëzie te ver-dichten. Voorlopig tevergeefs.
J. Du Bois
| |
Verwaest, Dr. A., Maria met haar kind, gedichten. Inleiding van Prof. Dr. A. Westerlinck. - Uitg. De Vroente, Kasterlee, s.a., 35 pp., Fr. 50.
Vijftien poëtisch waardeloze gedichten over de mysteries van de rozenkrans. De schrijver beschikt over een handige verstechniek, maar zijn taal is onzuiver en zijn woordkeuze oppervlakkig. Religieuze poëzie moet men hier niet in zoeken: het devotieuze mist immers de diepte van de ware godsdienstigheid. C. Janssens heeft de bundel met een drietal kitsch-illustraties verlucht.
J. Du Bois
| |
Barjon, S.J., L., Le silence de Dieu dans la littérature contemporaine (Le Poids du Jour). - Edit, du Centurion, Parijs, 1955, 197 pp., geïll.
Dat God zwijgt, of tenminste schijnt te zwijgen, is voor de hedendaagse letterkunde een dwanggedachte geworden, waarop zij hartstochtelijk reageert. Deze reactie uit zich in een dubbele houding. Door velen wordt dit zwijgen aangevoeld als een schandaal - thema van het eerste deel van dit boek - en leidt tot opstand of angst. Opstand verkondigen de werken van Sartre, Camus, Malraux, Cocteau en
| |
| |
Maulnier, in de gevarieerde vormen van weigering, anti-godsdienstigheid en godslastering; angst en vertwijfeling breken uit bij Faulkner - schr. wijdt een diepgaande analyse aan Absalon Absalon! -, Paule Régnier en Van der Meersch. Voor de christelijke schrijvers bevat Gods zwijgen een openbaringskracht - thema van het tweede deel. Zij onthult zich bij Cesbron, Estang, Cayrol en Lesort in het gefluister van de hoop, en barst uit in een hymne van godgerichte zekerheid bij Patrice de la Tour du Pin, Bernanos en Claudel. Dit boek, met warmte, begrip en overgave geschreven, is een weldaad.
J. Dax
| |
Romans
Krieger, Arnold, Jokoenda, het zwarte licht. Vert. C.J. Kelk. Tweede druk. - N.V. Uitgeversmij. ‘Kosmos’, Amsterdam Antwerpen, z.j., (oorspronkelijke titel: ‘Geliebt, gejagt und unvergessen’), 369 pp.
Deze roman, die maar traag op gang komt, behandelt de avontuurlijke levensloop van een negerin, die verkocht wordt, ontsnapt en voortdurend wordt opgejaagd. Interessant om de verwerkte ethnologische bijzonderheden, maar ofschoon niet zonder gevoel geschreven mist het boek toch de sfeer, die ons beter dan feitelijke bijzonderheden de aard van het land doet aanvoelen. Toch boeit het verhaal door de psychologie van de hoofdfiguur, die tenslotte wel naar voren komt uit de misschien al te vele détails.
Bern. van Meurs
| |
Schmidt, L.J., Inspecteur Kielstra. - Uitg. Pax, Den Haag, 1957, 190 pp., f 3.90.
Bij de Uitgeversmaatschappij Pax te Den Haag verscheen, in de Aeterna-reeks, een detective-roman van L.J. Schmidt, Inspecteur Kielstra, een echte thriller, waarin maar even vier moorden voor de spanning zorgen.
R.S.
| |
Cesbron, Gilbert, Gij zult de hemel open zien. Vertaald. - Het Parelsnoer. Uitgeverij Foreholte, Voorhout, 1956, 275 pp., f 7.90.
