| |
Boekbespreking
Godsdienst
Koenraadt, Mgr. Dr. W.M.J., Prof. Mr. J.C.P. Oomen, Prof. Dr. L.J.W. Smit, Verklaring van de Katechismus der Nederlandse bisdommen. Dl. VI. - L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1956, VI-327 pp., p.d. f 8.90, geb. f 11.40.
Dit zesde deel maakt een begin met de christelijke moraal: algemene deugdenleer, zonde en de drie goddelijke deugden (Katechismus lessen XLIV t/m XLVIII). Onze lezers weten zo langzamerhand wel, wat ze aan dit voortreffelijke werk hebben. Ook dit deel maakt geen uitzondering. Onder de vele actuele vraagstukken, die behandeld worden, vindt men b.v. een evenwichtige verhandeling over vrijheid en belemmering der vrijheid, die van belang is voor het bepalen van de concrete aansprakelijkheid inzake de moraliteit van het menselijk handelen; een verhandeling, die besloten wordt met de kapitale opmerking: ‘Van de andere kant mag men echter niet alles goed praten en als ziekelijke verschijnselen verontschuldigen. Als de mens niet in staat is het zedelijk kwaad te bedrijven, is hij ook niet capabel tot het waarachtige zedelijk goed. Dan ontrooft men hem zijn waardigheid en men beschouwt hem niet meer naar datgene wat hij eigenlijk is: een redelijk wezen dat voor zijn daden verantwoordelijk is’ (p. 84). Opmerkenswaard zijn verder nog de gezonde kritiek op de hedendaagse z.g. ‘zondenmystiek’, een belangrijke paragraaf over de eigentijdse factoren die de geloofshouding bemoeilijken, over ‘Het geloof in het openbare leven’ (verenigings- en organisatieleven), Caritas en Maatschappelijk werk, Caritas en Staat (waarbij zelfs gehandeld wordt over onze plicht tegenover de onderontwikkelde gebieden). Zo is ook dit boek weer een uitermate actueel en degelijk commentaar op de Katechismus, waarvoor wij Prof. Smit (want hij is het, die dit gehele deel voor zijn rekening nam) weer hartelijk dankbaar zijn.
S. Trooster
| |
| |
| |
Jansen, Fons, Huwelijk in ballingschap. - Uitg. Paul Brand N.V., Bussum, 1956, 202 pp., f 6.90.
Het eerste werk, dat Fons Jansen in 1955 uitgaf onder de titel ‘Liefde. Op zoek naar een christelijke geesteshouding in verkering en huwelijk’, had zo'n succes dat het reeds verschillende malen herdrukt moest worden. ‘Huwelijk in ballingschap’ zal hopelijk nog meer succes oogsten, want het verdient dat tenvolle. Het is een reeks kleine opstelletjes, waarin de schr. geleidelijk aan de voorwaarden en levenshoudingen beschrijft, die noodzakelijk zijn om het huwelijk op christelijke wijze te beleven ‘in de ballingschap van de erfzonde’ (p. 153). Het boek biedt geen ‘afgeronde theorieën’ (p. 134) en is geen wetenschappelijk betoog, ofschoon de schr. wel zo beslagen is dat hij op moeilijke en delicate punten het juiste evenwicht weet te bewaren. Het is boeiend en pakkend geschreven, in een rechtstreekse en plastische stijl, wel wat (soms erg) overdreven in het karakteriseren van onjuiste houdingen en opvattingen, maar steeds beter en genuanceerder naarmate het positiever wordt. Naar onze smaak had de schr. gerust minder uitvoerig mogen zijn in het bestrijden van ongezonde houdingen; maar in het positieve gedeelte biedt hij zoveel goeds, dat zijn boek van harte aanbevolen dient te worden.
A. van Kol
| |
Boerwinkel, F., Kerk en secte. - Boekencentrum N.V., 's-Gravenhage, 2e druk, 1956, 272 pp., f 7 en f 5.50.
De eerste druk van dit boekje verscheen in 1953. In deze nieuwe druk heeft de schrijver veel gevijld aan zijn werk, om het duidelijker en vollediger te maken. Het staat geheel in het teken van de oecumenische beweging en is erg sympathiek geschreven, uit de grote verwachting van eenheid der kerken: ‘Katholieke en Reformatorische kerken zullen, te samen met de positieve bijdragen van verschillende andere Christelijke groepen en in ernstig gesprek met Israël, moeten zoeken naar Gods beloften en geboden, zoals de mens van deze tijd ze nodig heeft en kan verstaan, om als mens Gods te leven in de tijd die ons nog gegeven is totdat Christus wederkomt als wereldrechter en als wereldredder’. S. wil hieraan medewerken, door te laten zien, wat de verdeeldheid in de Kerk betekent. Wij vragen ons echter af, wat er van die eenheid terecht moet komen, als de S. zelf moet constateren, dat hij geremd wordt door het probleem: ‘Is er wel een kerk, of zijn we eigenlijk allemaal sectariërs, geen enkele kerk uitgezonderd’. Na zijn leerstellige verhandeling geeft S. op de laatste 80 blz. gegevens betreffende verschillende kerken en andere religieuze groeperingen in Nederland.
P. Grootens
| |
Haes, Prof. Dr. P. De, Moeder van Barmhartigheid. - Apostolaat van de Rozenkrans, Antwerpen, 1956, 320 pp., Fr. 94.
Deze beschouwingen die de voornaamste facetten van het Maria-mysterie belichten, munten uit door hun zin voor de organische verbondenheid der Maria-leer met het geheel van het goddelijk heilsbestel en onderlijnen aanhoudend de essentiële betrekking van Maria tot Christus en de Kerk. Ze blijken gegroeid te zijn uit een grote vertrouwdheid met de Schrift die b.v. zeer gelukkig wordt aangewend in het IVe Hoofdstuk over het maagdelijk moederschap, en met de beste vertegenwoordigers van de kerkelijke traditie. Ze getuigen tevens van een zeer juist inzicht in de eigenheid van de christelijke begrippen: zo de welkome verduidelijking van Maria's Koninginne-titel. Gegroeid uit voordrachten gehouden voor priesters en voor leken en daardoor nu eens meer vulgariserend dan weer meer technisch-theologisch van toon, zal dit boek, met zulk een verlichte vroomheid geschreven, de eersten nog het meest dienstig zijn als zeer zuivere inspiratiebron voor katechese en predikatie.
R. Leys
| |
Labourdette, O.P., M.M., De erfzonde en de oorsprong van de mens (vert. Drs. J.P.Th. Deroy). Foreholte, Voorhout; 't Groeit, Antwerpen, 1956, 206 pp.
De titel van dit boek geeft tevens de hoofdindeling aan: een eerste afdeling behandelt dogma en (thomistische) theologische interpretatie van de erfzonde, een tweede gaat in op de hedendaagse problemen, die de hypothesen inzake evolutie van de mens uit eventuele diersoorten het theologisch denken stellen. Naar onze smaak is vooral dit tweede deel geslaagd. Op degelijke en evenwichtige wijze wordt het eigen terrein van de theologie tegenover dat der exacte wetenschappen afgebakend en een rustig antwoord gegeven op vragen, die momenteel in deze aangelegenheid opkomen. Het eerste deel zal meerdere vragen nog onbeantwoord laten, hoewel de traditionele opvattingen toch op soliede wijze behandeld worden. Men moet toch minstens zeggen, dat de inhoud van het dogma goed wordt uiteengezet en
| |
| |
een hanteerbare interpretatie gegeven. Dat deze interpretatie momenteel niet geheel bevredigt, is voornamelijk te wijten aan het feit, dat de theologie in haar geheel nog zoekende is op dit punt Hetgeen schr. ook eerlijk toegeeft in een noot (p. 202, noot 27). Al bij al een boek, dat ontwikkelde lezers zeer zeker zal interesseren. Een zeker vertrouwd-zijn met de theologische terminologie is wel gewenst (ook al heeft de vertaler in deze zijn uiterste best gedaan).
S. Trooster
| |
Goede-Week-reeks, uitg. door de Prof. van Liturgie van de Groot-Seminaries van België: 1: Palmenzondag. - Interparochiaal Sekretariaat, Sint-Truiden, 1957, 60 pp.
De bruikbaarheid van deze pastorale werkmap blijkt duidelijk uit de inhoud: een overweging op het hoofdthema van Palmenzondag, voor de priester; voor de gelovigen, het plan van een preek, uiteenzetting van de zin der Palmenwijding en -processie, een schema voor de gemeenschapsviering van Mis en Passieverhaal, en praktische wenken voor de voorbereiding; tenslotte, in twee bijlagen, een bijbelse commentaar op evangelie, epistel, de psalmen der Mis, en een woord over de liturgische werkgroep in de parochie. Voor de degelijkheid volstaat het te zeggen, dat op elke bladzijde de geest van het Assisi-congres voelbaar leeft en werkt. Wie in deze geest een aktieve viering bij de gelovigen wil bevorderen, vindt in deze werkmap, en - zo hopen we - in de drie volgende die zijn aangekondigd, een hulp en handleiding. Het wachten is nu op de beloofde bijlage met Nederlandse zangen. Denkt men aan een melodie voor het Nederlandse Lijdensverhaal? Nu in de commentaar de psalmen der Mis een evenwaardige plaats krijgen naast epistel en evangelie, zag men ook graag hun liturgische functie als volkszang eens onderstreept.
J. Allary
| |
Rahner, Karl, Visionen und Prophezeiungen. - Tyrolia-Verlag, Innsbruck, 120 pp., S. 28.
Deze studie zal bij vele intellectuelen welkom zijn. Het wonderbare in het leven van Gods Kerk wekt gemakkelijk een echte wonderzucht bij de massa en anderzijds een overdreven afkeer bij bestudeerden. Daarom is een weldoordachte studie als deze een veilige gids voor hen die hun opvattingen op dit punt theoretisch willen vormen. Schr. bepaalt de theologische betekenis van private openbaringen, behandelt vervolgens hun psychologische problematiek, hun echtheidscriteria, om ten slotte de toepassing te maken op de profetieën. In het kort staan hier de belangrijkste stellingen aangaande visioenen en profetieën op bevoegde wijze uiteengezet. De stijl is nogal zwaar. Misschien is de theologische definitie van de private openbaring als een imperatief voor het concrete handelen te weinig genuanceerd.
A. Knockaert
| |
Merton, Thomas, Keiner ist eine Insel. Ein Buch der Betrachtung. - Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, 1956, 247 pp., Fr. 11.90.
Uw naaste als U zelf. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 253 pp., f 6.90.
De titel van Thomas Merton's boek - in het Engels No man is an island - zal misschien voor sommigen een verrassing zijn, want heeft niet juist Merton de weg van de eenzaamheid gekozen en deze eenzaamheid in de Louteringsberg als de juiste weg naar het geestelijke leven geprezen? Zeker zijn deze even diepzinnige als helder geschreven beschouwingen bedoeld als inleiding tot een leven in meditatie en overgave aan God. Maar zoals de titel van het boek zegt, toont Thomas Merton aan, dat deze overgave nooit kan behelzen, dat de mens zich afscheidt van de naaste. Merton ging uit van een citaat, dat in zijn geheel luidt: ‘Niemand is een eiland, in zich zelf volledig. Ieder is een stuk van het continent, een deel van het geheel’. In uiteenzettingen over het geweten, de ascese, de barmhartigheid etc. wordt deze fundamentele gedachte uitgewerkt en toegelicht. Het zeer lezenswaardige boek bereikt een hoogtepunt in de laatste beschouwingen over de eenzaamheid en het zwijgen, dingen, die de gehaaste mens van onze tijd meer en meer dreigt te verwaarlozen. Ook in de eenzaamheid, de ware innerlijke eenzaamheid verbreekt de mens niet de band met de medemensen: ‘In de echte eenzaamheid scheidt zich de enkeling van de overigen af, om het goede vrij in zich tot ontwikkeling te brengen en om dan zijn ware bestemming te vervullen, namelijk de dienaar van alle anderen te zijn’. Nergens uit Merton zijn gedachte in droge en abstracte analyses, altijd zijn de diepste beschouwingen gekleed in een eenvoudige klare taal, die niet zelden aan de stijl van de grote mystieken doet denken. Het boek is een prachtig vervolg op de reeds vroeger verschenen boeken van Merton, die alle beschouwd kunnen worden als een
| |
| |
inleiding tot de devotie, waaraan juist de moderne mens meer behoefte heeft dan hem zelf bewust is. De auteur had niet beter kunnen bewijzen, dat de mens, door het luidruchtige leven te verlaten, om de stilte van het gebed en de meditatie op te zoeken, niet geïsoleerd leeft als op een eiland, maar juist daardoor dichter bij de volheid van het leven en ook dichter bij de gemeenschap met en de dienst voor alle mensen komt te staan. Omdat Merton deze stap zelf gedaan heeft, weet men reeds van te voren, wat uit iedere zin van het boek spreekt, dat hier een diep gelovige uit een rijke geestelijke ervaring spreekt.
