Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
Dr. Sylvain Plasschaert
| |
[pagina 430]
| |
gezicht vol tegenstrijdigheden en paradoxen. Een cosmopoliet, die, gezien de prominente positie van de U.S.A. in het internationale leven, aan problemen van buitenlandse politiek bewust de voorkeur verleent. Iemand die over een uitgebreide kennis van niet-Amerikaanse toestanden beschikt, maar terzelfdertijd in Illinois is getogen en herhaaldelijk zijn verknochtheid aan het Midden-Westen, bakermat van de koppige ‘America-firsters’ heeft beleden. Iemand, die eerlijk voor zijn ideeën uitkomt, harde waarheden durft zeggen, het volk niet streelt - en toch bekend staat als een gewiekst diplomaat wiens politieke successen als Goeverneur van Illinois slechts door tact, geduld en onderhandelingstalent zijn afgedwongen. Een politicus die het beneden zijn waardigheid vond, zijn tegenstrever met modder te besmeuren - ondanks het feit dat de wederzijdse bespatting in het politieke leven zo ingeburgerd is dat de kiezers het als een spelregel gaan beschouwen, zodat de invloed ervan sterk is afgestompt. Een staatsman, die een soepele buitenlandse politiek voorstaat, waarin de belangen van de U.S.A. en van de Westerse wereld beter worden gediend door onderhandelingen en compromis dan door de zwart-wit techniek en de ‘legalistisch-moralistische’ beschouwingswijze - maar, die ondanks zijn genuanceerde stellingen en zijn zin voor historisch relativisme, zijn opvattingen inzake het openbare leven en inzake de rol van de politicus steunt op zeer vaste beginselen van eerlijkheid, verantwoordelijkheidszin en gehechtheid aan hogere waarden. Kortom, een verschijning die schril afsteekt tegen het beeld dat de doorsnee Amerikaanse politicus ons biedt. Stevenson is een intellectueel, erudiet en gecultiveerd; cosmopoliet en gedetacheerd; genuanceerd in opvattingen en uitdrukkingswijze; vol verantwoordelijkheidszin.
Zijn de diverse facetten van Stevensons persoonlijkheid dan zo tegenstrijdig? Is hij overgecompliceerd? Deze voorstelling van zaken lijkt ons misleidend. Veeleer komt het ons voor dat deze karakteristieken samenvloeien tot één sterk-geïntegreerde persoonlijkheid - en aan deze een klaar-uitgetekende éénheid verlenen. Twee grondpijlers schragen daarbij zijn persoonlijkheid: een rijke intellectuele begaafdheid en een hoogstaande opvatting nopens de taak en de houding van de politicus. Zin voor maat en nuancering, afkeer om ‘complexe vraagstukken tot eenvoudige slogans te herleiden’, vormen zij niet een tekenend aspect van een persoon, welke, door intellectueel inzicht en door levenservaring, ertoe gekomen is de ontgoochelingen in de strijd met de kalme berusting van een wijze filosoof te ondervangen? Stevenson bezit de zeldzame gave gedetacheerd te blijven t.a.v. zich- | |
[pagina 431]
| |
zelf, tegenover succes en nederlaag. Zijn spirituele humor helpt hem de ruwe plooien van het leven glad te strijken. Die gedetacheerdheid nochtans, of, zoals een Amerikaans weekblad het uitdrukte ‘de vaardigheid op een bergtop te gaan staan en op zichzelf neer te kijken’, is stellig de intellectueel meer eigen dan de typische man-van-de-daad, maar zij berust nochtans niet op een volslagen scepsis. Daarvoor leveren de bewogenheid, waarmede Stevenson zijn denkbeelden verdedigt een overtuigend tegenbewijs. Alsook zijn opvatting nopens de constructieve taak van de politicus en diens morele verplichting, als leider van het volk op te treden. Of, zoals hij het verwoordde: ‘De politicus mag niet handelen zoals de Franse revolutionair, die naar het venster toesnelde en uitriep: het gepeupel is op straat. Ik moet uitkijken welke richting ze inslaan, want ik ben hun leider’Ga naar voetnoot2). De ‘New York Times’ heeft Stevenson een ‘Knappe Hamlet’ genoemd. Schitterend intellect en weergaloos redenaarstalent, maar overmatig genuanceerd en talmend, zodat Fortinbras, de man-van-de-daad, uiteindelijk over het lijk van Hamlet zijn zegetocht inzet. Dit beeld echter is