Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 624]
| |
Wereldtentoonstelling Brussel 1958
| |
[pagina 625]
| |
Internationale Reglementering en Inwendige StructuurIn de loop der laatste honderd jaar werden in talrijke landen heel wat tentoonstellingen ingericht. Na Londen 1851 volgden onmiddellijk vier kleinere manifestaties van dezelfde aard (Cork 1852, Dublin en New-York 1853 en München 1854); in 1855 werd dan opnieuw een groots opgezette tentoonstelling georganiseerd in de Franse hoofdstad. Parijs 1855 zag 5 miljoen bezoekers toestromen. Vier en twintigduizend industriëlen exposeerden er hun produkten; deze laatsten werden overigens voor het eerst onderverdeeld in groepen en klassen, overeenkomstig een algemene classificatie die nadien gestadig zou worden bijgewerkt. Daarop volgden nog een tweede tentoonstelling te Londen in 1862, met 27.500 exposanten en 6 miljoen bezoekers, en een tweede tentoonstelling te Parijs in 1867. De Oostenrijkse hoofdstad waagde een gelijksoortig experiment in 1873. En zo ging dit zonder ophouden verder, zodat de Tentoonstelling 1958 de een-en-dertigste manifestatie van dit genre wordt. België zelf hield zijn eerste wereldtentoonstelling te Antwerpen in 1885. Daarop volgden Brussel 1888, Antwerpen 1894, Brussel 1897, Luik 1905, Brussel 1910, Gent 1913, Antwerpen en Luik 1930 en Brussel 1935. De eerstkomende tentoonstelling zal de elfde op Belgisch grondgebied ingerichte tentoonstelling zijn. Uit de zoëven geciteerde data blijkt dat de wereldtentoonstellingen elkaar opgevolgd hebben in een steeds sneller tempo. Hieruit vloeiden talrijke moeilijkheden voort o.a. bij het toekennen der prijzen. Ook hier werd weldra ondervonden dat overdaad schaadt. Economisten en juristen streefden naar een internationale reglementering, welke tenslotte in 1928 tot stand kwam, onder de vorm van een diplomatieke conventie. Deze acte werd door 35 landen geratificeerd; na de tweede wereldoorlog werd zij herzien (10 mei 1948). De Conventie legt aan de contracterende landen verscheidene verplichtingen op. Het land dat een tentoonstelling organiseert is er o.m. toe gehouden een Commissaris aan te wijzen die de regering vertegenwoordigt en de uitvoering van de verbintenissen welke tegenover de vreemde deelnemers worden aangegaan, garandeert. Zoals boven gezegd, werd Baron Moens de Fernig, gewezen Minister, door Z.M. de Koning tot Commissaris-Generaal benoemd. Om zijn opdrachten te vervullen, heeft de Commissaris-Generaal een aantal medewerkers aangesteld, die als het ware een studie- en impulsiestaf vormen. Op het administratieve vlak wordt het Commissariaat-Generaal beheerd door een Secretaris-Generaal, de heer Charles Everarts de Velp, en een adjunct-Secretaris-Generaal, Dr. Marcel Thien- | |
[pagina 626]
| |
pont. De Commissaris-Generaal vertegenwoordigt de Regering ten overstaan van alle fysieke en morele personen. Hij vaardigt de reglementen uit, welke vereist zijn voor het uitvoeren van het voorgeschreven programma en staat in voor orde en veiligheid. Hij is tevens belast met de leiding van de Belgische Afdeling, van de Afdeling Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi, en van de andere afdelingen van algemeen belang, met uitzondering van de buitenlandse afdelingen. Bij de uitvoering van de veelzijdige taak die hem aldus te beurt valt, wordt de Commissaris-Generaal bijgestaan door een aantal specialisten, gegroepeerd in bijzondere, adviserende Comité's: het Comité voor Propaganda en Publiciteit, onder voorzitterschap van Prof. P. Mahieu, het Comité voor Verkeer en