Dr. K.J. Hahn
| |
Gordon, Cyrus H., Geschichtliche Grundlagen des Alten Testaments, vertaald door Hans Marfurt. - Benziger, Einsiedeln, 1956, 326 pp., met kaarten en illustraties, geb. Fr. 20.
Op een zeer bevattelijke wijze vertelt hier een Amerikaanse geleerde welke plaats aan het oude Israël toekwam te midden van de omringende volkeren. In de zeven eerste hoofdstukken wordt die Umwelt getekend: ten oosten ligt het Tweestromenland met de sumerische en akkadische beschavingen; ten zuiden strekt zich het machtige Egypte uit (dat Kanaan in de Amarna-tijd, d.i. rond 1400 v. Chr., beheerste); ten noorden ligt het oude Ugarit, de stad aan de Syrische kust, die sinds een 25 jaar in talrijke opgravingen haar schatten aan kunst en literatuur prijsgeeft; ten westen ten slotte wordt Israël begrensd door de Middellandse Zee, vanwaar de minoïsche en vroeg-griekse kultuur van de Homeros-epen in Palestina kan binnendringen. De auteur heeft de uitstekende smaak gehad, voor al deze verschillende kulturen, beroep te doen op de bekende geschreven teksten: zo komt naast het trouw gevolgde (ofschoon volkomen geparafrazeerde) Bijbelverhaal (van Genesis tot Kronieken, met uitweidingen over de profeten en de wijsheidsboeken) een hele bloemlezing te liggen van de meest bekende oud-oosterse teksten, het Egyptische Sinuhe-verhaal en het Babylonische Gilgamesj-epos, de akkadische kosmogonie en theogonie van Enuma elisj naast de homerische godenverhalen. Benevens die inleiding in de letterkunde van het Oude Nabije Oosten, biedt de auteur een zeer gevarieerd inzicht in de culturele en historische gebeurtenissen van de laatste twee millennia v. Chr. Dank zij de prachtige illustraties en het uitgebreid register, zal deze hoog-vulgariserende studie zelfs bij vakmensen in de smaak vallen. Niemand, die zich de moeite getroost er naar te grijpen, zal ontgoocheld worden.
J. De Fraine
| |
Tauriac, J.M., Miracles à Lourdes? - Abbé Tauriac, 2, rue de Candolle, Paris, 1956, 204 pp., 25 fot., ing. Fr. Fr. 390.
Musumeci, Dr. Ottavio, Die Muttergottes von Syrakus hat geweint. - Credo-Verlag, 1955, 208 pp., geïll., gekart. D.M. 7,80, geb. D.M. 9,60.
Reginald-Omez, O.P., Supranormal ou surnaturel? (Je Sais - Je Crois). - A. Fayard, Parijs, 1956, 128 pp., Fr. Fr. 300.
Heel Lourdes in een notedop, zo zou men het boekje van Tauriac kunnen samenvatten. De geschiedenis van de verschijningen, de voornaamste wondergenezingen, een confrontatie van wonder en wetenschap, zelfs een bloemlezing van de mooiste bladzijden over Lourdes, dat alles staat in een kleine tweehonderd bladzijden samengepakt. Voor haastige lezers een soliede en betrouwbare documentatie, al zou men op heel wat detail-onnauwkeurigheden kunnen wijzen.
Ook het boek van Kan. Musumeci, theoloog van de kathedraal van Syracuse, is geen devoot propagandapamflet, maar een ernstige studie over de beroemde ‘wenende madonna’. Het getuigenismateriaal en de wetenschappelijke analyses die hier voorgelegd worden lijken ons overtuigend wat het verschijnsel zelf betreft; de genezingswonderen die aangehaald worden zijn veel meer voor betwisting vatbaar. Opmerkelijk is vooral de zorg van de geestelijke overheid om het afglijden van de volksdevotie naar het magische of hysterische te voorkomen, en het wonder zijn zuivere religieuze draagwijdte te bewaren. Het werkje van Réginald-Omez tenslotte schetst de huidige situatie van de parapsychologie en van haar verhouding tot het religieus wonderbare en bovennatuurlijke. Het is in zijn soort het beste dat wij kennen en het aangewezen werk voor wie, zonder specialist te zijn, zich vlug en secuur over het betrokken onderwerp wil documenteren. Alleen met de appreciatie van de spookverschijnselen zoals die op p. 90 gegeven wordt, kunnen wij ons niet verenigen.
L. Monden
| |
Guitton, Jean, De Wereld, Christus en de Kerk (Vertaling van Louis Thijssen). - Foreholte, Voorhout, 't Groeit, Antwerpen, 1956, 286 pp., geb. f 7.90.
Steunend op zijn eigen herinnering en op
| |
| |
de notities bij zijn bezoek aan Monsieur Pouget, de blinde ziener van een Lazaristenklooster te Parijs, gemaakt, geeft de bekende schrijver in dialoogvorm de visie weer van Mr. P. op de Wereld, Christus en de Kerk. Bij deze moderne heilige zochten velen troost, gelovigen en ongelovigen, priesters en leken, kunstenaars en geleerden als b.v. de beroemde wijsgeer Bergson. Voor vele zoekenden en zondaars straalde deze blinde ziener op hoge leeftijd door woord en voorbeeld het zo weldoende evangelische licht uit. Aldus was deze door Gods geest bewogen priester en denker een weldaad voor zijn omgeving. De schrijver laat deze merkwaardige dode verrijzen en in een continu voortgezette dialoog regelmatig het woord voeren. Tal van karakteristieke gezegden, logia, van Mr. P. vindt men tevens vermeld. Door deze ietwat gedurfde, niet licht geheel bevredigend te verwezenlijken opzet, zijn in deze levensbeschrijving ‘Dichtung’ en ‘Wahrheit’ vermengd, terwijl de Dichtung juist wordt te hulp geroepen om ons de Wahrheit levendig voor ogen te stellen. Als geheel verdient het werk niet geringe lof. Doorgaans is de vertaling vlot en helder. Slechts zelden mist men de meer sprekende directheid van het Franse origineel.
P. Ploumen
| |
Voillaume, René, Om het hart van de massa. In het spoor van Charles de Foucauld. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1955, 333 pp., ing. Fr. 80, geb. Fr. 105.
Deze vertaling van Au Coeur des Masses kan ons niet bevredigen. De titel beantwoordt niet aan het Franse opschrift, de tekst geeft het oorspronkelijke slechts gedeeltelijk weer. Belangrijke hoofdstukken over het religieus leven van de Petits Frères werden in deze uitgave niet opgenomen. Leer en leven vormen nochtans één geheel; wie de doctrine van het concrete leven scheidt geeft een onvolledig beeld van de realiteit en brengt de lezer gemakkelijk op een dwaalspoor. Terecht heeft men dit boek als het meest karakteristieke werk van de moderne spiritualiteit aangezien: de zes opeenvolgende Franse uitgaven getuigen van zijn waarde en betekenis. Al worden hier eenvoudige ‘brieven’ van een Algemeen Overste samengebundeld, toch geeft het geheel op sprekende wijze de spiritualiteit van Charles de Foucauld weer zoals ze in dit vernieuwd kloosterleven beleefd wordt. Deze concrete realisatie van een Evangelisch leven is daarbij een nuttige leidraad voor een apostolisch lekenleven. Vandaar zijn invloed. Laten we hopen dat het werk zo spoedig mogelijk volledig in Nederlandse vertaling kan verschijnen.
J. Beyer
| |
Fournier, Christiane, Doorbraak der religieuzen. - Foreholte, Voorhout, 't Groeit, Antwerpen, 1956, 264 pp., f 7.90.
Er wordt tegenwoordig veel gesproken over de vernieuwing van de vrouwelijke religieuze congregaties en de vele stichtingen van de seculiere instituten vestigen de aandacht daarop nog meer. De oproep van de Paus in 1952 tot aanpassing in de kleding was slechts een begin. De grote gedachte van vernieuwde geestelijke aanpassing heeft zich ondertussen door zijn streven wijd en zijd gevestigd. De Franse schrijfster C. Fournier heeft nu een soort reportage geschreven - en het is een boeiend verslag geworden - van haar bezoeken aan de zustershuizen van de meest uiteenlopende aard en werkzaamheid. Ze is geweest bij zusters, en heeft er gepraat met en gekeken naar die zorgen voor zwakzinnigen en epileptici, ongeneeslijke zieken, het gevallen meisje, de armen, zusters die werken in krotjes en fabrieken. Dit verslag geeft vreugde, daar men ziet, dat de H. Geest nog altijd werkt om edelmoedige harten zo om te vormen, dat zij aan de noden van de eigen tijd steeds dienstbaar kunnen blijven.
P. Grootens
| |
Eckehart, Meister, Deutsche Predigten und Traktate. Herausgegeben und übersetzt von Josef Quint. - Carl Hanser-Verlag, München, 1955, 547 pp., D.M. 17.80.
Dat er in de 13e eeuw in Duitsland en de Nederlanden een zeer rijk bloeiend mystiek leven was, blijkt wel uit de hoogtepunten ervan, die we aantreffen in de geschriften van Mechtild van Maagdenburg en Hadewych. Hier vinden we al een begin van de speculatieve mystiek, die in de volgende eeuw haar volle ontplooiing zal vinden. In Duitsland is dat vooral gebeurd, toen de Dominicanen de zielzorg bij de monialen gingen uitoefenen. Eckehart (1260 tot ongeveer 1328) is werkelijk in alle opzichten hun ‘Meester’. Zijn grondgedachte is, de geboorte van het Woord in de ziel. Hij komt maar niet uitgesproken om dit te verkondigen en de mystieke eenheid met dat Woord te verklaren. Hij heeft dit gedaan in werken die in het Latijn en in het Duits geschreven zijn. Quint is de buitengewoon kundige
| |
| |
uitgever van de critische editie van Eckeharts werken. Omdat de Duitse teksten van E. voor de lezer, die het middelhoogduits niet machtig is, moeilijk zijn te verstaan, heeft Q. nu een zeer verzorgde vertaling gepubliceerd van: Reden der Unterweisung, Das Buch der göttlichen Tröstung, Vom edlen Menschen en van 59 preken. Dit is niet alles, want de critische uitgave is nog lang niet volledig. Maar deze bladzijden geven toch de gelegenheid kennis te maken met de man wie het leven in God het enige leven was en die dit ook aan anderen met al de kracht van zijn, soms moeilijke dictie, wilde bijbrengen.
P. Grootens
| |
Imschoot, P. van, Théologie de l'Ancien Testament, t. II: L'homme (Bibliothèque de Théologie, série III: Théol. Biblique, vol. 4). - Desclée & Cie, Doornik-Parijs, 1956, 344 pp.
Het eerste deel van dit werk was gewijd aan de studie van God. Het werd in de meest diverse milieus zeer gunstig onthaald. Dit belooft voor de verdere uitbouw van deze bijbeltheologie. Het komt ons immers voor dat dit tweede deel het eerste ver overtreft. De stijl is vlotter, de hoofdstukken zijn overzichtelijker en de themata vertonen innerlijk een grotere eenheid. In deze nieuwe aflevering wil de schrijver ons het oud-testamentisch beeld ontwerpen van de mens en diens religieuze situatie. Heel wat problemen, die ook de moderne gelovige bezighouden, worden hier besproken: de schepping, het wezen van de zonde en van de erfzonde in het bijzonder, het offer, het voortbestaan van de ziel en de verrijzenis. Wat het behandelen van deze geloofswaarheden zo moeilijk maakt is de geheel eigen mentaliteit van de semiet, tot wie Gods openbaring gericht werd. De schrijver slaagt er in, deze geestesstructuur voor ons westerlingen toegankelijk te maken. Juist hierin haalt, onzes inziens, dit tweede deel het op het eerste. In het deel over God waren de categorieën nog te scholastisch. Hier zijn ze bijbels.
