| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Rahner S.J., Karl, Schriften zur Theologie, Band III Zur Theologie des geistlichen Lebens. - Einsiedeln-Zürich-Köln, Benziger-Verlag, 1956, 472 pp., Fr 19.80.
De theologie als wetenschap heeft over het algemeen genomen in de loop der eeuwen de vroomheid maar zeer stiefmoederlijk behandeld. Met als gevolg dat talloze onderwerpen, om alleen het gebed maar te noemen, op een vernieuwde theologische bezinning wachten. Om aan dit verlangen tegemoet te komen, heeft Rahner een aantal vroeger verschenen studies gebundeld. Kwesties uit de vroomheid worden hier in 6 groepen samengebracht. I. Algemene: de opgang naar de volmaaktheid. Kerstmis, de betekenis van Jesus' Mensheid, lijden en ascese, de goede mening, de genade, het dogma der Onbevlekte Ontvangenis en onze vroomheid, de Kerk der heiligen. II. Sacramenten van Eucharistie, Priesterschap en Biecht. III. Het Gebed. IV. Priester en Leek. V. Verering van het H. Hart. VI. Apostolaat. Al deze opstellen zijn zeer origineel van inhoud en stijl. S. weet de zaken te doordringen en de problemen haarfijn te stellen. Dat wij in dergelijke studies, die meer de vorm van een essay hebben, geen volledige oplossing van de gestelde problemen moeten verwachten, (zoals ik o.a. sterk gemist heb bij de geestelijke opgang), is wel duidelijk.
P. Grootens
| |
Dehau O.P., P.Th. Le contemplatif et la croix, (Coll. l'Eau vive). - Paris, Ed. du Cerf, 1956, 405 pp.
Dit boekje bevat een serie retraiteconferenties voor zusters over het leven van de christen, dat zich ontvouwt in het christelijke, religieuze, en contemplatieve leven. Het grote thema, dat door alle conferenties heenspeelt, is de gedachte dat een leven voor God zowel een sterven als een herrijzen tot een nieuw leven in zich bevat. Christus zelf is de eerste geweest in de dood, zoals Hij ook de eerste was in de verrijzenis. Christus is gestorven en uit liefde heeft Hij het uiterste gekend van wat lijden en dood meebrengen. Het vuur van die liefde zal in het menselijk hart de liefde tot het kruis doen ontvlammen. Maar de verrezen Christus doet ons ook in een nieuw leven wandelen. Dit leven bestaat in het beminnen van God uit geheel zijn hart. Moet de mens nu nog wandelen in het geloof, de liefde zal geheel openbloeien in de hemel, het eeuwige leven. Om nu in die liefde te blijven is gehoorzaamheid aan God nodig. Hoewel de liefde hier gekruisigd beleefd wordt, zal ze gepaard moeten gaan met een grote christelijke vreugde, want het Kruis brengt het leven. Hiervan geeft Maria een schitterend voorbeeld. Zij was een zuiver instrument, ze leed en heeft met Christus meegeleden. Dood en leven openbaren zich bijzonder in het religieuze en contemplatieve leven. Deze gedachten, gefundeerd op de H. Schrift, de theologie en de liturgie, zijn zeer aansprekend uitgewerkt. Voor degenen die allereerst de inhoudsopgave raadplegen: het werkje telt vier hoofdstukken meer dan de ‘Table des matières’ aangeeft.
P. Grootens
| |
Maltha, O.P., A.H., De goddelijke liefdegang, lijdensmeditaties. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 133 pp., f 5.50.
Het is met toespraken soms eigenaardig gesteld: van de ene kant kunnen ze zó op het aanwezige gehoor zijn ingesteld, dat de geschreven en gedrukte tekst ervan teleurstelt. Maar het kan ook zijn, dat het gesproken woord tenslotte pas zijn eigenlijk effect bereikt als het gedrukt is. En ik geloof, dat dit het geval is met de lijdensmeditaties die wij hier aankondigen. Een aandachtige lezing van deze voordrachten zal zeker de vrucht afwerpen van een beter begrijpen van de geweldige achtergronden, die aan het lijden van Christus verbonden zijn. Juist ook, omdat de S. getracht heeft aan een sobere uiteenzetting van de opeenvolgende stukken uit het lijdensverhaal de behandeling vast te knopen van bepaalde, voor onze tijd belangrijke onderwerpen.