Parkering (voorzitter: de heer H. Hondermarcq), het Hoger Comité voor Toerisme (voorzitter: de heer A. Haulot), het Comité voor Logies (voorzitter: de heer G. Marquet), het Comité voor Ontvangst en Voorlichting (voorzitter: Baron F. Vaxelaire), het Comité voor Vervoer (voorzitter: de heer J. Vrebos), het Comité voor Congressen (voorzitter: Prof. R. Dekkers), het Comité voor Schouwspelen (voorzitter: de heer M. Devèze) en het Comité voor Feesten (voorzitter: de heer J. Dansette). Daarnaast werd op 4 maart 1954 een Maatschappij der Tentoonstelling opgericht in de vorm van een naamloze vennootschap. De Maatschappij staat in voor de materiële verwezenlijking, de exploitatie en de liquidatie van de Tentoonstelling, met inachtneming van de richtlijnen en de instructies van de Commissaris-Generaal. Een uitvoerend Comité, dat de Maatschappij vertegenwoordigt, werd op 11 maart 1954 ingesteld. Het staat onder voorzitterschap van de heer L. Cooremans, burgemeester der stad Brussel; de leden zijn: de heren P. Merten, Schepen van Openbare werken voor de hoofdstad, P. Celis, P. Jonckheere en P. Van den Boeynants, volksvertegenwoordiger. Deze laatste is tevens afgevaardigde-beheerder der Maatschappij. Het dagelijks bestuur wordt gevoerd door de Directeur-Generaal, de heer Et. Baele. | |
Bezinning over de mensDe promotors van de Tentoonstelling hebben, van den beginne af, de wens uitgedrukt dat deze manifestatie een diepgaande invloed op onze eeuw zou uitoefenen. ‘Het grote aantal vervoermiddelen, evenals hun snelheid hebben afstanden doen inkrimpen en volken nader tot elkander gebracht. In verscheidene landen kwamen hele massa's tot een hogere levensstandaard, dank zij de steeds talrijker wordende energiebronnen, waarover een voortdurend evoluerende techniek beschikt. In de toekomst zullen | |
[pagina 627]
| |
deze zelfde factoren de materiële mogelijheden van het mensdom nog verhogen. Individuen en volken moeten zich bewust worden van hun gemeenschappelijke lotsbestemming. Wereldcoöperatie wordt thans een plicht. Het is onmogelijk geworden zich de toekomst nog in te denken vanuit het locale of nationale oogpunt. Een onderlinge, degelijke en positieve verstandhouding tussen alle volken is, voor het behoud van de vrede, noodzakelijk geworden. Deze verstandhouding is slechts mogelijk als de enkelingen zelf elkander beter kennen en begrijpen. De Algemene Wereldtentoonstelling te Brussel 1958 wil aan alle volken van onverschillig welk ras, de gelegenheid bieden, zich bewust te worden van deze problemen’. Dit is de boodschap welke, in mei 1954, door de Commissaris-Generaal werd gericht tot alle Regeringen die verzocht werden deel te nemen aan de Tentoonstelling, en waarbij tegelijk het ‘thema’ van deze manifestatie werd bekendgemaakt. Dit thema vertoont een tweevoudig aspect: 1. Het spreekt van zelf dat een evenement van dergelijke omvang noodzakelijk in het teken van deze eeuw moet staan. Sinds de laatste vóóroorlogse tentoonstelling heeft de techniek aanzienlijke vorderingen gemaakt en de macht van de mens over de natuur is in dezelfde mate gestegen. Maar de specifiek menselijke waarden, die het menselijk leven inhoud en zin geven, hebben veeleer een tegenovergestelde evolutie doorgemaakt; de mens mist de rustige zelfzekerheid, de sereniteit, kortom de psychologische krachten welke - meer dan de materiële - het humane in hem tot ontplooiing brengen. Zoals die neger-sjouwers die, na een urenlange etappe door het oerwoud, de blanke man uitleggen dat er even halt moet worden gehouden, omdat zij zo snel gemarcheerd