A.L. Vandenbunder
| |
Rétif, André, Catholicité (Collectie Je Sais-Je Crois). - A. Fayard, Parijs, 1956, 122 pp., Fr. Fr. 300.
Deze collectie, onder leiding van Daniël-Rops, wil in 150 deeltjes uitgroeien tot een volledige katholieke encyclopedie der XXe eeuw. Bedoeld als hoge vulgarisatie is elk boek het werk van een specialist. In heldere stijl en soepel puttend uit pauselijke dokumenten, kerkvaders en theologen, onderzoekt R. de eigen aard der katholiciteit in de Schrift, de geschiedenis en de hedendaagse wereld. Twee kleine opmerkingen: misschien werd nog te uitsluitend geput uit Frans materiaal om echt ‘katholiek’ te zijn; waarom niets gezegd over het ‘extra Ecclesiam nulla salus’, daar de andere ontworpen volumes dit onderwerp blijkbaar niet voorzien?
J. Kerkhofs
| |
Leclercq, Jacques, Vivre chrétiennement notre temps. - Casterman, Doornik, 1956, 143 pp., ing. Fr. 54.
Dit essay bevat hoofdzakelijk een bundel artikels, reeds vroeger in La Revue Nouvelle gepubliceerd. Zoekend naar het authentisch christelijke in de complexiteit van het moderne leven, weet de auteur met zijn gewone vrijmoedigheid oude christelijke gegevens oorspronkelijk te belichten. De eerste drie hoofdstukken behandelen de verhouding van het tijdelijke en het geestelijke: de drie volgende trachten eerder de christelijke realiteit te omschrijven in de kern ervan: liefde en de dyptiek actie-contemplatie. Vooral het hoofdstuk ‘La dimension sociale de la morale’ verdient aanbeveling om de genuanceerde benadering van dit moeilijke moraal-domein. Het boek is vooral bedoeld voor leken die hun geloof op een verantwoorde wijze willen beleven.
J. Kerkhofs
| |
Paroissin, M.E.R., Art et humanisme biblique. - Nouvelles Editions Debresse, Parijs, 1955, 520 pp., ing. Fr. Fr. 2100.
Eruditie en humanisme zijn twee zeer verscheidene begrippen. Het adagium: non multa sed multum karakteriseert het best dit onderscheid. Nu is het werk van Paroissin, zijn titel ten spijt, een voorbeeld van eruditie: alles wat maar van ver of dichtbij met de thematiek van de Bijbel in verband kan worden gebracht, is hier bijeengezet, wij schreven bijna, bijeengesleurd. Daar is veel waardevols tussen, vooral in het domein van de informatie, doch allerlei pseudowetenschappelijke theorieën en vaag religieuze beschouwingen bederven deze compilatie. Wij betreuren dat Paul Claudel als gids werd genomen. Hij is ontegenzeggelijk een groot schrijver, maar, jammer genoeg, een verward exegeet. Zijn commentaren zijn al te vaak kleurige rookgordijnen. Het zuiver bijbels humanisme vindt men in de gelovige die in de sobere klank van het
| |
| |
gewijde woord de stem van de Heilige verneemt. Een bijzondere zorg werd besteed aan het bijeenbrengen van de muzikale scheppingen die met de Bijbel in betrekking kunnen staan. De lezer zal dankbaar kennis nemen van de uitstekende analyses die hier verspreid liggen. Doch waarom de negende symfonie van Beethoven als bijbels geïnspireerd voorstellen, wanneer men toch zou moeten weten dat dit werk een typisch produkt is van de Aufklärung en het Deïsme? Hoe kan Pelleas et Mélisande een uiting genoemd worden van de christelijke agapè? Wat heeft Le Carnaval des animaux van Saint Saens met het boek Job te maken? Wij willen deze bespreking niet afsluiten zonder er nog eens op te wijzen dat er veel goeds in deze vijf honderd bladzijden te vinden is. Doch het wezenlijke van elk humanisme ontbreekt: inzicht, orde en smaak.
A.L. Vandenbunder
| |
Filosofie en psychologie
Pfaff, A., Hendrik De Man en het moderne socialisme (Filosofische Bibliotheek). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1956, 189 pp., ing. Fr. 95, geb. Fr. 135.
De Man redivivus? Aangenaam verraste ons het verschijnen van dit boek in de ‘Filosofische Bibliotheek’, de lezing heeft ons echter een weinig teleurgesteld. Schr. wil de diepere wijsgerige grond van het moderne socialisme, dat vooral in de Nederlandse P.v.d.A. aan de dag treedt, opsporen. Om deze reden bestudeert hij Hendrik de Man, terecht, als een der voornaamste denkers van een vernieuwd, ethisch, niet utopisch, socialisme. Zijn invloed immers behoort geenszins tot het verleden. Zo het West-Europese, democratische socialisme zijn verschaalde doctrine wil vernieuwen, kan het de leer van De Man onmogelijk achteloos voorbijgaan. Na een tamelijk schrale en weinig typerende levensschets bespreekt Pfaff de redenen en de aard van De Mans kritiek op Marx en de Marxistische motievenleer. Getroffen door de gapende kloof tussen de theorie en de praxis van de socialistische partijen, wilde De Man zich niet langer met lapwerk en compromissen vergenoegen; hij wilde aan het socialisme een nieuwe, bredere en menselijker basis geven. In de uitbouw van het socialisme was het Marxisme voor hem een belangrijke maar achterhaalde etappe. Hij bestreed er vooral de motievenleer van, volgens welke de mens alleen uit economisch belang zou handelen. De Mans eigen motievenleer ging, geïnspireerd door Mc. Dougalls instinctenleer, uit van de persoon en bleef op de persoon gericht. De uiteenzetting van Dr. Pfaff volgt zeer getrouw De Mans grote werken. Zeer gelukkig heeft hij deze tot een overzichtelijk en stelselmatig geheel samengebracht. Maar wij hadden gaarne iets concreters vernomen over de invloed van De Man op het ‘moderne socialisme’. De titel deed ons ook zo iets verwachten. Of zou de auteur in verlegenheid geraakt zijn om ergens - buiten de Partij van de Arbeid - zulk een modern socialisme à la De Man te ontdekken?
J. Vercruysse
| |
Nuttin, Prof. Dr. J. en Drs. K. Swinnen, Overgang naar het Middelbaar Onderwijs (Studia Psychologica). - Leuvense Universitaire Uitg.; N.V. Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1956, 180 pp., ing. Fr. 150.
De overgang van het Lager naar het Middelbaar Onderwijs stelt in de West-Europese landen meestal een acuut probleem wegens de overrompeling van dit onderwijs. Naast de vele buitenlandse werken die hierover verschijnen, kunnen we thans ook een proefneming vermelden, uitgaande van de Leuvense Universiteit. De verdeling der taken tussen de leerkracht en de psycholoog, zoals ze in dit werk wordt beschreven, is wijs en, naar we menen, voor iedereen aanvaardbaar. Het praktisch gedeelte van het werk beschrijft een follow-upstudie waarbij de school- en de testuitslagen, eerst afzonderlijk en dan samen, als criterium van succes in de 6e Latijn worden bestudeerd. De hoge waarde van de klasuitslag als predictor komt duidelijk tot uiting, al wijzen de individuele uitzonderingen er op dat hij dient aangevuld te worden door een andere meter. Hiervoor werd gekozen een intelligentieproef (Cattell II) en de Orleans prognosetest voor Latijn. Beide tests werden volgens de beste statistische methodes uitgezuiverd. Ze zijn thans in de handel verkrijgbaar bij de uitgever. Men kan slechts betreuren dat de predictie vooralsnog niet verder reikt dan de Zesde. Het is immers bekend hoe weinig zekerheid dit eerste jaar biedt betreffende het verdere succes. Ook werden in de proefgroep leerlingen uit het 6e en uit het 7e
| |
| |
Voorbereidende vermengd, zodat het ons voorkomt dat dit aan het validiteitscoëfficiënt der proef heeft geschaad.
Dr. W. Smet
| |
Berg, Dr. J.H. van den, Metabletica of Leer der veranderingen. - G. Callenbach, Nijkerk, 1956, 255 pp., 7 pl., f 14.90.
Dit boek geeft een beschouwing over het menselijk bestaan in zijn veranderingen onder invloed van sociale en culturele factoren. De ideeën, die de auteur o.a. in zijn inaugurele rede te Leiden ‘Over neurotiserende factoren’ (1955) had weergegeven, vormen een belangrijk onderdeel van deze poging om problemen als de variatie in de verhouding tussen volwassenen en kinderen en in de betekenis der neurosen in historisch licht te plaatsen. Men vindt in dit werk belangwekkende inzichten, waarvan ongetwijfeld invloed zal uitgaan op de psychologie. Hierbij moet echter worden opgemerkt, dat dit werk in veel opzichten slechts een benadering is van de gestelde problematiek, die talrijke vragen oproept en ook aanvullingen behoeft. De auteur wijst hier zelf op: ‘Het boek is niet evenwichtig’ (p. 22). Alleen wie deze erkenning ernstig neemt, zal dit werk met vrucht kunnen benutten. Het is een belangrijke vraag, in hoeverre de psychologische beschouwingen van de auteur consequenties hebben op wijsgerig en theologisch terrein. Is het beginsel der veranderlijkheid niet te absoluut gesteld? Schuilt in deze opvattingen een gevaar voor psychologisme? Met name het hoofdstuk over het wonder roept bedenkingen op. Dat men bezwaren maakt tegen een uitsluitend fysische benadering van het wonder is begrijpelijk, maar er gelden ook ernstige bezwaren tegen een zuiver psychologische benadering. In dit hoofdstuk leren wij de visie van de auteur kennen als diepgaand verschillend van de Katholieke, en het verdient ernstige bestudering in hoeverre deze verschillende kijk op wijsgerig en theologisch terrein ook invloed heeft op de behandeling van de kwesties, die met meer recht tot het eigen gebied van de psychologie gerekend kunnen worden.
J.M. Kijm
| |
Wingenfeld, Berard, Die Archetypen der Selbstwerdung bei Carl Gustav Jung. - Verlag A. Schmidt & Sohn, Pfullendorf/Baden, 1955, 136 pp.
Bernet, Walter, Inhalt und Grenze der religiösen Erfahrung. - P. Haupt, Bern-Stuttgart, 1955, 224 pp.
Wingenfeld beperkt zich, zoals de titel van zijn boek het aangeeft, tot de kritische studie van één enkel aspect van Jungs dieptepsychologie. Zijn conclusie is vrij radicaal: de hypothese der archetypen is niet noodzakelijk, en ze voert tot ongerijmdheden. Reeds op p. 43 wordt ze neergeschreven om dan verder te worden herhaald bij de studie van de onderscheiden archetypen: de ‘schaduw’, de ‘anima’, de ‘geest’ en het ‘Selbst’. De auteur baseert zijn verwerping op het feit dat Jung de archetypen zou opvatten als overgeerfde, d.w.z. organisch overgeleverde, structuren van de hersenen. Daarin ligt juist de fout van Wingenfeld, die nergens rekening houdt met de evolutie in de opvattingen van Jung: de ‘contradictorische’ uitspraken stammen dikwijls uit geheel verschillende perioden van Jungs vijftig jaar lang zoeken. Dit methodologisch tekort maakt dan ook dat zijn betoog, al is het verrijkt met een indrukwekkend aantal citaten uit Jungs boeken, bewijskracht mist. Bernets werk geeft blijk van een veel grondiger inzicht in Jungs posities. Deze protestantse theoloog ontleedt zeer raak, al is het niet zonder een zekere zwaar-Duitse degelijkheid, ‘die Problematik des Archetypus des Selbst’. Hij wijst er terecht op dat wat Jung godsdienst noemt (nl. de onderwerping aan het ‘Selbst’) in feite slechts een menselijke ervaring is, zolang ze niet uitmondt in een persoonlijk zich overgeven aan de absolute transcendentie, omdat het geloof juist bestaat in de aanvaarding van het totaal andere. Dat Bernet dit laatste element zo nadrukkelijk, ja al te nadrukkelijk, beklemtoont is te wijten aan de protestantse opvatting van de geloofsact. Maar ook voor filosofisch geschoolde katholieke lezers is dit boek de moeite waard, omdat het in zijn rustig doch diepgaand betoog, een enig voorbeeld biedt van wat het psychologisch inzicht en het theologisch denken elkander kunnen
bijbrengen wanneer ze met kennis van zaken word engeconfronteerd.