Nauwelijks is de nieuwste roman van Gilbert Cesbron van de pers, of hij verschijnt ook reeds in vertaling. De schrijver van Heiligen gaan naar de hel en Honden zonder halsband is, althans in katholiek Nederland, een veel gelezen auteur. Ook dit derde verhaal zal zijn weg vinden. Het beschrijft een zeer gedurfde episode: hoe namelijk een histerisch meisje een paar simpele kinderen overhaalt om gezamenlijk een verschijning van de H. Maagd te fingeren. Het wordt een herhaling van Lourdes en Beaurain. Ten slotte is de afloop nog geheel anders dan beide partijen, de erin gelovenden en niet-gelovenden, dachten. Het verhaal heeft als achtergrond een woelige arbeiderswereld, die werkt aan een stuwdam bij het dorp. Een wonderlijk fascinerend verhaal, herinnerend aan La Peste van Camus. Alles en allen worden levend en ademend onder Cesbrons hand. Zó kon er inderdaad een imitatie Lourdes of Beaurain plaats hebben. De vertaling schijnt wat vlug klaar gespeeld te zijn. Dat Franse dorpelingen en kinderen hun pastoor met ‘Eerwaarde’ aanspreken doet erg boven-Moerdijks aan, evenals het ‘mannelijk’ maken van partij, vergadering, stem, vraag, enz. Alles wordt ‘hij’. Ook pleegt een bisschop niet ‘Zijne Eminentie’ te heten.
J. van Heugten
| |
Andres, Stefan, De reis naar Portiuncula. Vertaald. - De Fontein, Utrecht, 1957, 226 pp., f 7.90.
Omtrent dit boek verwijzen wij naar de recensie in Streven (aug.-sept. 1955) van de oorspronkelijke Duitse uitgaaf. Het is een der sterkste romans van Andres. Hij is voortreffelijk van stylering en compositie, geschreven in een straffe en beeldende taal. Zowel de locale kleur als de uitbeelding der figuren verraden de geoefende hand. Hoofdthema is de innerlijke omkeer van de hoofdfiguur, die naar Italië reist om zijn jeugdherinneringen nog weer eens te beleven. Dit wordt zijn ‘reis naar Portiuncula’.
J. van Heugten
| |
Eyck, Tony van, De man genaamd Miller. Uit het Duits vertaald door Maurits Mok. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1956, 213 pp., f 8,90.
Wat er gebeurt, als Christus weer op aarde zou verschijnen, vormt de inhoud van bovenvermeld werk. - De Christus-figuur wordt door veel mensen aangenomen, door velen afgewezen en de mensen schrikken er niet voor terug hem te doden. De mens Miller treedt als Christus op in Amerika, later in Rusland waar hij gedood wordt. De schrijfster heeft de gelukkige kiesheid gehad deze Miller niet al te vaak in levenden lijve te laten optreden (hetgeen een hachelijke onderne- | |
| |
ming zou geweest zijn). Wèl doortrilt en doorzindert - het gehele boek - de diepe en sterke invloed van deze Miller-christus ten goede of ten kwade de personen waarmede hij in aanraking komt, zodat zijn tegenwoordigheid steeds gespeurd en gevoeld wordt. Geen nieuwe leer predikt deze Miller-christus; zijn uitspraken zijn vrijwel bijbels. Deze confrontatie van een christus-figuur met de moderne wereld is een opmerkelijk boek; eenvoudig en knap geschreven door de opmerkelijke persoon van Tony van Eyck: actrice, filmspeelster en uiteindelijk schrijfster. Het boek is zorgvuldig vertaald.
Joh. Heesterbeek
| |
Weinreb, Nathaniel Norsen, De Babyloniërs. Vert. van F. van Oldenburg Ermke. - Ned. Boekhuis, Tilburg, 1956, 340 pp., f 7,50.
Een episode uit de regering van Neboekadnezar: de belegerin en inname van Jerusalem. We maken kennis met de geneesheer Beladar, jeugdvriend van de koning. Door zijn koning uit Babylon verwijderd met een geheime missie in Judea, met name in Jerusalem, geraakt Beladar in vele en velerlei gebeurtenissen en gevaren gewikkeld en komt langzaam maar zeker onder de invloed van de profeet Gods, Jeremia. Deze is de grote en tragische figuur, hoog uitrijzend boven zijn omgeving. Een grondige kennis van tijd en zeden ligt aan dit boek ten grondslag en met meesterlijke hand heeft de auteur deze in zijn boek verwerkt, zodat een kleurig en levendig beeld van de tijd dat Babylon op zijn hoogtepunt stond, is gegeven, waarvan de lezer met groot interesse kennis neemt. De vertaling is zeer vloeiend.
Joh. Heesterbeek
| |
Hartman, W.J., Het papegaaiennest. Vert. J.W. Hofstra (Standaard-romans). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1956, 272 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 95.