misleidend. Stellig, de echte Stevenson is niet iemand, die met een overmaat aan energie en met de overtuigingskracht, welke ogenschijnlijk-klare en simplistische slogans op de volksmassa uitoefenen, het volk opzweept en zijn gunst wint. Hamlet spint zolang, tot de draad van zijn handelingen te dun wordt en breekt. Zijn dialectiek is schitterend, maar voert hem in een doolhof, waaruit hij niet meer losraakt. Stevenson spint lang. Het is bekend, dat hij belangrijke beslissingen slechts na lang wikken en wegen neemt. Maar reeds vroeger dan 1956, als Goeverneur van de Staat Illinois, heeft hij getoond dat hij zijn eenmaal vastgelegde plannen met moed, kordaatheid en politieke feeling durft en kan uitwerken. Buiten de ivoren toren van Elseneur heeft Hamlet geen weerklank gevonden. Misschien stond het in de sterren geschreven dat de intellectuele Stevenson nimmer, zeker niet in 1952, de gunst van het Amerikaanse volk kon verwerven, omdat de pragmatische Amerikaan enkel het Fortinbras-type aanvaardt en een soort wantrouwen koestert tegenover de kaste der ‘eikoppen’ (spotnaam, waarmee in de U.S.A. de intellectuelen worden bejegend). Misschien was hij te on-typisch, te on-Amerikaans om ooit een succesvol profeet in eigen land te worden. ‘Het pad van de eikoppen is met doornen bekroond’, dichtte reeds Horatius. En zegde Stevenson hem in 1954 na. * * * | |
[pagina 432]
| |
Terecht wordt Stevenson beschouwd als één van 's werelds beste hedendaagse redenaars. Zijn speeches zijn gekenmerkt door een eigen en toch klassieke stijl: klare bouw, literair-verzorgde zegging; veelvuldig gebruik van paradoxen en van beeldspraak. Dit alles doortinteld met een discrete, spirituele humor en met licht-getoetste zinspelingen. De dramatische Churchilliaanse allure bezit Stevenson niet. Hij spreekt rustiger, bezadigd. En toch klinken zijn woorden diep bewogen en doordrongen van een bepaalde emotie. Omdat hij overtuigd is van de waarde van zijn inzichten, omdat hij vele problemen persoonlijk heeft doordacht en zich niet tevreden stelt met gemeenplaatsen en banaliteiten, is Stevensons merkwaardige oratorische zeggingskracht onafscheidbaar verbonden met de gedachteninhoud van zijn redevoeringen. Daaraan ontlenen zijn speeches hun densiteit en hun eigen, persoonlijke toon. Op zijn best is Stevenson, wanneer hij een intellectueel gevormd publiek toespreekt. Dan hoeft hij niet bevreesd te zijn, door intellectualistisch vertoon de toehoorder te ontstemmen. Dan kan hij zijn opvattingen naar believen uitdrukken met alle schakeringen en met fijne humor omkransen. Dan lijkt hij veel meer een professor in politieke theorie dan een actief politicus. Een volkstribuun is hij niet en zal hij nooit worden. Ook al heeft de Stevenson van 1956 de Stevenson van 1952 ten dele verloochend, ook al heeft hij in 1956 het beroep van politicus volledig aangeleerd en is hij tot het inzicht gekomen dat de Amerikaanse politicus ook tot de massa moet neerdalen en derhalve zijn redevoeringen moet afstemmen op de golflengte van de gemiddelde kiezer. Een ‘Woodrow Wilson with warmth’ heeft men Stevenson genoemd. Soms spreekt hij inderdaad met Wilsoniaanse allure en evenals de vroegere President, steunen Stevensons politieke opvattingen grotendeels op een substraat van morele waarden. Maar Stevenson gebruikt niet de preektoon, die de puriteinse Wilson een opvallend pathos verleende. Stevensons spirituele opmerkingen, zijn vlugge gevatte antwoorden vullen in de U.S.A. reeds een hele bloemlezing. Hierin is hij een onovertroffen meester. Het weze me veroorloofd in dit verband, uit eigen ervaring, enkele staaltjes van Stevensons puntigheid hier op te dissen. In maart 1954 werd Stevenson uitgenodigd om, in Harvard University de zg. ‘Godkin lectures’ te komen verzorgen. Hij zou spreken over de huidige positie van de U.S.A. op het internationale vlak. Reeds 's namiddags gingen vele honderden studenten een rij vormen, sommigen zelfs voorzien van campingbenodigdheden, om toch maar één van de 2000 plaatsen te verkrijgen en de spreker in levende lijve te aanhoren. Dat wachten was een geringe prijs voor het oratorisch festijn dat Stevenson bood. Zelden wellicht hebben we een zaal zo geestdriftig een | |