R. Hostie
| |
Dufoyer, Pierre, De psychologie van het meisje in de puberteit. Vert. J. v.d. Putten. - Pro Familia-reeks, Gezinsuitgaven, Brussel; H. Nelissen, Bilthoven; Casterman, Doornik, 1956, 158 pp., 6 foto's, f 3.90.
Dufoyer, Pierre, De psychologie van de jongen in de puberteit. - Ibid., 136 pp., 6 foto's, f 4.90.
Twee boekjes, samengesteld door dezelfde groep, bestaande uit priester, arts, pedagoog en ouders, als het reeds besproken
| |
| |
boekje over het kind. Zij zijn vooral voor de moeders geschreven om haar te helpen haar opgroeiende kinderen te begrijpen en te leiden. De eenvoudige, duidelijke uiteenzettingen zijn voor dit doel uitstekend geschikt. Ook aan andere opvoeders kunnen deze boekjes goede diensten bewijzen.
J.M. Kijm
| |
Heijboer-Barbas, Dra. M.E., Een nieuwe visie op de jeugd uit vroeger eeuwen. Een letterkundige studie ter vergelijking van het Nederlandse kind vroeger en nu. - G. Callenbach, Nijkerk, 1956, 48 pp., f 5.50.
Documentatie bij enige gedachten, die J. v.d. Berg in zijn boek ‘Metabletica’ heeft ontwikkeld. Het doel van deze publicatie is om aan te tonen, dat het kind vroeger anders volwassen werd dan nu en op welke wijze de volwassenheid werd bereikt. De behandelde periode vangt aan in de 18e eeuw.
J.M. Kijm
| |
Literatuur
Prominenten-reeks: 1: G. Degroote, Erasmus; 2: A. Demedts, Streuvels; 3: W. Schrickx, Shakespeare; 4: J. Noë, Vondel; 5: M. Luwel, Stanley. - Elsevier, Brussel, Amsterdam, 1955, 120-134-120-134 en 123 pp., Fr. 45 (leden: Fr. 40).
Onder de redactie van Dr. R.F. Lissens, Dr. Th. Luyckx en Prof. Dr. H. Uyttersprot verschijnt sinds enige tijd deze reeks van beknopte, wetenschappelijk vulgariserende studies over verschillende ‘prominenten’ uit het Europese cultuur- en geestesleven. Telkens wordt eerst kort en overzichtelijk tegen de achtergrond van de eigen tijd, het leven van de behandelde figuur geschetst, waarin dan het hele oeuvre wordt gesitueerd. De belangrijkste werken worden daarna ietwat uitvoeriger besproken. - Zo doet Dr. G. Degroote het voor Erasmus en zijn Stultitiae Laus. Hij belicht in de Rotterdamse humanist vooral de pedagoog, de pacifist en de literaire polemist. - Demedts' korte studie is het beste wat tot nog toe over Stijn Streuvels' globale werk verscheen. De auteur weet kaf en koren te onderscheiden en tekent met vaste hand de grote lijnen, boeiend en klaar. - Dr. W. Schrickx stond voor geen gemakkelijke taak, toen hij de hele Shakespeare moest behandelen in een honderdtal pagina's. Toch heeft hij deze opzet tot een zeer bevredigende voltooiing gebracht: leven, wereld, dramatisch materiaal, de merkwaardigste tragedies en comedies van de grote dramaturg worden wel schematisch maar toch met al hun essentiële trekken ontwikkeld. - Dr. J. Noë wijdt, na een algemeen overzicht, zijn beste aandacht aan Gysbreght van Aemstel, Lucifer en Jephta. De persoonlijke thesissen welke de auteur verdedigde in De religieuze bezieling van Vondels werk, gaan hier geheel schuil achter de gangbare interpretaties. - Vlot en zakelijk vertelt Dr. M. Luwel ons het leven van Stanley, de veramerikaanste Welshman, journalist, reporter, ontdekkingsreiziger. - Elk van de deeltjes wordt besloten met een interessante bibliografie.
Fr. Van Bladel
| |
Heerikhuizen, F.W. van, Gestalte der Tijden. De Wereldletterkunde in hoofdtrekken. Deel II: De nieuwste tijd (van ongeveer 1825 tot heden). - Sijthoff, Leiden, 1956, 431 pp., f 18.75.
Enkele jaren na het eerste deel van deze geschiedenis der wereldliteratuur, verschijnt thans het tweede dat de laatste honderd vijf en twintig jaar behandelt. De schrijver heeft er zich niet met de Franse slag van afgemaakt. Vooral de grote literaturen, de Franse, Russische, Duitse en Engelse zijn goed en kundig beschreven. De auteur schrijft geen handboeken na, maar uit zijn behandeling van bijvoorbeeld Nietzsche, Rilke, Gide, Proust, Baudelaire, Tolstoi, Dostojewski (om er maar enkelen te noemen) blijkt dat hij zich een gemotiveerd en verantwoord oordeel heeft gevormd. De andere literaturen, ook de Italiaanse, worden korter, de meeste zelfs veel korter, besproken en dragen bijgevolg een minder persoonlijk stempel. Van Heerikhuizen staat nogal achterdochtig en gereserveerd tegenover alle modernismen en modeverschijnselen, moet niets hebben van snobisme en zegt zijn mening zonder vooringenomenheid, met al de open eerlijkheid die zijn stam (hij is, meen ik, Overijselaar!) kenmerkt. Hij heeft zijn grote voorkeuren, zo bijvoorbeeld Rilke en Tolstoi, maar ook die voorkeuren zijn verantwoord. Ook heeft hij oog voor de grote geestelijke samenhangen en staat hij open voor het bijzondere van katholieke auteurs. Ik geloof niet dat er tot nu toe in Nederland een zo goed overzicht over de wereldletterkunde geschreven werd.
J. van Heugten
| |
| |
| |
Pira, Marcel, Treurlied om Kayano, Poëziereeks ‘De Hoorn’, nr. 17. - Harelbekestraat 65, Gent, 1956, 16 pp., Fr. 15.
Kayano, het dochtertje van de Japanse geleerde Takashi Nagai, verloor vader en moeder bij de atoomontploffing boven Nagasaki. De Westerse mens weet zich voor dit kinderleed mede verantwoordelijk en dit collectief schuldgevoel heeft Pira in Treurlied uitgeschreven. Een bezinning na het bedreven kwaad, na de orgie van volkerenhaat, waaraan alleen de verlossende liefde van de christen nog een uitkomst biedt. Pira is geen visionair dichter; zijn stem klinkt niet profetisch. De thematiek, in de groep van Nieuwe Stemmen, vooral door M. Brauns en J. Van Mechelen reeds bezongen, groeit hem af en toe wel eens uit de hand. Idyllisch van aard, sensitief in de beleving, wat duidelijk verwantschap met Gorter verraadt, bereikt zijn vers zijn zuiverste en meest waardevolle harmonieën in de frisse klanken van een meeslepende melodie, in de ritmische bewogenheid en in de zich vertederende ondertoon.
't Geheim van een nacht ligt gedoken
in den ernst van een geel gelaat
dat verschroeid maar getrouw de sproken
van zijn ouders vertellen gaat.
De camelia geurt de luchten
zó plukt Japan de schoonste vruchten
in het nachtelijk samenzijn.
En de vreemdeling die verborgen
het land doorzwerft met zijn geest
vergeet met een glimlach zijn zorgen
in dit zonderling zomerfeest.
‘Het palaïstra’ is me onbekend. Bedoelt de schrijver misschien het vrouwelijke woord ‘de palaestra’?
J. Du Bois
| |
Goethe-Handbuch. Goethe, seine Welt und Zeit in Werk und Wirkung, zweite, volkommen neugestaltete Auflage unter Mitwirkung zahlreicher Fachgelehrter herausgeg. von Alfred Zastrau, Bd. IV: Karten der Reisen Goethes. - J.B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart.
In Streven, juli 1956, zijn de 3 eerste afleveringen van Bd. I van het herziene Goethe-Handbuch besproken. Thans verschijnt afzonderlijk Bd. IV, een Goethe-atlas, die een overzichtelijk beeld biedt van Goethes reizen en de gebieden die hij bezocht. In een origineel ontworpen banddoos gevat, bevinden zich 21 uitneembare kaarten, openvouwbaar tot in folio formaat, één overzichtskaart en 20 deelkaarten, waarvan telkens 2 of 3 gegroepeerd tot een eenheid door het gebruik van afwisselende kleur- en nummeraanduiding op de rug der gevouwen kaarten. In dezelfde band vinden we een 68 pp. lange Inleiding over betekenis en gebruik van de kaarten, en een chronologisch register van al Goethes bekende verplaatsingen met gedetailleerde opgave van de op iedere reisroute aangedane localiteiten. Deze voorstelling van Goethes reizen is enig in haar soort en biedt door haar aanschouwelijkheid een nieuwe, concrete kijk op zijn ‘levenswandel’. Keurig verzorgde en afgewerkte presentatie.
A. Deblaere
| |
Jauss, Hans Robert, Zeit und Erinnerung in Marcel Prousts ‘A la recherche du temps perdu’. Ein Beitrag zur Theorie des Romans (Heidelberger Forschungen. 3). - C. Winter, Heidelberg, 1955, 206 pp., ing. D.M. 14,80.
Met dit meesterwerk - een doctoraal proefschrift dat eens te meer de voortreffelijkheid van de Duitse universitaire traditie bewijst - bezitten we eindelijk de definitieve studie over het probleem van de tijd bij Marcel Proust. In de inleiding en het eerste hoofdstuk wordt Proust, door een confrontatie met James Joyce en Thomas Mann, een eigen plaats in de geschiedenis van de roman toegewezen. Dit driemanschap bracht een ware hervorming tot stand. Bij hen is de tijd niet langer meer het musikaal klimaat waarin het verhaal verloopt, noch het imaginaire perspectief waarin het verhaaltje zich ontwikkelt, maar het thema zelf van de roman. Om Proust's opvatting over de tijd te achterhalen stelt schr. een onderzoek in naar de functionele betrekking tussen Dauer der Erscheinung en Erscheinung der Dauer die de voorgestelde tijd, van de kleinste, particuliere verhaal-eenheden tot hun compositorisch geheel, bepaalt. Hij toont aan hoe de tijdsduur zich openbaart binnen het gezichtsveld van de lezing en op welke wijze het verhaalde van gedaante verandert in de verschillende beeldvormen met bepaalde duur. Dat betekent dat bij Proust de klassieke, uitwendige epische distantie in de inwendige der herinnering overgaat, dat de wederoproeping van het verleden zich bij voortduring als tegenwoordig voordoet. Voor de analyse van dit proces doet schr. beroep op een dubbele notie: das erinnernde Ich, nl. de verhaler, Proust zelf en das erinnerte Ich, nl. Marcel. Voor ‘Proust’ is de tijd de dimensie van de roman die doorbreekt in het perspectief der herinnering; voor ‘Marcel’ is hij de voorwaarde zelf van zijn
| |
| |
ervaring, die zich uitdrukt in de beperking van zijn zoektocht. In een tweede hoofdstuk zoekt schr. naar het initieel nunc van heel het werk waaruit zich de kinderjaren ontwikkelen. Vanuit het perspectief van het erinnernde Ich wordt hier de tijd in zijn perspectief aspect als wedergevonden tijd, als statisch gebeuren ervaren. Vanuit het perspectief van het erinnerte Ich verschijnt de tijd in zijn imperfectief aspect als zichtbare substantie, als tijdelijkheid van de opeenvolgende bewustzijnstoestanden. Deze bewustzijnstoestanden zijn onafhankelijk, zonder verband met wat voorafgaat of volgt, zodat zij zich alle woordoen als een heterogene reeks van tijdsdelen waarin verleden, heden en toekomst elkander niet bepalen. Het derde hoofdstuk duidt aan op welke wijze de totale duur van de voorgestelde tijd opduikt in het perspectief der herinnering, en volgens welk princiep de herinneringsbeelden, waarop het édifice immense du souvenir rust, compositorisch gestructureerd zijn.