hebben, dat hun ziel achter gebleven is en zij haar de tijd moeten laten om hun lichaam in te halen, zo begrijpt de mens dat de dagelijkse rush van het moderne leven hem de adem beneemt en dat hij zich even een poos moet gunnen om zich te bezinnen over zijn zending op aarde en de uiteindelijke betekenis van zijn bestaan en zijn streven. Een tentoonstelling is nu eenmaal, krachtens een reeds lange traditie, de gelegenheid bij uitstek tot het opmaken van een inventaris van de menselijke realisaties. In de huidige periode kan een dergelijke inventaris geen reële betekenis hebben zo hij niet geconcentreerd wordt op het humane aspect. Daarom wordt aan alle exposanten gevraagd dat zij bijzonder dit aspect zouden belichten en telkens aantonen hoe hun produktie of hun activiteit de mens helpen kan om zijn doel te bereiken, rechtstreeks of onrechtstreeks, door het humaniseren van de wereld en van de tijd waarin hij leeft. | |
[pagina 628]
| |
2. Het alleenstaande individu vermag niets meer; doch ook een volk, een natie, afzonderlijk beschouwd, staat machteloos, nu de artificiële staatsgrenzen niet meer in staat zijn de meest dreigende gevaren automatisch af te weren. Internationale coöperatie is een dwingende noodzaak geworden, ook voor de meest uitgestrekte en welvarende staten, en dit in alle domeinen der menselijke activiteit. Wetenschappelijke research en economische planning, zowel als sociale vooruitgang en humanitaire verwezenlijkingen kunnen niet langer binnen het nationale kader worden gedacht. De organisatoren van de Tentoonstelling wensen, op het universele forum ‘Brussel 1958’ die fundamentele waarheid ingang te doen vinden. Indien zij daarin slagen, - en alles wordt daartoe in het werk gesteld, - zal deze manifestatie niet alleen uniek zijn in haar soort en uitsteken boven alle voorgaande, zij zal een essentieel spiritualistisch thema affirmeren voor een vloed van miljoenen mensen die een oriëntering zoeken in onze onevenwichtige wereld. | |
De verschillende afdelingenEen der eerste opdrachten van de organisatoren van algemene tentoonstellingen is, over te gaan tot een algemene classificatie van de materiële en culturele objecten die in aanmerking komen om te worden tentoongesteld. Meer dan ooit was dit het geval bij de voorbereiding van de Tentoonstelling van 1958: wat al nieuwe domeinen zijn er door de menselijke geest ontdekt en ten koste van grote inspanningen ontgonnen, sinds een kwart eeuw! Aldus werd een classificatie opgesteld welke 52 groepen en 290 klassen omvat, terwijl de Tentoonstelling van 1935 slechts 28 groepen en 168 klassen telde. De gehele expositie zal ingericht worden in overeenstemming met deze classificatie, welke dus de structuur van alle afdelingen bepaalt. De Tentoonstelling zal in vier grote afdelingen worden onderverdeeld. De Belgische Afdeling zal, de traditie getrouw, een belangrijke oppervlakte beslaan: 45 ha, op een totaal van ongeveer 200 ha. Zij zal 46 van de 52 groepen der algemene classificatie voorstellen. Bij de 10.000 deelnamen zijn geregistreerd. De hoedanigheid van exposant is, krachtens het algemene reglement der Tentoonstelling, voorbehouden aan de producenten en de uitgevers, d.w.z. diegenen die stoffen verwerken welke nuttig zijn voor de mens, ze vervormen of ze in omloop brengen, alsook de ontwerpers van modellen en diegenen die voorwerpen vervaardigen welke eigen kenmerken vertonen, alsook diegenen die, door | |
[pagina 629]
| |