[pagina 433]
| |
spreker zien en horen toejuichen. Het was niet het verzengende delirium waartoe volksmenners soms hun publiek kunnen opzwepen, maar de bewondering die de toehoorders koesterden voor de ideeën en de intelligentie van de redenaar. Na de derde en laatste voordracht, was een ‘question time’ voorzien en kon men de redenaar vragen stellen. Stevensons antwoorden waren bondig en gevat. Toen echter kwam ‘de’ test, de moeilijke vraag, waarop het auditorium wachtte. Een Engelse professor, aanwezig in de zaal, kreeg het woord: ‘Mr. Stevenson, Lord Bryce, een landgenoot van me, was de eerste, die tot het geven van de Godkin-lectures werd uitgenodigd. Hij schreef een merkwaardig werk aangaande de U.S.A. Een van de hoofdstukken draagt als titel: “Why do not great men become President?”. Kan ik uw mening dienaangaande vernemen?’ Sublieme vraag, maar vlug gecounterd door een nog subliemer antwoord. ‘I must confess, that I read Bryce's book in a very disinterested way. Anyhow, I thank you for the citation’. Oorverdovend applaus. Verdiend. Maar nog was de vragenreeks niet uitgeput. Een Amerikaans student vroeg Stevenson: ‘Meent u dat het tot de verantwoordelijkheid behoort van de Wetgevende dan wel van de Uitvoerende Macht om op te treden tegen Mc Carthy?’ En Stevensons repliek: ‘I am not so narrow-minded as to believe that this should be done by only one man or only one group’. Het steekspel was uitgevochten. Op Stevensons oratorisch meesterschap stond geen maat. De zaal veerde recht, als één man, voor een minutenlange ovatie. ‘Question time’ was niet om, maar niemand durfde het nog aan een vraag te stellen.
* * *
1952: In de U.S.A. heersen onrust en frustratie en bittere partijstrijd. De Korea-oorlog is op een pat-stelling uitgelopen, noch nederlaag, noch overwinning, noch vrede. Er heerst in vele kringen, ook bij Democraten (de conservatieve ‘Dixiecrats’ uit het anti-neger Zuiden) ontevredenheid over Truman's beleid. De Republikeinse Partij, sinds 20 jaar in de oppositie gedrongen, bazuint rond dat de Democraten verraad hebben gepleegd en dat het de hoogste tijd wordt schoonmaak te houden in de corrupte Washington-stal. De Amerikaanse massa, nog vol heimwee naar de zalige zorgeloosheid van de isolationistische 19e eeuw, heeft de harde consequenties van Truman's internationale ‘politiek van aanwezigheid’ nog niet verwerkt. En op die voedingsbodem van ontevredenheid en ressentiment, kweken Senator Joe Mc Carthy en zijn geestesverwante ketterjagers, verdachtmaking en communistenfobie, waardoor | |
[pagina 434]
| |
stilaan het politieke leven onder de klok van een verstard conformisme wordt geplaatst. Die toestand alleen reeds stelde elk Democratisch candidaat voor een moeilijke taak. Truman's kroonprins worden, was in die omstandigheden, eerder een last dan een eer. Maar bovenal werden de politieke equaties door elkaar geschud, toen Generaal Eisenhower ten tonele werd gevoerd. Elk der twee partijen trachtte de gematigde Nato-bevelhebber voor zich te winnen, omdat men aanvoelde welke aantrekkingskracht de minzame, alom gekende generaal op het kiezerskorps kon uitoefenen. Eisenhower bekende zich als Republikein. Na een epische strijd met de reactionaire ‘Oude Garde’, de rechtervleugel van de Republikeinse Partij, behaalde hij de investituur op de Conventie te Chicago. De naam Eisenhower vormde het beste kiesplatform van de verdeelde, door 20 jaren oppositiegeschreeuw steriel geworden Republikeinse Partij. De man, die op de Democratische Conventie, na de derde stemronde, uit de bus kwam, was weinig bekend. Men wist dat Adlai Stevenson, Goeverneur van de grote staat Illinois, aldaar een prachtige staat van diensten kon voorleggen. Krachtig, eerlijk en geïnspireerd had hij de staat Illinois, uit de politieke ruïnes heropgebouwd. Ook was