Daarom wijdt schr. een grondige analyse aan het blanc-gebruik bij Proust. Het blanc is de leegte die de continuïteit van het verhaal verbreekt en wordt derwijze door Proust aangewend dat de tijd niet ervaren wordt als temps qui coule maar als temps écoulé. In het werk van Proust kan men twaalf dergelijke cesuren ontdekken die de verschillende univers particuliers, waarin zich la succession des moi successifs ontplooit, binnen een onderling zeer verschillende reële tijdsduur afgrenzen. Deze discontinue reeks van opnieuw in herinnering gebrachte werelden neemt een aanvang in de beroemde Madeleine-ervaring. Willen wij echter de tijd vatten als temps qui coule en niet meer als temps écoulé, dan moeten we uitgaan van het perspectief van het erinnerte Ich en nagaan hoe het leven van ‘Marcel’ verschijnt als weg doorheen de tijd, op welke wijze de ervaren tijd in zijn bewustzijn tot uitdrukking komt en in hoever zijn zoeken naar de verloren tijd nog een zin verbergt die eerst aan het einde duidelijk worden kan. Op deze vragen antwoordt schr. in het vierde hoofdstuk. In het laatste hoofdstuk behandelt hij tenslotte het probleem van de overeenkomst tussen begin- en eindpunt, tussen begin-nunc en eind-nunc. Dit laatste blijft immanent aan ‘Marcel's’ ervaring en vormt de tussenschakel tussen het ‘vandaag’ van de morgen te Guermantes en het ‘morgen’ van waaruit ‘Marcel’ met het schrijven van zijn roman beginnen zal. Zo blijft heel het werk in het futur dans le passé, d.w.z. een voorstelling en visuele weergave van het verleden van uit een toekomstperspectief waarin de onmiddellijke weder-beleving van ‘Proust’ met
de middellijke van ‘Marcel’ samenvalt. Voor een dieper inzicht in het werk van Proust en de moderne roman in het algemeen is dit boek voortaan onmisbaar.
J. Dax
| |
Balthasar, Hans Urs von, Bernanos. - Verl. Jakob Hegner, Keulen & Olten, z.j., 548 pp.
De bewering, dat in onze tijd de grote werken over Franse schrijvers in Duitsland verschijnen, is stilaan een gemeenplaats geworden. Het feit is en blijft echter symptomatisch. Waar, zoals in het geval van Bernanos, een ondubbelzinnige stellingname wordt gevraagd, beperkt de Franse literaire kritiek zich graag tot een polymorfe disponibiliteit. Met des te meer bewondering en lof begroet zij de durf van een buitenlander en erkent zij zijn studie als een meesterwerk. Urs v. B. beheerst niet alleen de Duitse en Franse literatuur; hij bezit ook een levende theologie, die als een schijnwerper de rijke heilsrealiteiten van Bernanos' werk belicht zonder ze binnen een vooropgezet schema te verstijven, een begrijpend inzicht in de moderne zielsgesteldheid en problematiek, en een zeldzaam vermogen om geestelijke waarheden pakkend nieuw en doorleefd uit te drukken. Bernanos, die zo onbarmhartig de mediocriteit der katholieken hekelde, leefde uit zijn roeping van lekenapostel. Urs v. B. toont overtuigend aan, hoe zijn meest persoonlijke bezieling en opvattingen alleen in de levensruimte van Kerk en sacramenten konden wortelen en groeien. Vele van de in zijn werk voorkomende spanningen tussen kerkelijk organisme en persoonlijke heiliging worden verklaard uit het door Bernanos vaak aangehaalde woord van P. Clérissac: ‘Voor de Kerk lijden is niets, men moet door haar geleden hebben’. Het zou een te lange uitweiding vergen, hier ook maar de grote thema's van dit merkwaardig boek aan te halen. Voor alle verdere Bernanos-studie zal het onontbeerlijk zijn, al werd het hoofdzakelijk gewijd aan zijn romanwerk. Wel ‘bewijst’ Urs v. B., dat Bernanos van alle manicheïsme vrij blijft, maar o.i. stelt Bernanos het dualisme Satan-God zo eenzijdig voor, dat hier hetzelfde geldt als wat schr. van zijn pessimisme zegt: ‘Man hat nicht den Eindruck.... dass die Hoffnung, die wohl jeweils in den letzten Sätzen durchblickt, gegen das
Uebergewicht der Gegengründe
| |
| |
aufkommt’ (p. 483). God overwint tenslotte wel Satan, maar uitsluitend door een Nederdaling ter Hel, en Zijn zege is erg pijnlijk. De Vreugde schijnt niet alleen te moeten worden veroverd door de doodsstrijd op het Kruis, maar uit niet veel meer dan deze doodsstrijd te bestaan. Dat Bernanos hoofdzakelijk dit agonistisch aspect van het christendom belicht, staat hem als schrijver natuurlijk vrij; de criticus leeft echter zozeer de dramatiek van de schrijver mee, dat hij iets te weinig deze overdreven sombere voorstelling van de Blijde Boodschap als een beperking ervan aanwijst.
J. Dax
| |
Matthews, Ronald, Uren met Graham Greene. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 309 pp., f 7.90 en f 9.90.
Evenals De Paradox van het Christendom kent ook dit nieuwe boek geen Engelse uitgave. Beide continentale produkties zijn teleurstellend, en het onderhavige boek lijkt ons ook weinig belangrijk. De inhoud komt niet boven vlotte journalistiek uit. Dit is des te irriterender omdat omvang, inleiding alsook het feit dat een vriend van Greene aan het woord is, ons verwachten doet dat serieuze moeilijkheden besproken en opgelost zullen worden: geen van beiden gebeurt eigenlijk. Schr. geeft ons enkele nadere bijzonderheden over Greene's leven, vooral diens jeugd, die wij in kern echter ook reeds elders tegenkwamen. Hij bespreekt de oorsprong van verschillende van Greene's boeken, maar iedere proportie tussen aandacht besteed aan vrij onbelangrijke boeken en aan de grote romans is zoek. Met de kritiek die de auteur geeft is het niet anders gesteld. De eerste boeken van Greene worden vrij uitvoerig besproken, maar naarmate Greene ouder wordt, en zijn probleemromans verschijnen, zwijgt Matthews meer en meer. Brighton Rock, dat reeds in 1939 verscheen is het laatste boek dat enigszins uitvoerig besproken wordt. The Living Room (toneelstuk) en The End of the Affair komen wat hun eigenlijke problematiek betreft geheel niet aan bod.
W. Peters
| |
Kunst en cultuur
Pieck, Anton en Fred. Thomas, Droom in de delta. - Uitg. Ad M.C. Stok, Zuid-Holl. Uitg. Mij., Den Haag, 1956, 330 pp., geïll.
Anton Pieck en Fred Thomas moeten wel bijzonder veel van dit schone kleine land houden, om zo'n boeiend boek te kunnen schrijven en tekenen! Thomas heeft Nederland goed leren kennen op zijn vele zwerftochten als journalist. Zijn artikelen over z'n ervaringen, opgedaan in dit interessante land, vinden bij zeer veel lezers grote belangstelling. Al eerder schreef hij enige boeken, waarin hij, soms wat romantisch, eveneens de schoonheid van dit land bezong. Ook dit boek is een pleidooi voor de bekoorlijkheid van Nederland, wanneer het tenminste nog nodig zou zijn, om daarvoor een pleidooi te houden. Thomas vertelt over vergeten, verdroomde stadjes, over het zilveren water, over nog eenzame streken van ons vaderland. Hij kent de historie van de plaatsjes die hij bezocht, en is vaak bijzonder goed ingelicht over de histoire intime van de huizen, die hij in de stille steden bewonderde. Hij vertelt rustig, boeiend, met zin voor humor en met diepe eerbied voor al het schone, waarmede hij in contact kwam. Men wil graag naar deze hartelijke verteller luisteren. Anton Pieck heeft dit rijke verhaal over Nederland met vele prachtige tekeningen geïllustreerd. Hij is een uitstekend en zeer populair illustrator, die reeds vele boeken door zijn kunst verfraaide, maar voor dit boek heeft hij ongetwijfeld vele van zijn mooiste tekeningen afgestaan. Zijn kunst rechtvaardigt wel bijzonder de titel van dit boek: droom in de delta, want zij bezit werkelijk de charme van een schone droom. Dit bekoorlijke boek, dat op vorstelijke wijze is uitgegeven, bevelen wij gaarne aan; het is een nationaal werk.
C. de Groot
| |
Reallexikon zur deutschen Kunstgeschichte, begonnen von Otto Schmitt, herausg. von E. Gall und L.H. Heydenreich. Lief. 23 à 44: Brunnen-Einsiedler. - A. Druckenmüller-Verlag, Stuttgart, 1952-1956, 128 kol. ieder, rijk geïll.
Zelden kwam een zo voortreffelijk werk tot stand ondanks zo zware tegenslagen Reeds in 1927 begon Otto Schmitt de arbeid aan het Reallexikon. Toen eindelijk na jaren de uitgave van wal stak, kwam de oorlog de publikatie onderbreken. In 1943 werd de uitgeverij vernietigd; 1944 zag de vernieling van Schmitt's bibliotheek en persoonlijk bezit, van de bibliotheken van de Technische Hogeschool te Stuttgart en het Instituut voor Kunstgeschiedenis, tenslotte die van de Würtembergische Landesbibliothek. Dergelijke kleinigheden volstonden niet om de arbeid
| |
| |
van een Duits geleerde te verlammen. In 1947 kon aan een verdere publikatie van het Reallexikon gedacht worden: de 2e Bd. (Bauer-Buchmalerei) ging verder, vanaf aflevering 23 (Brunnen); nog vóór zijn voltooiing overleed Otto Schmitt (1951), 61 jaar oud. De 2 eerste afleveringen van de 3e Bd. had hij nog voorbereid. Heel zijn leven had hij gewijd aan het Reallexikon, met terzijdestelling van persoonlijke wetenschappelijke uitgaven.
Het met onvoorstelbare materiaalkennis, exactheid, klaarheid en uitgebreide literatuurbeheersing verzamelde archief werd verder benut en aangevuld voor het doorzetten der publikatie onder de gemeenschappelijke leiding van Ernst Gall en L.H. Heydenreich, directeur van het Zentralinstitut für Kunstgeschichte te München; de redactie ondernam Dr. Hans Martin Frh. von Erffa, bijgestaan door Dr. Karl Aug. Wirth. De 3e Bd. werd voltooid (Buchpult-Dill), en thans verschijnt de 4e, gekomen tot aflever. 8: Ei-Einsiedler. Alle naties mogen Duitsland een dergelijk werk benijden en er de uitgever dankbaar voor zijn. Hoewel bedoeld als repertorium van realia voor Duitse kunstgeschiedenis, krijgt ieder steekwoord een systematische behandeling: daarbij ontstaan, beïnvloeding van of op de vreemde, en de relaties tussen het Duitse en de overige kunstgebieden. Zo vormen de meeste artikels een gedrongen maar accurate, gestoffeerde en overvloedig geillustreerde monografie, voorzien van rijke bibliografie. Onder deze in aflever. 23-44 behandelde artikels verdienen om hun grondigheid en omvang vermelding:
Brunnen - Buch (druk, band, verluchting) - Buffet - Bühnenbild - Bund - Büreau - Burg - Bürgerhaus - Büste - Callot-figuren - Caritas - Cäsar - Chinoiserie - Chor - Christkind - Christus - Cluniazenser - Commodité - Concordantia caritatis - Dach - David - Decke - Dedikationsbild - Denkmal - Deutschordensburg (en verwante) - Devise - Devotionaliën - Dialektik - Dialog - Diamant - Diana - Diele - Dienst (arch.) - Dietrich v. Bern - Dinanderie - Diogenes - Diptychon - Dom - Dominikaner - Doppelfigur - Doppelgrab - Doppelkirche - Doppelkreuz - Dorf - Dormitorium - Dornenkrönung - Drache - Drechsler - Dreiapsidenanlage - Dreifaltigkeit - Drei Junkfrauen - Dreikonchenplan - Drei Könige - Drei Lebende und drei Tote - Dreipasz - Dreispitz - Drolerie - Durchbrucharbeit - Durchzug durch das Rote Meer - Ebenist - Ecce Homo - Edelstein - Ehebrucherin - Eherne Schlange - Einblattdruck, en zo meer, want moeilijk zou het zijn, minder weelderig behandelde artikels aan te duiden. Slechts een paar opmerkingen: de Maagdelijkheid van Maria wordt een paar maal haar Onbevlekte Ontvangenis genoemd, een meer voorkomende vergissing; de authenticiteit van het Gentse Van Eyck-kwatrijn wordt aanvaard naar Prof. Duverger's hypothese; verder worden regelmatig Nederlandse steden of kerken niet met hun oorspronkelijke of eventueel in het Duits vertaalde naam aangegeven, maar in het Frans (Léau, St-Jean in 's-Hertogenbosch, St-Sauveur Brügge), wat even vreemd aandoet als wanneer wij over ‘de Great St-Martin's Church te Keulen’ zouden lezen. Eénmaal wordt Tienen bij vergissing in de prov. Namen geplaatst (III, 525). Met het begin van Bd. 3 verschenen op 8 blz. de oplossingen der gebruikte afkortingen en een volledige lijst van de steekwoorden in het Frans, Engels en Italiaans, resp. opgesteld door Louis Réau, Leopold Ettlinger en Giulia Brunetti. Daar de Nederlanden een grote invloed
uitoefenden op de Duitse kunstproduktie, en de studie van deze laatste niet denkbaar is zonder dat de onze er in betrokken wordt, mag het Reallexikon ook voor onze gebieden een onmisbaar instrument heten voor alle ernstige studie der kunstgeschiedenis.