Romantisch verhaal over een Duitse jager in het oerwoud van Centraal Zuid-Amerika, met een zeer gevaarlijke jaguar, die ten slotte door de held wordt geschoten, een kranige bandietenbende, een soort tovenaar, en een internationaal gezelschap van arme uitgeweken kolonisten. De jachtverhalen zijn goed. Het ‘geheimzinnige’ dat erbij komt is nogal goedkoop. Als een echte held heeft Don Martin het lastig om zich door vriendschap of huwelijksliefde blijvend aan iemand te binden.
P. van Doornik
| |
Mauriac, François, De wegen zeewaarts. - Uitgeversmaatschappij Pax, 's-Gravenhage, 1956, 186 pp., f 3.90.
Delhaes, Christel, Romana, de tweede moeder. - Uitgeversmaatschappij Pax, 's-Gravenhage, 1957, 194 pp., 2de druk, f 3.90.
Pax te 's-Gravenhage gaf in haar Aeternareeks twee zeer ongelijkwaardige boeken uit, Mauriac's Les Chemins de la Mer als De wegen zeewaarts en Romana, de tweede moeder van Christel Delhaes. De wegen zeewaarts is weer een dier fijn gestyleerde en gecomponeerde romans van Mauriac, zoals hij ze te schrijven weet, meestal sombere en droevige tragedies, waarin zonde en zwakheid een ruim aandeel hebben en het mensenlot van zijn meest trieste zijde gezien wordt. Dick Ouwendijk's vertaling is uitstekend. Het tweede boek, Romana is, literair en psychologisch, onbelangrijk.
J. van Heugten
| |
Prisma-uitgaven, Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, f 1.25 per deel.
Ben ENGELHART en F. de CLERCQ, 50 eeuwen schrift. - Een overzicht over de geschiedenis van het schrift (hoe de mens zijn gedachten in geschreven tekens weergaf) vanaf ongeveer drie duizend jaar vóór Christus.
Samuel Eliot MORISON, Columbus, de zeevaarder. - Een boeiend verhaal over de ontdekker van Amerika.
Dr. Tj. W.R. de HAAN, Straatmadelieven. - Een bundel oude en nieuwe, grotendeels nog niet in boekvorm gepubliceerde Nederlandse volks- en straatliederen.
Guy CHAPMAN, De zaak Dreyfus. - Een nauwkeurige uiteenzetting van het mysterieuze geval Dreyfus op het einde der vorige eeuw.
Ngaio MARSH, Het lijk in de wolbaal. - Een Nieuw-Zeelandse boeiende en goed geschreven detective-roman.
Philip John STEAD, Vidocq. - Een biografie van de avontuurlijke grondlegger der Parijse ‘Sûreté’.
Wendell PHILLIPS, Opgravingen in het land van Gataban en Sjeba. - Een boek over de archeologische opgravingen in Jemen, rondom Aden aan de ingang der Rode Zee.
F.M. DOSTOJEWSKI, De speler. - Een der bekende kleinere romans van Dostojewski over een verslaafde aan de roulette.
R.S.
| |
| |
| |
Zonnewijzer-Serie.
Just, Bela, Gortstraat Driehoog. 198 pp. Ridge, Antonia, Mijn neef Jan. 202 pp. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1957, f 1.25 per deel.
Bij Het Spectrum te Utrecht verschenen, in de Zonnewijzer-Serie, Gortstraat driehoog, een oorspronkelijk Hongaars relaas van een gevangenisaalmoezenier over zijn ervaringen, en Mijn neef Jan, een in Holland spelend verhaal van de Engelse schrijfster Antonia Ridge.
R.S.
| |
Varia
Wielek, H., Vrije tijd - vriend of vijand? Wat doen wij met onze vrije tijd? (Serie Raad en Daad no. 11). - J. v. Tuyl, Zaltbommel, Antwerpen, z.j., 85 pp., f 2.90.
In deze brochure bespreekt de auteur, die hoofd is van de Sociaal-culturele Afdeling der Gemeente Amsterdam, de voornaamste vormen van vrije-tijdsbesteding. Door een belichting van positieve en negatieve aspecten zet hij de lezer aan tot enigszins critische beschouwing van zijn bezigheden. Men vindt hier geen concrete adviezen, maar dit overzicht kan helpen om de rijkdom van mogelijkheden te ontdekken.