bekend dat hij over een scherp verstand en een weergaloos oratorisch talent beschikte en dat de tegenzin, waarmede hij Truman's aanbod, als candidaat op te treden, had aanvaard, niet louter pro forma gold. En dat hij sinds 1949 van zijn echtgenote was gescheiden, een nadelige factor in een land waar de persoonlijke en familiale belevenissen van een politieke figuur tot het publiek domein behoren en een zeer grote invloed uitoefenen op de keuze van de kiezer. Reeds in zijn eerste redevoering, toen hij de investituur aanvaardde, trof de persoonlijke toon van candidaat Stevenson, uitdrukking van een inhoudsrijke gedachtenwereld: ‘Ik hoop en bid dat wij, Democraten, ongeacht of we winnen of verliezen, de kiesstrijd voeren niet om de tegenpartij uit te roeien maar tot opvoeding en verheffing van een volk, waaraan het lot de rol van leider heeft toegewezen....’. ‘Laten we verstandige zaken vertellen aan het Amerikaanse volk. Vertellen we hun naar waarheid, dat we zonder moeite geen winst zullen boeken, dat we aan de vooravond staan van belangrijke beslissingen. Het is niet zo moeilijk te beslissen weerstand te bieden aan een aanvaller. Maar nu staan we voor een langdurige, kostbare en moeizame strijd om 's mensen grote vijanden - oorlog, armoede en tyrannie - te verslaan....’. Ike's aanpak was volkser, maar tamelijk banaal. Hij sloeg echter de meest gevoelige toets aan toen hij beloofde zelf naar Korea te gaan om | |
[pagina 435]
| |
de oorlog aldaar te doen eindigen. Stevensons speeches waren juweeltjes, qua vorm en inhoud. Ze getuigden van een scherp, evenwichtig inzicht. Maar sprak hij niet over de koppen heen, zodat hij, de man met de superieure intelligentie en de sierlijke vormgeving, enkel kon doordringen tot de denkende hersenen van een dunne laag intellectuelen? Een groep zonder beslissende politieke invloed in een land, waar traditioneel de ‘eggheads’ tamelijk worden gewantrouwd. Is het voldoende achting en zelfs bewondering bij de massa af te dwingen, indien men de toorts van de geestdrift niet kan doen ontvlammen? Het electorale antwoord van 1952 op deze vragen kent men: de Democraten werden uit het zadel gewipt en generaal Eisenhower nam zijn intrek op het politieke hoofdkwartier. Gelet op de omstandigheden kwam Stevenson eervol uit de strijd. Hij had zich geopenbaard als een staatsman, met visie en verantwoordelijkheidszin, als een man, die resoluut aan het hoofd van de massa als leider vooruit schrijdt.
In 1956 herkansten Eisenhower en Stevenson. Men kent het verdict. Beide tegenspelers nochtans waren fel geëvolueerd sinds hun eerste kampstrijd. Eisenhower, na een zeer moeizaam begin als politicus had blijkbaar zin gekregen in zijn nieuw beroep. Stevenson ook liet alle 1952-amateurisme vallen en daalde neder van de kateder in het gewoel van de massa. Hij aanvaardde thans, meer dan vroeger, de weinig verheven dienstbaarheden - het bewust cultiveren van de populariteit door allerlei weinig verheven middelen als baby-kissing enz..... - die een politiek candidaat zich moet getroosten omdat deze praktijken nu eenmaal deel uitmaken van de folklore van de U.S.A. verkiezingen. Het is weinig gebruikelijk dat een eenmaal verslagen candidaat er nog in slaagt, vier jaar later, opnieuw de investituur van zijn partij te verkrijgen. Stevensons onbetwistbaar succes op de Democratische Conventie 1956, zijn investituur bij de eerste kiesronde, vestigden zijn gezag in eigen rangen op een zeer stevige basis. Vereend kon de Democratische Partij de strijd aanbinden. Stevenson stond stellig voor een zeer zware taak, maar hij startte ditmaal niet kansloos. Inderdaad nu waren de rollen omgekeerd en stond Eisenhower in het defensief. De eenheid in de Democratische rangen, in 1952 verbroken door de anti-Truman-gezindheid van de Zuidelijke Dixiecrats, was hersteld. In bepaalde kringen, o.a. in landbouwkringen van het Midden-Westen, kon voordeel worden gehaald uit de ontevredenheid der betrokkenen nopens Eisenhowers politiek. Tussentijdse verkiezingen voor | |