A. Deblaere
| |
Dahinden, Justus, Versuch einer Standortsbestimmung der Gegenwartsarchitektur. - Girsberger-Verlag, Zürich, 1956, 92 pp., 41 ill., geb.
Aan kunsttheorieën kunnen wij ons niet onttrekken, ook al zien wij het essentieel relatieve ervan in. Nooit kan een theorie erin slagen een levend scheppingsproces zo te raken dat zij dit in al zijn facetten tot een duidelijke en volledige synthese kan brengen. Hoe dicht ze het fenomeen ook benadert, nooit dringt ze erin door. In dit perspectief wordt de lectuur van Dahindens mooie boek vruchtbaar. Een pratikerende architect, onderlegd in kunstfilosofische theorieën, werkte een schema uit waarin hij het ontwikkelingsproces van het gebouw van uit de ‘Gestaltungswille’ naar het statische of dynamische evenwicht als twee tegengestelde polen ziet. Als commentaar bij dit schema is het boek zelf wat schematisch gebleven. Toch getuigt het geheel van een juist aanvoelen van de architectonische waar- | |
| |
den. Met de conclusie nochtans - een strikte scheiding tussen het statische en het dynamische element - zullen wel velen niet akkoord gaan.
G. Bekaert
| |
Le musée de poche. Henri Lefebre, Pignon; René de Solier, Vieira da Silva. - Ed. G. Fall, Parijs, 1956, 60 pp., 12 klpl.
E. Pignon en M.-H. Vieira da Silva zijn twee jongere schilders uit de school van Parijs. Hun temperament en hun stijl liggen ver uiteen. De eerste is een dramatische, bewogen man uit het Noorden. De tweede een zeer fijnzinnige, Zuiderse vrouw. De twee monografieën, door het ‘Musée de Poche’ aan hun werk gewijd, verschillen evenzeer als het werk zelf. Het essay van Lefebvre over Pignon wil een filosofische omzetting zijn van de opvattingen van de schilder. Zij is, zoals zijn werk, krachtig en zonder subtiliteit. De inleiding van René de Solier daarentegen heeft iets van het subtiele, het fragmentaire, het oneindig ingewikkelde van het werk van Vieira da Silva, dat uiteraard moeilijk in woorden om te denken is. De uitvoering van deze monografieën is, zoals die over Bissière en Manessier (Streven, augustus 1956) goed verzorgd.
G. Bekaert
| |
Kuehn, Herbert, Die Felsbilder Europas. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1955, 322 pp., 144 tek., 111 pl., 5 klpl., 6 kaarten, geb. D.M. 24.
Kuehn, Herbert, Abstrakte Kunst der Vorzeit. Germanische Kunst der Völkerwanderung. - Knorr & Hirth Verlag, München, 1956, 16 pp., 32 pl.
Meroc, Louis en Jean Mazet, Cougnac. - Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1956, 72 pp., 12 tek., 16 pl., 4 klpl., gen. D.M. 9.
Naast zijn wetenschappelijke arbeid legt H. Kühn, professor te Mainz, zich meer en meer toe op het toegankelijk maken van de voorhistorische kunst in hoogstaande vulgarisatie. Voor een paar jaren gaf hij in Die Kunst Alt-Europas de beste synthese van de oude Europese kunstproduktie van de voorhistorische tekeningen tot de karolingische miniaturen (Streven, augustus 1956). Aan dit boek ging een meer gespecialiseerd werk vooraf over de Europese rotsschilderingen. Hierin toont zich prof. Kühn de grote meester, die als een levend mens van deze tijd de mens van de voorhistorie weet te benaderen en te beluisteren en de unieke ervaring van het eeuwige schommelen tussen het ‘Diesseits’ en het ‘Jenseits’ in de voorhistorie met een schitterende vaardigheid kan meedelen. 60.000 jaar kunstgeschiedenis worden in een groots overzicht samengebracht. Dit komt pas ten volle tot waarde in de rijke illustratie en de typografische verzorging van Kohlhammer. Als detailstudies over de oude Europese kunst willen wij wijzen op twee kleinere maar waardevolle uitgaven van Kühn die ieder een goede kijk verschaffen op minder bekende aspecten van de Europese kunst. Het eerste Abstrakte Kunst der Vorzeit leidt in op een reeks abstracte idolen, voor het grootste deel uit de voorgeschiedenis van het Middellandse zeegebied. Het tweede Germanische Kunst der Völkerwanderung vormt een zeer goede samenvatting van de germaanse kunst uit de tijd van de volksverhuizingen. Door het toedoen van prof. Kühn en de uitgeverij Kohlhammer bezitten wij nu ook de eerste beschrijving van de weinig bekende, maar toch rijke grot van Cougnac, in 1952 ontdekt en nu voor het publiek opengesteld. Te midden van zeer mooie stalagmieten en stalactieten bevinden er zich ongeveer veertig afbeeldingen, waaronder een drietal menselijke voorstellingen. De tekst is in het Frans, met een samenvatting in het Duits
en het Engels.
G. Bekaert
| |
Zeit und Farbe. 1. Griessmaier, Impressionismus. 2. Neumayer, Fauvismus. 3. Neumayer, Expressionismus. 4. Schmeller, Kubismus. 5. id., Surrealismus. 6. Neuwirth, Abstraktion. - Verlag Brüder Rosenbaum, Wenen, 1956, 15 pp. en 24 klpl.
De reeks Zeit und Farbe, die tegelijkertijd in verscheidene Europese talen, ook in het Nederlands, verscheen, stelt zich tot doel de geïnteresseerde in de moderne schilderkunst door een samengaan van tekst en illustratie een verantwoord inzicht bij te brengen. In dit opzet is zij voorzeker geslaagd, al spreekt het vanzelf dat deze zes deeltjes slechts een eerste inleiding kunnen zijn op een zo complex gegeven. De korte tekst, die de verschillende bewegingen karakteriseert, is over het algemeen zeer goed opgemaakt. De commentaar bij de illustraties is nergens goedkoop. De illustraties zelf zijn goed gekozen, hoewel de offsetdruk hier en daar wat flets uitvalt. Wie zoekt naar een bondige, maar duidelijke inhoudsbepaling van de verschillende benamingen uit het moderne kunstrepertorium zal hier zijn gading vinden.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Geschiedenis
Vermeulen, E.E.G., Fruin over de wetenschap der geschiedenis (proefschrift). - Van der Wiel, Arnhem, 1956, 103 pp.
Vermeulen, E.E.G., Huizinga over de wetenschap der geschiedenis (proefschrift). - Van der Wiel, Arnhem, 1956, 114 pp.
Reeds vroeger maar vooral de laatste tijd bevragen de historici zich over het wezen van de geschiedenis en van de geschiedschrijving. Fruin, nog steeds beschouwd als de grondlegger van de academische studies der geschiedenis in Nederland, meende aanvankelijk dat de geschiedenis, zoals de natuurwetenschappen, aan vaste wetten onderhevig is en legde tevens de nadruk op de artisticiteit. Toen hij ouder was geworden, bewonderde hij wel het plan Gods en de dichterlijke inspiratie, maar wilde hij, als kritisch wetenschapsmens, alleen met de zuivere rede geschiedenis bestuderen en schrijven: een typische houding voor de liberaal op het einde der 19e eeuw. Huizinga, van nature zelf meer artistiek aangelegd, begroette met vreugde het bevrijden van de geschiedenis uit de banden der natuurwetenschappen. ‘Historische belangstelling appelleert zowel aan wetenschappelijkheid als aan artisticiteit’. Het herscheppen der historische stof is geen zuiver verstandelijke aangelegenheid. Op het einde van zijn leven kon Huizinga ook de harmonie niet meer vinden: hij stelde zich achter de homo ludens, en wist niet goed weg met de homo oeconomicus. De jonge doctor heeft hier een bijzonder belangrijk probleem behandeld en geeft werkelijk inzicht in de opvattingen van Fruin en Huizinga. Men merkt iets te veel zijn opereren met steekkaarten, en de voortdurende résumés hinderen de gang van de uiteenzetting. Met belangstelling zien wij uit naar de aangekondigde studie over Romein, en hopen dat er ook een over Geyl komt.
M. Dierickx
| |
Schoeps, H.J., Die letzten dreissig Jahre. Rückblicke. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1956, 231 pp. D.M. 13.20.
Hans Joachim Schoeps, tegenwoordig hoogleraar in godsdienst- en geestesgeschiedenis aan de universiteit te Erlangen, beschrijft hier zijn beleven der laatste dertig jaar. Hij is geboren in 1909 te Berlijn uit een liberaal-joodse familie, maakte twee wereldoorlogen mee, vier verschillende regimes in Duitsland, redde zijn leven door op Kerstavond 1938 naar Zweden te vluchten waar hij tot de herfst van 1946 moest blijven. Schoeps is een rijke geest, die over zichzelf kan vertellen zonder met zichzelf te pronken en een verrassende kijk bezit op de chaotische gebeurtenissen. Van begin tot einde blijft hij trouw aan zijn jodendom, dat voor hem weer geloof is geworden, terwijl het liberalisme van zijn ouders blijkt in de tolerante houding t.o.v. andere godsdiensten, die hij beschouwt als nieuwe verbonden van God met de mensheid. Trouw ook aan Pruisen, dat hij bijzonder hoogacht, merkwaardig positief waardeert, aan de idealen van de jeugdbeweging waarin hij een leidende rol vervulde. Bijna iedere bladzijde van dit boek bevat gedachten die uiterst belangrijk zijn, alleen de artikelen en toespraken die de ‘Anhang’ vormen zijn wellicht voor een Nederlandse lezer minder interessant. Zij dienen echter slechts als documentatie voor deze autobiografie van een edel mens.
J.H. Nota
| |
Westermanns Atlas zur Weltgeschichte. - G. Westermann Verlag, Braunschweig, 1956, 160 pp., 29.5 × 21.5 cm., 509 krtn., geb. D.M. 22.50.
Sommigen prijzen deze historische atlas als de beste thans bestaande, en waarschijnlijk terecht. Men heeft rekening gehouden met de grondige wijziging in de opvatting van de geschiedenis en met de verruiming van onze horizont in de tijd en in de ruimte, en tevens de kaart volgens de laatste technische vondsten en met een uitgesproken pedagogische bedoeling uitgewerkt. Naast de grote politieke kaarten met enkele over het verloop van de belangrijke oorlogen, staan er talrijke kaarten over het economische en sociale leven, de volks- en handelsnederzettingen, de cultuurstromingen en de verbreiding van de gotiek en renaissance b.v., de spreiding der godsdiensten op verscheidene tijdstippen en de kloosterhervormingen in de middeleeuwen, enz. Een duidelijke kaart van de Bourgondische staatsvorming (1363-1477) als hier op p. 95, hadden wij tot nog toe vergeefs in een atlas gezocht. De kaarten van het rassenprobleem in de U.S.A. en in Zuid-Afrika en die over de voorgeschiedenis en over vergane culturen zijn uiterst sprekend. De talrijke stadsplannen brengen de belangrijkste steden in het verloop der wereld- | |
| |
geschiedenis in beeld, zoals Brugge in de 15e en Amsterdam in de 17e eeuw, Antwerpen met omgeving in 1700 en 1950. De kustverandering van het mondingsgebied van de Lagelandse grote stromen is voor 1300, 1500, 1800 en 1950 aangegeven. Alleen één pijnlijk tekort valt aan te stippen: een register ontbreekt. Deze atlas die zo adequaat aan de huidige historische probleemstelling tegemoet komt en Putzger's ‘Historische Schulatlas’ ver overtreft, kunnen wij slechts wensen in de handen van alle historici en geschiedenisleraren, en van vele leerlingen.