J.M. Kijm
| |
Eucharistica. Gedichten van Zr. Dr. M. Constanza, O.S.S.I., met tekeningen van H. Carlier. - Uitgave van het Geert Groote-Genootschap, Mariënburg, 's-Hertogenbosch.
In verschillende antieke versmaten heeft Zr. Constanza enige eucharistische taferelen uit het evangelie poëtisch verbeeld en becommentarieerd. Het Geert Groote-Genootschap heeft deze Eucharistica op smaakvol verzorgde wijze uitgegeven. De tekeningen van H. Carlier sluiten bijzonder goed aan bij de tekst.
R.S.
| |
Roussel, J., Koloniale plichtenleer, naar het Frans door J. Croux. - Wesmael-Charlier, Namen, 1953, 238 pp., Fr. 98.
Een plichtenleer opstellen is geen gemakkelijke opgave. Zich hiervan terdege bewust, richt de bewerker zich in zijn ‘Woord vooraf’ tot alle kolonialen van goede wil. De theoretische uiteenzettingen van de eerste uitgave heeft hij ingekort om plaats te maken voor meer praktische problemen. Verder is de rand van volgnummers voorzien en zijn de hoofdgedachten in vetjes gedrukt. Een uitgebreid register en inhoudstafel vergemakkelijken het herlezen of raadplegen van bepaalde passages. Alles is er dus op gericht om het de kolonialen die weinig tijd of zin tot lezen hebben, zo gemakkelijk mogelijk te maken. Dit heeft natuurlijk ook zijn schaduwzijde van lichte pedanterie en handboekvorm - nadelen, die misschien niet opwegen tegen boven vernoemde voordelen. Toch zou dit waardevolle werk heel wat winnen door het weren van verouderde woorden en door het aanwenden van een meer frisse en vlotte stijl.
G. Vierstraete
| |
Burdeau, G., La démocratie. Essai synthétique (Coll. Lebègue et Nationale, 119). - Office de Publicité, Brussel, 1956, 114 pp., Fr. 60.
Dit kort essay geeft een uitstekend idee van de verschillende politiek-structurele vormen waarin de democratie zich manifesteert. Georges Burdeau, hoogleraar aan de Parijse Rechtsfaculteit en auteur van een perfect ‘Traité de science politique’, gaat uit van het onderscheid dat bestaat tussen de ‘democratie gouvernée’ der liberale democratieën, en de ‘démocratie gouvernante’ door de communisten in leven geroepen. Deze termen zijn goed gekozen: in het eerste geval overheerst het ideaal van de liberaal democratische staat, waarin de vrijheid slechts tegenover de staatsmacht moet worden beschermd; in het tweede regeert de democratie, op basis van een vérder-reikend doel dan het eenvoudige regeringsfeit: de bevrijding van de mens uit de materiële banden die veel meer dan de staat zijn vrijheid hinderen. Voor de Westerse democratieën is vrijheid een ideaal waartoe democratie middel is, voor de marxistische is democratie het ideaal en bestaat vrijheid slechts voor zover deze in een gegeven situatie als middel bruikbaar is. De bladzijden die schr. wijdt aan de ‘democratie planifiée’ zoals zij in de communistische maatschappij wordt gerealiseerd, zijn van de beste en meest objectieve die werden geschreven over de diepere grondslag van deze maatschappij, en laten toe menig actueel feit te begrijpen. Uit de analyse van schr. aver de Westerse democratieën kan men opmerken dat hij meent dat deze evolueren naar een steeds grotere gelijkenis met de volksdemocratieën (invloed en betekenis van partijen en pressure groups).
M. Grammens
| |
| |
| |
Garbett, Cyril, In an Age of Revolution. - Penguin Books, Harmondsworth, 1956, 320 pp., 3 s. 6 d.