middel van een contract met de auteur of de ontwerper van een model, zich verbinden om een werk uit te voeren volgens bepaalde procédé's en er de verkoop en de verspreiding van op zich nemen in naam van de auteur. Het algemene reglement schrijft voor, dat alle exposanten die een gelijksoortig bedrijf uitoefenen, hun deelneming op collectieve wijze inrichten. Aldus zal iedere ‘groep’ haar expressie vinden in een ‘collectiviteit’ van exposanten die gezamenlijk voorstellen hoe, in hun sector, gepoogd wordt om een zo perfect mogelijke bijdrage tot de ontwikkeling van de mens te leveren. Op die manier wordt tevens voor de bezoeker een synthese opgemaakt van de bijzonderste menselijke activiteiten, synthese die niet slechts een didactische strekking heeft, maar waarvan ook de sociale betekenis zeer groot worden kan. Deze wijze van voorstelling laat immers toe, de rol die ieder mens in de maatschappij speelt, in het licht te stellen, door het situeren van ieders activiteit in het kader van de collectieve inspanning welke dagelijks door het mensdom geleverd wordt. Zo omvat b.v. de collectiviteit ‘Metaal en metaalverwerkende industrieën’ - welke overigens onderverdeeld is in 17 klassen - alles wat op deze sector betrekking heeft, vanaf de grondstof tot het afgewerkte produkt, met al de diverse vormingsstadia. De exposanten die, naast hun deelneming aan de collectiviteit, nog een eigen paviljoen wensen op te trekken, kunnen hiertoe een ‘tentoonstellingsconcessie’ aanvragen, zodat in feite de Belgische Afdeling twee grote onderverdelingen zal omvatten. De Afdeling Belgisch Kongo en Ruanda-Urundi zal eveneens een aanzienlijke plaats innemen. Van meet af werd een belangrijke deelneming van de koloniale wereld - officiële instellingen en privé-ondernemingen - in het vooruitzicht gesteld. De Afdeling staat onder het voorzitterschap van de heer Léon Bruneel; twee secretarissen-generaal, de heren Bagage en Marcette, staan de voorzitter bij voor het dagelijks beheer. Op een terrein van circa 8 ha zullen zeven paleizen en paviljoenen worden gebouwd: het paleis van het Gouvernement-Generaal, het paleis van de Landbouw en de aanverwante bedrijven, het paleis van de Constructie, de Energie en het Vervoer, het paleis van de Mijnindustrie, het paleis van de Katholieke Missiën, het paviljoen van de Banken, de Handel en de Verzekeringen en het paviljoen van de Fauna. Aan de bouw van deze paleizen zal grote zorg worden besteed; alle aangewezen architecten zijn in Kongo gevestigd of hebben er werken geleid. De decoratie zal in Afrikaanse stijl worden uitgevoerd en aan inboorlingen worden toevertrouwd. Een uitgestrekte tropische tuin zal rondom deze | |
[pagina 630]
| |
paleizen worden aangelegd. Dit geheel van constructies en kunstwerken zal een typisch Kongolees landschap reconstrueren. In dit unieke kader zal het hele beschavingswerk, dat België sinds een halve eeuw in het hart van het Afrikaanse continent uitoefent, worden uitgebeeld. Een indrukwekkende parallel zal aldus worden getrokken: vijftig jaar geleden was Centraal Afrika nog een onontgonnen gebied, pas aan de slavernij onttrokken, waar een zeer achterlijke bevolking in de grootste materiële en spirituele ellende leefde; het hedendaagse Kongo daarentegen is een territorium in volle economische expansie, waar ook de sociale evolutie in een snel tempo verloopt. Het kolonisatiewerk in het verleden door België gepresteerd zal aldus door de miljoenen bezoekers der Tentoonstelling kunnen beoordeeld worden. Maar ook de taak van morgen en de toekomstmogelijkheden zullen in het licht gesteld worden. De manifestatie van 1958 zal nl. in het teken staan van de gemeenschap van rassen, in casu