M. Dierickx
| |
Völker, Staaten und Kulturen. Ein Kartenwerk zur Geschichte. - G. Westermann Verlag, Braunschweig, 1956, 90 pp., 29.5 × 21.5 244 krtn., geb. D.M. 11.80.
Deze atlas heeft een gelukkige keuze gemaakt in het materiaal van de vorige. Vooral stadsplannen en detailkaarten van ondergeschikt belang zijn weggelaten. Voor leerlingen in de geschiedenis kan men deze meer beknopte en merkelijk goedkopere atlas gerust aanbevelen.
M. Dierickx
| |
L'Huillier. Fernand, De la Sainte-Alliance au Pacte Atlantique. 1815-1954. 2 dln. (Histoire et Société d'Aujourd'hui). - Editions de la Baconnière, Boudry-Neuchatel, 1955, 292-480 pp.
Schr. bezit ongetwijfeld een grote belezenheid, maar mist de gave om de gegevens waarover hij beschikt te ordenen en te plaatsen in een synthetisch geheel. Deze twee delen bevatten zeer veel interessant feitenmateriaal (voor de journalist b.v.), doch missen elke wetenschappelijke waarde. Dit euvel voelt men des te sterker aan wanneer men ze legt naast de ‘Histoire des Relations Internationales’ die o.l.v. Pierre Renouvin bij Hachette verschijnt en waarvan onlangs het deel dat op de 19e eeuw betrekking heeft uitkwam. Wie niet reeds bijzonder goed vertrouwd is met de diplomatieke geschiedenis der laatste 150 jaar, zal uit de monografie van L'Huillier weinig nut trekken. Schr. ruimt ten slotte een al te grote plaats in aan de gebeurtenissen sinds 1939 (een derde van de twee delen samen), waarover nog geen geschiedenis kan worden geschreven, tenzij op basis van krantenartikels. Het gevaar dat in geschiedschrijving van recente feiten schuilt zal schr. erkennen, daar op dit ogenblik reeds enkele van zijn affirmaties (in verband met de Europese eenmaking b.v.) door nog nieuwere feiten worden tegengesproken.
M. Grammens
| |
Williamson, Hugh Ross, The Walled Garden, an autobiography. - Michael Joseph, London, 1956, 231 pp., 15 sh.
Williamson is een van de meer bekende anglo-katholieke geestelijken die ten gevolge van moeilijkheden rond het zgn. ‘Church of South India scheme’ overging tot de Kerk. Zijn bekendheid heeft hij niet alleen te danken aan het feit dat hij sinds zijn wijding tijdens de oorlog een fel en vooraanstaand voorvechter was van de anglo-katholieke richting in de Staatskerk, maar ook door zijn reputatie als journalist, als toneelschrijver, als historicus met geavanceerde, soms shockerende opvattingen, en als voormalig, zeer lastig lid van de Labour partij. Deze autobiografie, die als vanzelf tot op zekere hoogte ook een apologia pro vita sua is, is een uitermate leesbaar boek, steeds interessant, heel vaak instructief. Vanwege zijn alzijdigheid, zouden we zeggen, krijgen we herhaaldelijk een stuk contemporaine geschiedenis te lezen, waarbij wat tot nu toe namen waren, op wonderlijke wijze ten tonele worden gevoerd als mensen van vlees en bloed (b.v. Bevin, Crips, de anglo-katholieke Benedictijn Gregory Dix e.a.). Van bijzonder interesse lijkt ons het boek voor hen wier belangstelling uitgaat naar hetgeen er nu leeft in de Staatskerk; schr. geeft een overzichtelijk beeld van de kerkelijke politiek, van de spanningen die binnen de kerk heersen, de personen die hiermede het meest gemoeid zijn. Mogelijk dat hij hier en daar iets gematigder had kunnen zijn: maar dan zou Williamson waarschijnlijk niet meer de felle mens zijn die hij heel evident is, en die niet veel tijd heeft voor fijnere nuances.
W. Peters
| |
Romans
Berghuis, Hans, Drie Vrouwen. Roman. - A.W. Sijthoff, Leiden, 1956, 146 pp., f 5.25.
Met ‘Pleidooi voor een zondaar’, Hans Berghuis' eersteling, meen ik, deed de schrijver een hoge worp. Schrijf- en verhaaltrant waren reeds van een auteur van formaat en allure, van iemand die zijn lezers niet zo maar een verhaaltje vertelt. Soms zat hij zelfs al te hoog te paard. Ook hier in ‘Drie Vrouwen’ handhaaft
| |
| |
hij, hoewel gematigder, zijn hoog niveau. Hij weet mensen, situaties, spanningen en lotgevallen markant te beschrijven. Eenvoudiger lezers zullen zijn boek te abrupt, te ‘sprunghaft’ vinden, omdat hij de lezer veel tussen de regels door laat verwerken. Ook dit boek lijkt mij meer een rijke, misschien zeer rijke belofte dan een volwassen vrucht. Men heeft al lezend nog al eens vraagtekens te zetten. In de korte suggestieviteit van de schrijver overweegt soms meer het korte dan het suggestieve, hoe plastisch hij ook schrijft. Van de drie vrouwen, die het leven van Jean Walraven, priester, kruisen, treedt b.v. de derde, de missiezuster, uit enkele brieven levend naar voren.
J. van Heugten
| |
Kruysman, Mr. Jan, Tussen eb en vloed. - De Fontein, Utrecht, 1956, 253 pp.
Een gegeven dat zich afspeelt onder seminaristen en een roepingscrisis behandelt van een dezer knapen. - Plaats der handeling is klein-seminarie en vakantie-thuis. - De schrijver heeft het seminarieleven, de bewoners van hoog tot laag, de moeilijkheden en vreugden van een kostschoolleven e.d. aandachtig geobserveerd en er is een vlot-leesbaar boek uit ontstaan. De auteur schijnt lichtelijk bevreesd geweest te zijn dat seminaristen een ongewenste ‘vrome’ of ‘onwereldlijke’ indruk maken, met het gevolg dat hij naar de andere kant overdreven heeft, en er een vrij rauwe, ja lompe gesprekssfeer en ongemanierdheid is ontstaan. Van beschaafde manieren schijnen deze jonge mensen zelden gehoord te hebben. Is dit de levende realiteit? ‘Tussen eb en vloed’ behelst de roepingscrisis van een jongen, en de vraag mag gesteld worden of de behandeling van dit proces geslaagd mag heten. Met name de eindperiode van deze innerlijke strijd kan mij moeilijk voldoen. Is hier diep genoeg geboord? Of het hoofdstuk over dood en uitvaart van een in de bergen omgekomen medestudent een ‘noodzakelijk’ slot mag heten? Desondanks zal menigeen het boek met aandacht lezen; al was het maar wegens de ongewone ‘plaats der handeling’.
Joh. Heesterbeek
| |
Tolkien, J.J.R., In de Ban van de Ring. Deel I: De Reisgenoten. Vert. door Max Schuchart. - Het Spectrum, Utrecht Antwerpen, 1956, 467 pp.
Het Spectrum heeft het aangedurfd het volumineuze werk van de Oxfordse professor J.J.R. Tolkien ‘The Lord of the Rings’ in een voortreffelijke vertaling en een even voortreffelijke presentatie uit te geven. Verschenen is het eerste deel ‘De Reisgenoten’, dat nog door twee andere zal gevolgd worden en alleen reeds 467 bladzijden beslaat. Het is een zeer ongewoon en wonderlijk boek en men is huiverig om er bij eerste lezing zijn mening over te formuleren. Meer in de trant van Swifts ‘Gullivers Reizen’ dan van enig ander bekend romanprocédé verbeeldt de auteur een eigen land en wereld met andere wezens dan gewone mensen, beschrijft hen in hun dagelijkse doen en laten en volgt de rijk gevarieerde lotgevallen van enkelen op de voet. Bewonderaars van het boek spreken van ‘mythisch’ en ‘sprookjeswereld’ enz., en inderdaad! langs de weg van mythe of sprookje wortelt het gigantische verbeeldingswerk van Tolkien toch weer in onze mensenwereld, hoe fantastisch en onwerkelijk het aanvankelijk ook aandoet. De titel van het geheel ‘In de ban van de ring’, een ring die heil en onheil aanbrengt, geeft het leidmotief aan, waarom heen zich alle gebeurlijkheden concentreren.
J. van Heugten
| |
Moreau, A., Een hand vol as. Vert. - H. Nelissen, Bilthoven, 't Groeit, Antwerpen, 1956, 222 pp., f 5.90.
Deze kleine roman bevat een opeenhoping van tragische gebeurtenissen. Het is de biecht van een in zonde en schuld verstrikte ziel, die tot God terugkeert en rust en vrede vindt in een algehele overgave. Opbouw en verloop van het trieste verhaal zijn uitstekend. Armance, de schrijfster der biecht, verwikkelt zich door elke misstap, die zij begaat, in een onontwarbaarder net van moeilijkheden. Wat niet geheel bevredigt is de psychologische, menskundige zijde van het boek. De verschrikkingen, die elkaar met grote snelheid opvolgen, zijn wat zwak gefundeerd en psychologisch niet altijd aanvaardbaar. Ook de terugkeer van Armance tot God, onder leiding van een psychologisch te weinig genuanceerd en alles forcerend priester, is niet volkomen acceptabel. Mauriac, aan wie het boek herinnert, zou het verhaal fijner en menskundiger hebben ingekleed.
J. van Heugten
| |
Lauber, Cécile, Die stumme Natur. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, 1956, 317 pp., Fr. 13.30.
De auteur die een oude fabel tot uitgangspunt heeft genomen en deze tot grondslag van het verhaal heeft gemaakt, is erin geslaagd een levendig, gevoelvol boek te
| |
| |
schrijven, waarin de redeloze natuur (dieren en elementen) ten slotte wraak neemt op de mensen die de ongerepte wildernis en het ongestoorde dierleven op het afgelegen eiland wreed verstoren in hun begeerte naar winst en genot. Een boek dat getuigenis aflegt van een rijke fantasie en een zuiver aanvoelingsvermogen van de schrijfster en dat zich aangenaam lezen laat. Het werk bezit in zeer verzorgde vorm, een zekere satyrische strekking; de ongeremde jacht op geld en genot waarvoor alles wijken moet, wordt op plastische wijze beschreven; niet minder: de gruwzame ondergang waarvoor twee ‘onnozele zielen’ alleen gevrijwaard worden; zij voor wie geld en goed weinig of niets betekenden.
Joh. Heesterbeek
| |
Pedagogie
Linschoten, Dr. J., Psychische moeilijkheden (Probleemkinderen deel 1). - Uitg. De Toorts, Haarlem; Heideland, Hasselt, 1956, 188 pp., geb. Fr. 135.
Dit boek streeft een praktisch doel na. Ongeveer de helft ervan is een gedetailleerde lijst van instellingen waar men met het ‘probleemkind’ heen kan, hetzij om raad hetzij om gespecialiseerde hulp bij de opvoeding. Als dusdanig is deze lijst uniek in het Nederlands en kostbaar. Als Vlaming betreuren wij echter de jammerlijke en onbegrijpelijke tekorten in de lijst instellingen van Vlaams-België. Wij willen de auteur er geen verwijt van maken, maar wel de personen die hem hadden moeten inlichten. Het eerste, theoretisch gedeelte is eveneens praktisch bedoeld. Het is gericht tot de ouders, niet tot de psychologen of pedadogen. In een opzettelijk eenvoudige en toch deskundige taal, wil het de ouders duidelijk maken wat een ‘probleemkind’ eigenlijk is, en hoe het kan geholpen worden. Dit praktisch opzet verklaart de eigenaardige opvatting van de inhoudstafel en ook het naast elkaar behandelen van normale kinderen met overigens normale opvoedingsmoeilijkheden en van de psychopathische kinderen. Men mag de auteur dankbaar zijn dat hij alle psychologisch amateurisme bij de lezer heeft tegengewerkt, door zich niet te lenen tot het vulgariseren van psychiatrische handboeken. Zijn aanbevelingen in het laatste hoofdstuk gaan naar de kern van de zaak.