De vorig jaar overleden (niet-katholieke) aartsbisschop van York moge dan al niet een groot denker en theoloog geweest zijn, hij was voorzeker een helder denkend, scherp ziend en zeer spiritueel mens; bovendien bezat hij de benijdenswaardige gave om in een taal te schrijven die iedereen verstaat, doordat hij verstarde noties en termen met zorg en succes vermijdt. Al deze gaven komen naar voren in wat misschien wel zijn beste werk is, dat reeds in 1952 verscheen en nu in goedkope uitgave verkrijgbaar is. In an Age of Revolution bespreekt in het eerste deel de grote, revolutionaire veranderingen in deze wereld van de laatste zeventig jaren: op sociaal, politiek, economisch, industrieel, en niet het minst godsdienstig en moreel gebied. In het tweede gedeelte behandelt hij dan aan de hand gedane oplossingen voor de crisis die het resultaat is van gesignaleerde veranderingen. Komen ter sprake humanisme, de machtsdemon, de God-Staat, het communisme enz. De aartsbisschop is hier even fel als fair. In het derde gedeelte geeft hij zijn mening over het falen der kerken, over haar verjonging en aanpassing. En passant heeft hij gelegenheid om verschijnselen als democratie, kapitalisme, de welfare staat, de world council of churches, de oecumenische beweging enz. kort maar helder te analyseren en te waarderen. Wat de leer betreft zou, behoudens enkele punten van ondergeschikt belang, het boek door een katholiek kunnen geschreven zijn. We achten het een aanwinst voor de bibliotheek van ieder ontwikkeld mens: het zal veel verwarring wegnemen, het zal zijn uitzicht op zaken verhelderen, en het zal verkwikken door de liefde en de grote eerlijkheid waarmede het geschreven werd.
W. Peters
| |
A King's Story. The memoirs of H.R.H. The Duke of Windsor. - Pan Books, London, 1957, 414 pp., 3 sh. 6 d.
De Duke of Windsor publiceerde zijn memoires zes jaar geleden. Voor wie zich de kwesties rond zijn huwelijk en zijn troonsafstand nog herinneren, is deze goedkope pocket uitgave een interessant boek, al is de lezing geen onverdeeld genoegen. Niet dat het geheel niet onderhoudend geschreven is, en niet vele boeiende passages heeft, maar alles bijeen zijn deze herinneringen van de ex-koning een triest getuigenis van bekrompen visie, scheef oordeel en veel oppervlakkig geredeneer. Merkwaardig is b.v. dat echtscheiding als zodanig voor hem blijkbaar nimmer een moeilijkheid geweest is. Voor wie tussen de regels door weet te lezen, en wie oog heeft voor namen die in het boek geheel ontbreken, is het verhaal ook een zielig aandoend vertoon van veel kleinmenselijk geruzie.
W. Peters
| |
Thorne, W.J., Your future is now. - Eyre and Spottiswoode, London, 1956, 221 pp., 21 sh.
In deze zeer overzichtelijke studie tracht schr. een beeld te geven van de moeilijkheden die Engeland de komende veertig of vijftig jaren wachten. In het eerste deel, dat de titel draagt Foundations for Survival, bespreekt hij de waarschijnlijke curve der bevolking, de welvaartsbronnen van het land, de intelligentie en vooral ook de energie van het Engelse volk. In het tweede gedeelte komen dan ter sprake de waarschijnlijke ontwikkeling op financieel terrein, begroting en sluitende balans, alsook de invloed uitgeoefend door machtorganen als de politieke partijen, kerken, enz. In het laatste gedeelte behandelt hij Engeland's positie in deze wereld: zijn verhouding met het Gemenebest, met de Verenigde Staten, met het communisme en het nabije en verre Oosten. Ofschoon het hier en daar wat technisch is en een econoom of financier meer zal aanspreken dan de leek, is het boek als geheel een even leesbaar als instructief boek over wat de toekomst Engeland zal brengen, indien de nu werkende tendensen zich voortzetten. Het lijkt ons hierom ook bijzonder nuttig dat het de blik van de lezer, die vandaag maar al te zeer geabsorbeerd wordt door wat zich pal onder zijn neus afspeelt, vestigt op de dag van morgen, en hem waarschuwt deze dag van morgen niet onvoorbereid te beginnen. Vanzelfsprekend is het ook een leerzame studie voor wie de toekomst van ons eigen land ter harte gaat.
W. Peters
|
|