P. Grootens
| |
Hildebrand, Dietrich von, De vijf fundamenten van een zedelijk-goede levenshouding (Humanitas-boekje nr. 18).
Guardini, Romano, Theologische gebeden, vert. A.T. Krafft-van de Koppel. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1956, 64 en 66 pp., ing. Fr. 25 en 38.
In een vijftal hoofdstukken behandelt de bekende Duitse filosoof enkele grondhoudingen van het zedelijk leven; het is er hem om te doen de innerlijke houding van de mens tegenover de waarden te beschrij- | |
| |
ven. De eerbied maakt het gemoed ontvankelijk voor de zedelijke waarden; de trouwe mens dringt door tot de kern der dingen; het verantwoordelijkheidsgevoel erkent de onverbiddelijke ernst der zedelijke eisen; de waarachtigheid leert ons de mensen en de zaken zien zoals ze werkelijk zijn; de goedheid is de glans van de zedelijke vrije levenshouding. P. Wildiers zorgde voor een keurige nederlandse vertaling. - Guardini's gebeden werden telkens uitgesproken na een theologische uiteenzetting. Dit verklaart hun eigenaardig karakter; het zijn geen ontboezemingen van het hart, doch gebeden die inzicht verschaffen in het geloof, de genade, de verlossing van Christus enz. Door deze concrete voorbeelden toont Guardini aan hoe uit dieper inzicht in de waarheden van ons geloof echter gebed kan groeien.
F. Vandenbussche
| |
Decoene, Dr. Kan. A., Jezus als pedagoog. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1956. 170 pp., ing. Fr. 55, geb. Fr. 78.
Het is niet zonder een zekere scepsis dat men boeken ter hand neemt, waarin gewaagde thema's als Jezus als dichter of Jezus als pedagoog, behandeld worden. Op de God-mens passen die menselijke categorieën nooit helemaal en men mondt spoedig uit in de onvatbaarheid van het mysterie. Christus immers transcendeerde de wetten van de gewone pedagogiek en heeft dikwijls volgens onze normen ‘onpedagogisch’ gehandeld. Daarom was een merkwaardig talent als dat van Dr. Decoene nodig om zulk een taak aan te durven. Het is moeilijk te zeggen of hij in zijn opzet geslaagd is. Met veel inzicht behandelt hij de paradoxen in Christus en de onmogelijkheid om Hem na te volgen. Nochtans vertoont het werk een zeker gebrek aan eenheid en zuiverheid door de al te vele citaten. Dit neemt niet weg dat het inzicht van Dr. Decoene in de figuur van Christus de geest van vele opvoeders zal verrijken.
G. Vierstrate
| |
Lefebvre, Dom G., La grâce de la prière. - Desclée de Brouwer, Brugge. 1956, 140 pp., ing. Fr. 48.
Men klaagt erover dat boeken van spiritualiteit gewoonlijk verstoken blijven van een degelijk theologische fundering. Dit is niet het geval bij dit eenvoudig, helder en diep godsdienstig werkje dat werkelijk gebouwd werd op een zeer zuivere leer van de genade. H. de Lubac maakt in zijn voorwoord een ander bezwaar: het is te weinig gebouwd op Christus. Wij onderschrijven dit bezwaar, maar gaan een stap verder. Geen theologie van de genade zonder een inzicht in de levende tegenwoordigheid van de Drie goddelijke Personen. Dus ook geen leer over het gebed. Aanbevolen.
P. Fransen
| |
Lais, Hermann, Probleme einer zeitgemässen Apologetik. - Seelsorger-Verlag Herder, Wien, 1956, 12.5 × 20.5, 231 pp., D.M. 10.80.