[pagina 436]
| |
wetgevende en bestuurlijke mandaten, wezen er op dat de politieke wind de Democratische zeilen bol blies. En er was vooral Eisenhowers hartaanval en eleitis. Want zonder Eisenhowers dubbele ziekte, bleken Stevensons kansen, ondanks bovenvermelde gunstige factoren, gering. Weer botste Stevenson op de stalen muur der wankans. De politieke en economische conjunctuur, globaal genomen, was Eisenhower eer gunstig dan nadelig. Een economische instorting - het spook van 1930 - had zich niet herhaald: nimmer voorheen kenden de U.S.A. zulk een hoge en algemeen verspreide graad van welstand. En er heerste vrede. De gewezen krijgsman Eisenhower streefde de vrede na als zijn hoogste doel. Hij was, zijn gelofte gestand, naar Korea gegaan en de oorlog werd aldaar inderdaad beëindigd - vooral omdat Mao-China het spel beu was. De internationale sfeer was ontspannen - vooral omdat Stalin fysisch en weldra ook politiek werd begraven. In Genève 1955, behaalde Eisenhower een onbetwistbaar persoonlijk succes, door zijn warme menselijkheid en zijn ongekunstelde bekommernis om de vrede. Herhaaldelijk had hij de militaire argumenten van hardkoppige generaals of senatoren gemilderd of had hij Dulles' toornige uitspraken verzacht. Zijn minzame omgang, zijn vermogen te communiceren met de gedachten- en gevoelswereld van de doorsnee-burger, hadden zijn populariteit nog vergroot. De verafgoding van de President die, tijdens de kiesperiode 1956, door de Republikeinse Partij werd betoond, moge walgelijk zijn en berekend, de persooonlijke eerbied en liefde, die Eisenhower vanwege het gehele Amerikaanse volk geniet, is oprecht en natuurlijk. Hij belichaamt het type van de sterke, wijze vader, die, in benarde tijden, weet hoe de Russen, de wereldproblemen en de welvaartuitbouw, aan te pakken. Eisenhowers gezondheidstoestand echter plaatste een vraagteken achter de onoverwinnelijkheid van de uittredende President. Lang wachtte Ike, vooraleer een positieve beslissing nopens zijn herverkiezing te nemen. En zelfs daarna bleef een factor van onzekerheid alle pronostieken aankleven: zou Eisenhower voldoende hersteld zijn om de zware vermoeienissen van de presidentiële campagne te dragen? En van het presidentsambt, de meest dodende job ter wereld? Aldus werd het de Democraten mogelijk, hun electoraal geschut te concentreren op de niet zo populaire Vice-President Richard Nixon. Weer echter zijn de kiesgoden Stevenson ongunstig geweest, in de hoogste maat. Eisenhowers lichaam hield stand. En 6 november bracht een persoonlijke triomf voor Eisenhower, zonder weerga. Dit persoonlijk karakter wordt beklemtoond door het feit dat, gebeurtenis zonder weerga sinds één eeuw, de jaspanden van de President de Republikeinse | |
[pagina 437]
| |
Partij niet naar de meerderheid in Huis en Senaat hebben kunnen voeren. Stevenson van 1956 nochtans, min intellectualistisch dan in 1952, verwaarloosde nu de volkse strijdwijze niet volledig. Om Eisenhower het vredesargument uit de handen te spelen bracht het weinig baat de massa in genuanceerde uitspraken diets te maken, dat de vredessituatie niet uitsluitend aan de Eisenhower-Dulles politiek te wijten was en dat anderzijds de Republikeinse bewindsploeg verschillende verliespunten had geboekt, o.a. het teruglopen, door tactloosheid en het uitblijven van een geïnspireerde ‘long-run’ politiek, van het U.S.A. prestige in West-Europa en de neutralistische, onderontwikkelde landen. Daarom toog Stevenson resoluut ten aanval: hij bracht de waterstofbom op het kiesplatform. Door de afschaffing van kernwapens, nadelig voor de gezondheid en de welvaart van het mensdom, kon de vrede het best worden gediend. Toen Stevenson in september 1956 met dit voorstel voor de dag kwam, verdiende het stellig in overweging te worden genomen: ondanks de Suez-crisis boekte de coëxistentieleer en -praktijk vooruitgang. Humanitair en zelfs militair beschouwd, konden sommige argumenten pro ten gunste van Stevensons voorstel worden