van de Belgisch-Kongolese gemeenschap. Op die wijze zal de geest voortleven van ‘degenen die van dat uitgestrekte gebied gemaakt hebben wat het nu is’Ga naar voetnoot1). De buitenlandse Afdeling (506.000 m2). Overeenkomstig de bepalingen van de internationale conventie van 1928, heeft de Belgische Regering in mei 1954 al de landen waarmee zij diplomatieke betrekkingen onderhoudt, uitgenodigd om deel te nemen aan de Tentoonstelling. Einde 1956 hadden 48 landen, - waaronder bijna alle Europese staten, talrijke landen uit Azië, Afrika en Zuid-Amerika, en, voor het eerst op een Europese tentoonstelling, de Verenigde Staten, - hun deelneming officieel toegezegd. Dit buitengewoon succes - Brussel 1935 telde slechts 26 buitenlandse paviljoenen - stelde de organisatoren voor het moeilijke probleem der terreinverdeling. Bijna alle deelnemende landen vroegen enorme oppervlakten aan. Tenslotte werd, na lange onderhandelingen, een oppervlakte van 25.000 m2 toegekend aan de twee grootstaten U.S.A. en U.S.S.R., alsmede aan twee buren van het organiserende land: Nederland en Frankrijk; daarop volgen Groot-Brittannië met 21.135 en Duitsland met 18.330 m2. Italië werd een terrein van 17.880 m2 toegewezen. ‘Civitas Dei’, (de deelneming van de Heilige Stoel) zal een terrein van 14.200 m2 beslaan. Deze buitenlandse inzendingen moeten eveneens, zoals boven gezegd, beantwoorden aan het algemene thema der Tentoonstelling en bijgevolg de menselijke factor, gezien in het kader van de technische | |
[pagina 631]
| |
vooruitgang, tot uitdrukking brengen; elk land moet, terzelfdertijd, datgene in het licht stellen waarin het zich van de andere onderscheidt. De meeste buitenlandse Commissarissen-Generaal hebben trouwens reeds hun projecten bekendgemaakt. Nederland zal aantonen welke rol het water in de vorming van natie en territorium gespeeld heeft, Duitsland zal de vooruitgang in het licht stellen welke sinds tien jaar werd geboekt op het terrein der huisvesting, Oostenrijk, dat in de geschiedenis meer dan eens optrad als bemiddelaar tussen Oost en West, zal zijn politieke en culturele zending symbolisch voorstellen door een brug, enz. Onder de buitenlandse afdeling ressorteert eveneens de inzending van de internationale organisaties. Voor de eerste maal in de geschiedenis der Tentoonstellingen werden nl. samen met de nationale Staten, ook de internationale lichamen uitgenodigd om aan de Tentoonstelling deel te nemen. Zes organisaties zullen te Brussel vertegenwoordigd zijn: de Verenigde Naties en hun gespecialiseerde lichamen (Unesco, FAO, ICAO, e.a.), de Raad van Europa, de Europese Organisatie voor Economische Samenwerking, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Raad voor Douane-Samenwerking, en de Nederlands-Belgisch-Luxemburgse Douane-Unie. De inzendingen van deze organisaties zullen gegroepeerd worden rond een centraal ‘Paleis der Internationale Coöperatie’, dat door het Commissariaat-Generaal zelf wordt opgetrokken en waarin de grote problemen van deze tijd (demografisch accres, nood der onder-ontwikkelde gebieden, enz.) in het licht gesteld zullen worden. Twee internationale secties, tenslotte, zullen dit geheel vervolledigen: - het internationaal paleis der wetenschappen (10.500 m2) dat een synthese wil brengen van de huidige kennis der fundamentele natuurwetenschappen, zo voorgesteld dat ook de gewone man er iets van meenemen kan; slechts de grondbeginselen van de fysica, de scheikunde en de biologie zullen hier worden belicht, met uitsluiting van al de technische toepassingen, welke in de nationale