Dit boek is het resultaat van vier door de auteur gehouden voordrachten en de daarop gevolgde discussie. Het vervalt zo vanzelf ook in vier delen: een algemeen overzicht over de huidige stand van de apologetica; - apologetische problemen op het gebied van de godsdienstige, - de christelijke, - de katholieke bewijsvoering. Vele en hoogst belangrijke moderne problemen komen ter sprake, die, hoewel onderling nog al disparaat, toch wel met het gemeenschappelijk predikaat ‘apologetisch’ kunnen worden aangeduid, mits dit maar ruim genoeg genomen wordt. Natuurlijk kan bij deze zeer korte behandeling noch de probleemstelling, noch het katholieke antwoord altijd volledig tot zijn recht komen. Het boek wil niet meer zijn dan ‘fachwissenschaftliche Berichterstattung für einen ausgewählten Teilnehmerkreis’, met goede literatuuropgaven. Vooral aan theologisch gevormde zielzorgers van harte aanbevolen.
F. Malmberg
| |
Quoist, M., Zonder wierook. Gebeden in de maalstroom. - Mijn God! Gebeden voor religieuzen. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1956, 220 pp., ing. Fr. 55 (ieder), geb. Fr. 80 en 75.
M.Q. is priester. Hij haalde zijn doctoraal te Parijs in Sociale en Politieke Wetenschappen, en werkte jaren achtereen in jeugdverenigingen en arbeiderswijken. Elk gebed wordt voorafgegaan door een korte inleiding en een of meerdere teksten uit het Evangelie; het gebed zelf werd uitgewerkt in de typische stijl van Péguy. ‘Deze gebeden werden doorleefd en gebeden alvorens zij werden neergeschreven’, zegt S. De vertaler heeft zich op zeer bevredigende wijze gekweten van zijn uiterst lastige taak. De ‘traduttore’ is niet helemaal een ‘traditore’ geworden, wat in dit genre poëzie kon worden gevreesd.
Het tweede boekje geeft ons Gebeden voor religieuzen: oefeningen voor elke dag, communauteitsoefeningen, bijzondere intenties en gebeden met en voor de Kerk. Men vindt er een rijke keuze van klassieke of liturgische gebeden in goede neder- | |
| |
landse vertaling. Men kan afzonderlijke bladen krijgen voor bepaalde kloostergemeentes. Een uiterst bescheiden, maar tevens zeer handig boekje.
P. van Doornik
| |
Semmelroth, Otto, Gott und Mensch in Begegnung. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 362 pp., geb. D.M. 12,80.
In deze theologische synthese, speciaal voor leken geschreven, heeft S. de voornaamste geloofsgegevens behandeld volgens het thema der ‘ontmoeting tussen God en mens’. Wie de vorige werken van S. - waarvan de grondgedachten in dit boek werden opgenomen - gelezen heeft, vindt hier dezelfde methode terug; een klare indeling en dialectische uitwerking, die toch altijd de concrete werkelijkheid eerbiedigt; diepe beschouwingen uiteengezet in heldere, eenvoudige taal. Revolutionaire inzichten moet men hier niet zoeken; de oorspronkelijkheid ligt in de synthese zelf, waardoor elk geloofspunt zijn plaats krijgt en zijn heilsbetekenis. Theologisch niet geschoolde leken, die de achtergrond der problemen niet vermoeden welke hier aangeraakt worden, zullen wellicht een indruk van eentonigheid opdoen bij de voortdurende herhaling van het grondthema en de soms te langzame uiteenzetting; wie echter de moed heeft zich over deze indruk heen te zetten zal ongetwijfeld een dieper inzicht verwerven in de geloofsleer en tot verder nadenken aangespoord worden.
J. Segers
| |
Lubienska de Lenval, H., La liturgie du geste (Bible et Vie Chrétienne). - Casterman, Doornik; Editions de Maredsous, 1956, 104 pp., Fr. 42.