aangehaald. Stevensons kiesvoorstel ontplofte echter als een boemerang, met dodelijke gevolgen. Toen Boelganin dit voorstel aanstonds overnam voor doorzichtige Kremlinpropagnda, kreeg Stevenson ongevraagd een ongewenst advocaat. De dramatische ontwikkeling van de novembercrisis, geschapen door de Anglo-Franse interventie in de Suez-kwestie en de Hongaarse opstand, onttakelden Stevensons stellingen volledig, alsof de kiesgod alle banbliksems op zijn hoofd wilde verzamelen. In die bange uren keerde het Amerikaanse volk zich betrouwvol tot Eisenhower, de volksgeliefde, de oorlogsheld, die nu ook de vrede moest winnen. Hij alleen had de ervaring en de wijsheid daartoe. Tegenover de perfiede Kremlinmeesters bleven waterstofbommen de meest indrukwekkende diplomatieke argumenten. In het licht van deze gebeurtenissen en de daardoor geschapen atmosfeer, bleek nu hoezeer Stevensons electorale waterstofbom slechts hemzelf vernietigde. Op 6 november, datum der verkiezingen, datum waarop het hoogtepunt van de crisis werd bereikt, verpletterden de blokletters met het onheilspellende nieuws uit het Midden-Oosten en Hongarije, de berichten omtrent de U.S.A.-verkiezingen. Wat normaal het belangrijkste politieke evenement in 1956 zou zijn, geschiedde nu in een doodernstige, geladen sfeer. Tijdens de ultieme dagen van de kiesstrijd had Stevenson zijn laatste | |
[pagina 438]
| |
pijlen zonder succes verbruikt. Hem bleef niets anders over dan zijn aanvallen, ‘in articulo mortis’ te concentreren op Eisenhower zelf en toch de gezondheidstoestand van de President te bespreken. Zonder bepaald tegen de welvoeglijkheid te hebben gezondigd - aan candidaten is veel toegestaan - waren die woorden niet stichtend. En is de politieke loopbaan van Adlai Stevenson, plotseling en fataal geëindigd op een wrange wijze. De man, die sinds 1952 een politiek lied had gezongen, vol verhevenheid, waardigheid en inhoud, eindigde zijn politieke zang met een schrille breeknoot als slotakkoord.
* * *
Een politicus is verplicht, vele speeches te houden. Waaronder vele redevoeringen die met de concrete, voorbijgaande actualiteit zijn verbonden en noodzakelijkerwijze door partijpolitieke sofismen en banaliteiten worden ontsierd. Dit geldt ook voor Stevenson: hij heeft de politieke gebeurtenissen dikwijls met momentopnamen vastgelegd. Bovendien heeft hij in 1956 bewust zijn methode veranderd en zijn toespraken op het begripsvermogen van de gewone man afgestemd. Maar toch loopt een vaste draad door zijn redevoeringen en geschriften en ontspruiten zijn stellingnamen aan een weidse, zeer genuanceerde en geïntegreerde blik over het politieke gebeuren. De hoofdlijnen van deze visie willen we hier schetsen: 1. Bewust kent hij aan de internationale problemen, waarvoor de U.S.A. zijn gesteld, de primauteit toe. De snelle geschiedkundige evolutie heeft de U.S.A., tot 1914 nog veilig opgeborgen achter het schild van de isolationistische politiek en de Monroe-leer, op zeer korte tijd ‘geroepen tot grootheid’, en belast met de zware taak als leider op te treden van de Westerse wereld, ‘als schild en burcht van de vrijheid’. Die taak nemen we op ons, ‘niet uit vrije keuze maar uit noodzaak en zonder voorafgaande ervaring’. Deze verantwoordelijkheden kunnen de U.S.A. niet ontlopen, anders plegen ze zelfmoord. De U.S.A. ‘zijn volledig en bestendig betrokken in het wereldgebeuren’. ‘Voor velen onder ons is deze nieuwe dimensie nog ondoorgrondelijk’. Daarom primeren de internationaal-politieke problemenGa naar voetnoot3). 2. Thans biedt de wereld een onveilig beeld. Er heerst ‘bestendig gevaar’. ‘Halverwege de hedendaagse, verbluffende 20e eeuw, moet het Westen de meest ernstige uitdaging uit zijn geschiedenis trotseren’. | |
[pagina 439]
| |
‘Het gespannen toneel wordt thans beheerst door twee ontzaglijke feiten’. Enerzijds ‘de revolutie der groeiende verwachtingen en de versverworven politieke zelfstandigheid van ontwakende volkeren’. Anderzijds, ‘de constante bedreiging van het communisme’.