afdelingen worden ondergebracht. - de internationale afdeling der Schone Kunsten, welke echter niet binnen de omheining zelf der Tentoonstelling plaats zal vinden, maar in de Albertina. Dit nieuwe complex, dat op dit ogenblik opgetrokken wordt, zal een aantal zalen omvatten die speciaal ingericht worden met het oog op tentoonstellingen van dien aard. Twee tentoonstellingen zullen hier in 1958 gehouden worden: een tentoonstelling van hedendaagse kunst (18 april-21 juli) en een tentoonstelling ‘De Mens en de Kunst’ (8 augustus-2 november). | |
[pagina 632]
| |
Civitas DeiOnder de buitenlandse afdelingen zal vooral ‘Civitas Dei’, het paviljoen van de Heilige Stoel en het Universeel Katholiek Leven, de aandacht der gelovigen trekken. Het zal een oppervlakte van 14.200 m2 beslaan, vlak bij de paviljoenen van de grootstaten, de U.S.A. en de U.S.S.R. Z.H. Paus Pius XII heeft, op 27 september 1954, de heer Paul Heymans, gewezen Belgisch Minister en Voorzitter van de Internationale Hulp Caritas Catholica, tot Commissaris-Generaal van deze Afdeling aangewezen. Baron Generaal de Caubergh bekleedt het ambt van adjunct-Commissaris-Generaal; Pater Jan Joos, C.I.C.M., is bestendig Secretaris. Uiteraard is deze afdeling internationaal: zij zal het Katholiek leven over de hele wereld vertegenwoordigen. Op het administratieve plan stond Civitas Dei dus voor talrijke praktische problemen; de noodzakelijkheid om hiervoor een spoedige oplossing te vinden, gepaard aan het buitengewoon dynamisme van de leidende figuren, verklaart dat deze Afdeling een van de meest actieve is. In het najaar van 1955 werd een proeve van doctrinair plan gestuurd naar alle kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en alle katholieke organismen in de gehele wereld, met het verzoek om dit plan aan een ernstige studie te onderwerpen. Een beperkt werkcomité werd belast met het onderzoek van alle suggesties en kritieken die aan het Secretariaat werden overgemaakt. Het gewijzigde doctrinaire plan werd vervolgens aan de kerkelijke autoriteiten voorgelegd en op 27 juni 1956 werd het door de Heilige Stoel goedgekeurd. Dit algemene schema heeft tot uitgangspunt het zoeken van de mens naar de zin van het leven. Aansluitend op het thema der Tentoonstelling zal bij de ingang van het paviljoen van de Heilige Stoel een synthese gegeven worden van hetgeen in de andere paviljoenen wordt geexposeerd: de hedendaagse mens verkeert in nood (hij zoekt naar de zin van zijn bestaan) maar in hem leeft ook een gevoel van hoop (God heeft hem aangesteld tot Koning van de Schepping). Deze hoop leidt hem er toe steeds, zij het ook soms onbewust, naar God te zoeken. Doch ook God zoekt de mens: Christus is onder de mensen komen wonen en heeft hun de betekenis van het leven geopenbaard: Hij heeft een nieuwe leer verkondigd en een nieuw gebed uitgevaardigd. Het heilswerk van Christus wordt door de eeuwen heen voortgezet, onder de leiding van de Heilige Geest, in het kader van de Katholieke Kerk. Aan de leer van Christus, uitgedragen door de Apostelen, de Pausen en de Heiligen, hebben de gelovigen uit alle landen zich geïnspireerd om allerlei activi- | |
[pagina 633]
| |
teiten aan den dag te leggen (het beoefenen van godvruchtige praktijken, het bevorderen van kunsten en wetenschappen, de opvoeding van kinderen en volwassen) en instellingen te creëren (caritatieve werken, sociale organisaties, enz.). De wijze waarop de zin van het leven door de Kerk wordt verklaard, zal levendig worden voorgesteld door een beroep op de meest moderne uitbeeldingstechnieken.