Dr. W. Smet
| |
Dunin Borkowski, St. von, Miniaturen erzieherischer Kunst. 3 Aufl. - F. Dümmlers-Verlag, Bonn, 1956, 175 pp., geb. D.M. 7,60.
Dit werkje van de Pools-Duitse theoloog, filosoof en pedagoog von Dunin Borkowski (1864-1934) is de tweede ongewijzigde uitgave van een reeks gebundelde opstellen over opvoedkunde. Deze 175-tal losse beschouwingen vormen samen een fris en rijk mozaïek, waar de meest ingewikkelde aspecten van de opvoeding steeds in een orgineel licht geplaatst worden. Voortdurend zijn we verrast door de psychologische diepte en de nieuwe onverwachte oplossingen, die ons dwingen tot nadenken en tot het herzien van onze traditionele opvattingen over opvoeding. Het zijn werkelijk kunstige miniaturen over de kunst van het opvoeden, terwijl de opvoedingswetenschap op de achtergrond blijft. De gemakkelijke taal, de eenvoudige stijl, de korte zinsbouw en de verzorgde presentatie maken het werkje bijzonder genietbaar voor het bredere publiek.
G. Vierstrate
| |
Weltbild und Erziehung: 16, Spranger-Guardini, Vom stilleren Leben; 17, F. Blaettner, Die Dichtung in Unterricht und Wissenschaft. - Werkbund-Verlag, Würzburg, 1956, 60-36 pp., ing. D.M. 2,70 en 1,80.
Het eerste van deze beide handige boekjes bevat drie korte essays (één van Spranger, twee van Guardini), die op zijdelingse of directe wijze de lof verkondigen van de stilte in onze lawaaierige wereld. Spranger doet het met een bijna Angelsaksische humor, en benadert zijn onderwerp langs fenomenologische weg, terwijl Guardini dieper en metafysischer peilt naar de eeuwigheidswaarde. Het tweede boekje staat niet op dezelfde hoogte. De auteur, Fritz Blättner, deed een even willekeurige als beperkte keuze tussen de vele problemen die door de titel van zijn opstel worden opgeroepen, en beukt met veel vertoon enkele deuren in, waarvan men zich afvraagt of ze dan alleen in Duitsland tot de huidige dag gesloten bleven.
F. De Graeve
| |
Gruber, Alois, Jugend im Ringen und Reifen. - Herder-Verlag, Wenen, 1956, 332 pp., geb. sfr. 13,80.
‘De hedendaagse jeugd is anders als vroeger, niet slechter, misschien zelfs beter, openhartiger, oprechter maar ook onrustiger, onstuimiger, gevoeliger en eenzamer.
| |
| |
Waar blijven de opvoeders, die haar een begrijpende hand toesteken?’ Dit is de conclusie van een diepgaand onderzoek van al de elementen die de hedendaagse jeugd beïnvloeden. Hoewel de schrijver al zijn bevindingen staaft met de gegevens van de moderne zielkundige wetenschap, verliest hij nooit het contact met zijn jarenlange ervaring en blijft hij volkomen afgestemd op de praktijk. De studie is verdeeld over vier hoofdstukken: de lichamelijke en psychische groei, het sociaal-psychologisch doorbreken, de geslachtelijke rijping en de godsdienstige ontwikkeling in de verschillende stadia van de jeugd. Daar heel wat gegevens op de ontreddering van de na-oorlogse jeugd van Duitsland en Oostenrijk wijzen, ligt het voor de hand dat wij een zeker voorbehoud moeten maken omtrent de statistieken en dagboeken wanneer wij, aan de hand van dit boek, een diagnose van onze Vlaamse en Nederlandse jeugd willen maken.
V. Verelst
| |
Varia
Berkhof, Aster, Angst voor Azië. - Ned. Boekhuis, Tilburg, 1956, 262 pp., f 9.90.
Een vlot geschreven reisverhaal met een irriterende titel. Het is niet bevorderlijk voor de groei van menselijke verhoudingen tussen de continenten om de in ellende verkerende volken van Azië aan ons voor te stellen als een menigte die ons angst dient in te boezemen en als het gele gevaar dat Europa bedreigt, hoe gevaarlijk voor de wereldvrede de spanningen in Azië ook mogen zijn. Bovendien wordt de inhoud van dit boek niet door de titel gedekt, want de schrijver brengt ons juist wel in menselijk contact met vele Aziaten die hij tussen Damascus en Tokio ontmoet heeft en die hij laat vertellen over de vele problemen waarmede Azië te worstelen heeft nu het in korte tijd een ontwikkeling doormaakt waarvoor het Westen vele eeuwen tot zijn beschikking had. Aan iedereen die zich op journalistiek niveau en volgens de methode van Anton Zischka over deze problemen wil laten voorlichten kunnen wij het reisverhaal van Berkhof, dat geen wetenschappelijke pretenties heeft, ten zeerste aanbevelen.
J. Wernink
| |
Langohr, Dr., Va gen weech bes a gegraaf (Van de wieg tot aan het graf). - Langohr-Veltmans Comité, Halle, 1956, 128 pp., geïll., Fr. 100.
Op 30 november 1950 overleed Dr. Jozef Langohr in Antwerpen. Zijn hele leven had hij geschreven en gestreden voor het behoud van zijn geliefde heimat, het eenzame land van Overmaas. Zijn diepste overtuiging was dat het Platdiets aldaar bij de nederlandse cultuurstam thuis hoorde, en dat het de moeite loonde hiervoor uit te komen en dit te vrijwaren. Uit zijn literaire nalatenschap werd dit drieluik gekozen: jeugd, huwelijk en ouderdom. Onder deze drie titels wordt door S. een rijke overvloed van folklore, uitdrukkingen, spreuken, gebruiken verzameld. De uitgever J. van Veldeke geeft als inleiding een korte levensschets, en als slot nog enkele gedichten van schrijvers uit Overmaas, meestal in het oorspronkelijke dialect.
P. Fransen
| |
Bleton, Pierre, Les hommes des temps qui viennent (Economie et Humanisme). - Editions Ouvrières, Parijs, 1956, 236 pp., ing. Fr. Fr. 630.
Het is ongetwijfeld een waagstuk om te voorspellen, hoe de mens van de toekomst er uit zal zien. Maar dat waagstuk is nodig in allerlei opzichten: efficiënte sociale actie, vruchtbare opvoeding zijn slechts mogelijk als zij georiënteerd worden door het beeld van de mensheid die in wording is. Pierre Bleton levert ons hiervoor een bijdrage, hij brengt ons belangrijke elementen voor de beoordeling van de plaats die de ‘classes moyennes’ in de maatschappij van morgen zullen gaan innemen en voor de richting waarin zich haar mentaliteit zal evolueren. De grondlijn van zijn boek bestaat hierin, dat aangetoond wordt hoe de onafhankelijkheid van de bourgeois, gegrond op vergaarde spaargelden, een figuur is die zich in de economische ontwikkeling bijna niet meer kan handhaven; hoe naast degenen, die alleen nog maar in naam zelfstandig zijn, zich een steeds groter leger voegt van hen wier onafhankelijkheid gebaseerd is op het intellectuele kapitaal van de wetenschappelijk gefundeerde deskundigheid: de beoefenaars der vrije beroepen en de verantwoordelijke technici op allerlei terrein. Daarnaast geeft het ons de elementen om uit te maken, welke tendenzen op geestesgebied zich in deze groepen zullen staande houden. De interpretatie van het zeer waardevolle documentatiemateriaal blijft
| |
| |
uiteraard enigszins hachelijk. Zij is echter, ondanks enkele willekeurige evaluaties zoals t.a.v. de spaarfunctie en t.a.v. de ‘cadres’, steeds intelligent. Het boek stimuleert daarom tot verdere reflectie. Wij kunnen het dan ook aanbevelen aan hen die de moeizame worsteling met economisch en sociaal feitenmateriaal niet vrezen.
H. Hoefnagels
| |
De Koran. Uit het Arabisch vertaald door J.H. Kramers. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1956, 728 pp., f 22.50.
Er bestonden reeds Nederlandse vertalingen van de Koran, doch deze uitgave bevat de eerste vertaling uit het oorspronkelijk Arabisch. Zij werd gevonden in de nalatenschap van de Leidse professor en ‘islamoloog’, J.H. Kramers, en door vrienden uitgegeven. De vertaler heeft de Arabische tekst op de voet gevolgd en de oorspronkelijke uitdrukkingswijze zo dicht mogelijk benaderd. De verzorgers der uitgave hebben uit Kramers' notities en aantekeningen slechts het noodzakelijke gekozen, dat wat tot het verstaan van de tekst onmisbaar is. Het is onnodig te zeggen dat voor Katholieken deze uitgave slechts onder wetenschappelijk aspect in aanmerking komt, daar de Kerk de lezing van de Koran voorbehoudt voor wegens hun studie daartoe bevoegden.
R.S.
| |
Lampe, E., Mathematik und Sport. - Teubner, Leipzig, 1956, 94 pp., brosch., D.M. Ost 5.10.
Dit boekje wil op de eerste plaats een verzameling bieden van wiskundige en fysische problemen die de jeugd interesseren. Daartoe heeft schr. toepassingen gezocht in de sport, waaruit inderdaad een royale collectie interessante vraagstukken is gevormd. De oplossingen worden steeds in extenso gegeven, en zijn meestal met de wiskunde en de mechanica van de middelbare school te begrijpen. Een nuttig boekje voor allen die bij het wiskunde-onderwijs zijn betrokken.
P. v. Breemen
| |
Rostand, Jean, Das Abenteuer des Lebens. Gespräche mit Paul Bodin. - Ullstein, Frankfurt a.M., 1956, 175 pp., kart. D.M. 1.90.
Paul Bodin interviewt de Franse bioloog Jean Rostand. Het resultaat is een gesprek dat handelt over een aantal. - soms belangrijke vragen uit biologie, filosofie en moraal, maar dat zelfs voor een vulgarisatie nog te weinig diepgang heeft. Daarnaast moeten we bezwaar maken tegen sommige opvattingen betreffende de moraal, die hier naar voren gebracht worden, en die ontoelaatbaar zijn. De ideeën van Rostand over b.v. eugenatica zijn niet in overeenstemming te brengen met de eisen die het geweten stelt (in de toekomst evenmin als nu!). Alles bijeen genomen is dit boekje een triest voorbeeld van een vermenging van biologie en materialistische levensbeschouwing.
P. van Breemen
| |
Debroey, Steven, De hoekstenen. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 118 pp., ing. Fr. 70.
In enkele korte hoofdstukken wordt hier het leven van de beide stichters der Zusterkens van Maria-Hemelvaart verhaald: abbé Pernet en Mère Marie de Jésus. Het is een hymne op de voorzienigheid en een getuigenis voor wat de christelijke caritas bij de armsten onder de grootstadbewoners vermag. Soms doet de taal nog aan een verouderd hagiografisch genre denken.
J. Kerkhofs
| |
Marduel, M., L'âme ardente de sainte Chantal (Présence du Catholicisme). - Téqui, Parijs, 1955, 240 pp., Fra Fr. 750.
Een vulgariserende, prettig leesbare biografie van een aantrekkelijke heilige. Steunt op ernstig gebruik van het historisch materiaal, vooral op de brieven van Frans van Sales aan Mme de Chantal, daar zij haar eigen brieven, haar na de dood van ‘Mgr. de Genève’ terugggestuurd, uit nederigheid verbrandde. Aanbevelingswaardige geestelijke lezing en spiritualiteit.
A. Deblaere
| |
Zwolse drukken en Herdrukken. Bijvanck, W.G.C., Keur uit het ongebundelde werk. Ingel. en met aantekeningen voorzien door J.J. Oversteegen. - J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, 247 pp., f 5.65.
Deze ‘keur’ is als nummer zestien in de Zwolse drukken en herdrukken verschenen. Een inleiding over Byvanck's persoon en arbeid gaat aan de vergaarde teksten vooraf, die bestaan uit een zestal publicaties van Byvanck waarvan het eerste drietal verschenen is in de Gids en het tweede drietal gepubliceerd is in de Groene Amsterdammer. Met name van de laatste drie - meer journalistiek getinte - bijdragen betwijfel ik of deze nog de aandacht kunnen boeien. Ze lijken me te zeer ‘verleden tijd’.
Joh. Heesterbeek
|
|