3. De beschouwing van de huidige toestand kan niet worden losgemaakt van het historische kader, waarin het heden is gerijpt. We leven immers ‘in een wereld in overgang’. De laatste halve eeuw was een tijdvak ‘van technologische, politieke en sociale revolutie’. ‘Amerika's verkrijgen van macht vormt een van de kapitale feiten van ons tijdperk’. De huidige bedreiging vanwege de U.S.S.R. vormt geen breuk maar een voortzetting van het aloude Russische imperialisme, welks druk door het internationaal communisme wordt verhevigd. Anderzijds ‘hebben de grote naties van West-Europa aan statuur ingeboet en heeft de macht, relatief en absoluut zich geconcentreerd in de superstaten U.S.A. en U.S.S.R.’. En deze ‘herverdeling van soevereiniteit’ is begeleid door het verwerven van een, soms zeer labiele, nationale zelfstandigheid door voorheen ex-koloniale staten.
4. Er heerst thans in de wereld een strijd op het dubbele vlak van de macht en van de ideologie. De radicale omkeer in de Amerikaanse buitenlandse politiek in 1947 toen de ‘illusie van vrede door harmonie, in elkaar stortte, toen bleek dat de Sovjet-ambities onbegrensd waren’ heeft een voorlopig, labiel evenwicht van krachten geschapen. Maar de strijd gaat verder. Ideologisch gezien oefent het communisme een grote aantrekkingskracht uit op de onderontwikkelde, ‘niet-geëngageerde’ landen, die ‘hongerig zijn naar brood en onafhankelijkheid’. Het Westen moet zijn heerlijke idealen van vrijheid, gelijkheid en welvaartsbevordering, uitdragen, door ze te verkondigen, maar vooral door ze zelf te beleven en aldus het voorbeeld te geven.
5. Herhaaldelijk heeft Stevenson het kapitale belang van de onderontwikkelde landen in Azië en het Midden-Oosten beklemtoond. De benaming ‘concurrerende coëxistentie’ komt niet van hem, maar reeds in 1952 heeft hij de Amerikanen - terecht - gewaarschuwd, dat hier wellicht het kernprobleem van vandaag en morgen zou liggen: ‘De Republikeinse kritikasters van Trumans politiek, zouden beter de oprechtheid van hun belangstelling voor Azië betonen, door iets te verrichten ten gunste van Indië. Daarmede bedoel ik, iets te doen voor het Indië van vandaag, in plaats van te kakelen over het China van gisteren. Ik denk niet dat tranerige en eindeloze post-mortems over het verlies van China, één ziel zullen redden voor de Democratie in de rest van Azië, het Midden-Oosten of Afrika’. | |
[pagina 440]
| |
6. Wat is in dit alles Amerika's opdracht? ‘Het is een verantwoordelijkheid, geen voorrecht, een Amerikaans staatsburger te zijn in de huidige wereld’. ‘Een van onze moeilijkste opgaven bestaat erin een nieuwe denkwijze en een nieuwe houding t.a.v. de levensproblemen aan te leren’. ‘We zijn verwikkeld in een lange marathon, niet in een honderd-meter spurt’. ‘De wereldproblemen zijn zo complex, dat we niet alle antwoorden pasklaar hebben’. ‘De eerste taak, zo schijnt het me toe, bestaat erin, ons te scholen in nederigheid. Te erkennen dat onze wijsheid onvolmaakt is en onze mogelijkheden beperkt’. We moeten krachtig zijn en beslist, maar ook geduldig. Emotie inzake nationale veiligheid is geen surrogaat voor intelligentie, noch is rigiditeit een vervangingsmiddel voor voorzichtigheid’. Dit laatste thema, de zelf-critiek op de Amerikaanse neiging tot een op emotionele beschouwingen gesteunde stellingname en tot het aanwenden van scherp-afgetekende wit-zwart technieken - ‘wie niet met ons is, is tegen ons’ - heeft Stevenson zonder ophouden herhaald. Vooral aan het adres van Staatssecretaris Dulles. Hierin volgt Stevenson George Kennan's kritiek op de ‘legalistisch-moralistische’ inslag in de U.S.A.-politiekGa naar voetnoot4).