Een kerkgebouw, waarin 2500 mensen zullen kunnen plaats nemen, zal worden opgetrokken. Bedevaarders uit verschillende landen zullen er bijeenkomen op de feestdagen van hun nationale heiligen. De feestdagen van de patroonheiligen van ambachten en beroepen zullen er worden gecelebreerd. Predikanten van wereldfaam zullen er het woord voeren. Boven aan de voorgevel van de kerk zal een groot verlicht kruis worden geplaatst, dat het hele tentoonstellingsterrein zal beheersen. Een beeld van Onze Lieve Vrouw, in byzantijnse stijl, zal op de muur worden aangebracht. Naast de kerk zal nog een kapel worden gebouwd, waar het Heilig Sacrament dag en nacht zal worden bewaard; in dit ‘Heilige der Heiligen’ zullen tweehonderd gelovigen kunnen plaats nemen en zich met God in de geest verenigen. Het internationaal karakter van de Kerk wordt bovendien verzinnebeeld door de Pausfiguur: een groot beeld van Z.H. Pius XII zal de bezoekers verwelkomen in de middenzaal van het paviljoen. Vooral de bijdrage van de Heilige Stoel tot het vestigen van de vrede zal in het licht gesteld worden; de tekst van de Pauselijke Kerstboodschap 1945 - waaruit verscheidene passages werden overgenomen door de auteurs van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens - zal in herinnering gebracht worden. Ook de richtlijnen van de Paus tot de Staatshoofden, de geneesheren, de juristen, de journalisten, e.a. zullen worden onderstreept. De Città del Vaticano, als centrum der katholiciteit en garantie van de onafhankelijkheid van de Kerkelijke Macht, zal eveneens worden uitgebeeld. Dit geheel van voorstellingen zal aan de bezoekers de christelijke opvattingen omtrent de zin van het menselijk bestaan suggereren: ‘De mens is door God geschapen en tot koning van de schepping aangesteld. Zoals Christus verrezen is, zal ook de mens tot een eeuwig leven verrijzen’. De deelneming van de Heilige Stoel aan de wereldtentoonstelling is dus werkelijk een daad van apostolaat. De bezoekers zullen trouwens, in een speciaal ingericht bureau, vragen omtrent alle punten van geloof en moraal kunnen stellen. | |
[pagina 634]
| |
Miljoenen bezoekersDe grootse opzet van Brussel 1958, de aanzienlijke ontwikkeling van de verkeersmiddelen en van het toeristisch verkeer, de economische expansie en sociale vooruitgang laten veronderstellen dat miljoenen bezoekers zich naar de Belgische hoofdstad zullen begeven. Experts zijn reeds tot de conclusie gekomen dat grosso modo 35 miljoen bezoeken op de Heizel zullen geregistreerd worden (20 miljoen in 1935). Het spreekt vanzelf dat een groot aantal bezoekers uit het buitenland afkomstig zal zijn en dat maatregelen moeten getroffen worden om hun logies te verschaffen. Een ‘vereniging tot bevordering van het logies met het oog op de Algemene Wereldtentoonstelling te Brussel 1958’ (Logexpo) werd hiertoe in het leven geroepen. Deze vereniging heeft een telling van de beschikbare slaapgelegenheden ondernomen. Contacten werden gelegd met het Brusselse hotelwezen, dat over 8800 kamers (12.000 bedden) beschikt; 5500 kamers in particuliere woningen werden reeds aan Logexpo aangeboden. Een hotelcomplex (Motelexpo) zal worden gebouwd te Meise; het zal reeds in oktober 1957 gedeeltelijk klaar zijn en 2000 kamers en 2 slaapzalen bevatten. Verder zal nog een terrein voor camping en caravaning worden ingericht, met een totale overnachtingscapaciteit van 17.000 personen. Aldus wordt te Brussel zelf logiesmogelijkheid geboden aan ongeveer 40.000 personen. Dit blijkt voldoende te zijn, indien men rekening houdt met het feit dat de Belgische bezoekers dezelfde dag naar hun woning zullen kunnen terugkeren en dat ook de provincie, o.a. de kust, aanzienlijke logiesmogelijkheden biedt. In dit opzicht mag dus reeds nu verklaard worden dat het logiesprobleem voor 1958 opgelost is.
Alles wijst er dus op dat de Tentoonstelling 1958 een ongeëvenaard succes zal worden: duizenden exposanten, miljoenen bezoekers, schitterende mondaine feesten, honderden congressen en andere culturele manifestaties, uitgelezen schouwspelen.... Maar dat is slechts het uiterlijke aspect, en dat aspect is traditioneel geworden, hoewel natuurlijk, o.a. op het architectonische plan, het ‘nieuwe’ overwegend zal zijn. Iets echter is karakteristiek voor de Tentoonstelling 1958: de geest waarin ze ondernomen wordt, het spirituele thema, dat ons recht geeft te beweren dat hier een werkelijk renouveau der tentoonstellingen wordt voorbereid. |