7. In plaats van te denken in ‘morele absolute termen’, moeten we bereid zijn tot diplomatieke contacten met onze vijanden, zelfs te onderhandelen, waar zulks voordeel belooft’. ‘Onderhandelen betekent geen berusting’. ‘Wat nu telt is niet enkel wat we niet willen, maar vooral wat we wel willen’. ‘Wat Amerika nodig heeft en de wereld van doen heeft, is niet bombast of onverantwoordelijke praat, maar een sobere boodschap van vast geloof en vertrouwen’. Stevenson heeft herhaaldelijk de rigiditeit van de Amerikaanse Eisenhower-Dulles politiek t.a.v. de neutrale landen (Indië) aangeklaagd en ook de weinig realistische politiek t.a.v. Mao-China. De intrede van China in de U.N.O. a priori verwerpen, tegen de wens in van bevriende naties, is, volgens Stevenson, onwijze politiek, omdat daardoor elke bewegingsvrijheid wordt uitgeschakeld. Politiek betekent de kunst van de mogelijkheden beoefenen, door te geven waar men nemen kan.
8. De eenheid in het Westerse kamp is essentieel. West-Europa verwacht geïnspireerd leiderschap vanwege de U.S.A. en zonder West-Europa zijn ook de U.S.A. fel verzwakt. Om die eenheid te bereiken, | |
[pagina 441]
| |
zijn tact en wederzijdse offers vereist. Een egoïstische politiek vervreemdt vrienden. Een herziening van de protectionistische Amerikaanse handelspolitiek dringt zich op. ‘Onze vrienden wensen handel, geen hulp’.
9. Het zal tevens de verdienste van Stevenson blijven, het gevaar van het Mc Carthyisme te hebben aangeklaagd en bestreden. Dit op een tijdstip (1952-1954) waar de Eisenhower-administratie elke openlijke krachtmeting met de rumoerige heksenjager ontweek. ‘Te dikwijls worden onheilspellende inbreuken op de keure onzer vrijheden, en op de vrijheid van de geest, verborgen onder het patriotistische mom van het anti-communisme’, verklaarde hij op 27-8-1952 in een verkiezingstoespraak op het congres van de ‘American Legion’ te New-York - een rede, die verdient in een bloemlezing van de beste politieke redevoeringen aller tijden opgenomen te wordenGa naar voetnoot5).
Politieke moed, verantwoordelijkheidszin, tact, ruimte van blik, hekel aan banaliteiten en inspiratie-dodend conformisme, en een bewustheid van het allesoverwegende belang en van de complexiteit der huidige internationale gebeurtenissen, kenmerken Adlai Stevensons persoon en denkbeelden. Het is reeds paradoxaal dat Stevenson, als een ontypisch Amerikaans politicus, bovenstaande nog weinig verspreide ideeën aan het Amerikaanse volk heeft uitgedragen, en toch tweemaal kon dingen naar het hoogste politieke ambt ter wereld. Zijn dubbele, zware nederlaag laat geen oneer achter. Want tegen Eisenhowers populariteit en prestige, zou iedereen zijn te pletter gestort. Stevensons politieke loopbaan, afgebroken alvorens rijpe vruchten te dragen, is gekenmerkt door de tragische ontmoeting, samenloop van tijd en ruimte, met zijn wraakgod Eisenhower. Maar het is tevens weer paradoxaal dat 6 november 1956, dag van zijn definitief sneuvelen en van zijn grootste ontgoocheling, hem tevens één troost bracht. Door een massale opkomst, door de besliste ernst en verantwoordelijkheidszin waarmede het Amerikaanse volk naar de kiesbus is getogen, hebben de kiezers van overzee aangetoond, dat ze er zich van bewust zijn dat de U.S.A. tot ‘grootheid zijn geroepen’. En voor die bewustwording heeft Stevenson, op een moedige en verheven wijze steeds gestreden en geijverd. Terecht trouwens. Want een echt staatsman cureert de moeilijkheden van vandaag, door de toekomst voor te bereiden. |
|