Het is hoognodig dat de christen van deze tijd weer als gehele mens leert bidden, dat het bidden van zijn ziel uitdrukking vindt in het handelen van zijn lichaam. Liturgisch bidden is juist dat: ‘Pour entrer dans la prière liturgique, il faut réapprendre à faire prier le corps’ (p. 73). Alleen al omdat hierover nog zo weinig werd geschreven, verdient dit boekje alle aanbeveling. Zoveel wordt hier behandeld (handelingen van Jesus, gebedshoudingen in het Oude Verbond, liturgische gebaren, het gebaar als uitdrukkingsmiddel) dat het boekje soms de indruk geeft niet geheel af te zijn. Er wordt eigenlijk slechts een begin gemaakt. Doch, al klinkt hier en daar een verklaring minder overtuigend (zo de reconstitutie van het Laatste Avondmaal), toch leest men deze hoofdstukken als een belofte en een uitnodiging: we moeten zelf weer het lichaam laten meebidden, om uit eigen ervaring dit boekje verder te schrijven.
F. Cromphout
| |
Mauriac, François, The Stumbling Block. Translated by Gerard Hopkins. - Harvell Press. London, 1956, 90 pp., 9 s. 6 d.
De Kerk is voor Mauriac een ergernis. Niet alleen een ergernis, ook en vooral een mysterie, en daarom ook een steen des aanstoots. Hij staat wantrouwend tegenover allen voor wie het geloof en de genade nimmer moeilijkheden opleverden, omdat hij vermoedt dat zij de kerk hebben losgemaakt van het geheim dat zij door haar stichting noodzakelijk is. Zo werd dit getuigenis een hartstochtelijk pleidooi voor de Kerk als geheim, en zijn we mijlen van door de Kerk geschoten kogels e.d. Het is geen eenvoudig boek en het vraagt concentratie, en de reden hiervan is dat schr. zich niet bezig houdt met wat men menselijke zwakheden zou kunnen noemen, maar met een oppervlakkige, in zich vrij wereldse houding ten opzichte van de grote geheimen van het christen-zijn. We wensen dit ernstige boekje in de handen van priesters en religieuzen, ook in dat van de ontwikkelde leek, maar hopen ook dat het door niemand misbruikt zal worden als propagandamateriaal: men haalt het dan naar beneden van dat hoge niveau waarop het geschreven werd en waarop het gelezen en overwogen dient te worden.
W. Peters
| |
Schneider, Oda, Wächter, wie weit die Nacht? 28 kurze Betrachtungen an Hand der heiligen Adventliturgie. Herder-Seelsorgerverlag, Wien, 1956, 102 pp., S. 18. -.
Wie in de advent gaarne iedere dag zich door een korte lezing of overweging wil voorbereiden op het Kerstfeest, kan dit boekje met zeer veel vrucht ter hand nemen. Aan de hand van teksten uit de liturgie van deze tijd geeft S. op zeer persoonlijke wijze enige gedachten, die aan de grote verwachting beantwoorden en deze in de werkelijkheid van het geestelijk leven plaatsen.
P. Grootens
| |
Pochin Mould, Daphne, Irish Pilgrimage. - Gill, Dublin, 1955, 153 pp., 16 sh.
De titel heeft een dubbele betekenis. Enerzijds geeft dit boek het verslag van een pelgrimstocht die de schrijfster naar Ier- | |
| |
land's heilige plaatsen maakte. Omdat iedere heilige plaats mede, soms voornamelijk, dit werd doordat het een pelgrimsplaats was, geeft dit boek anderzijds de geschiedenis van deze pelgrimsplaatsen. Het interessante hierbij is dat zeer vaak de oorsprong van traditionele pelgrimstochten teruggaat op zeer oude, Keltische, en bijgevolg heidense gebruiken. Dit geeft schr. de gelegenheid om in haar pelgrimsverhaal een flink stuk archeologie en cultureel-godsdienstige geschiedenis te verwerken. Het geheel werd een gaaf boek, dat niet alleen van bijzondere interesse is voor wie Ierland gaat bezoeken, maar ook leerzame lezing biedt voor wie zijn belangstelling gelukkig nog kan uitstrekken tot zijn medemens uit lang vervlogen tijden.
W. Peters
| |
Klimeck, Esmond, O.P., A modern crusader. - Blackfriars, London, 1956, 163 pp., 12 sh. 6 d.
Schr. geeft een eenvoudig verslag van een pelgrimstocht van Wrexham dwars door midden Engeland heen naar O.L. Vrouw van Walsingham. Het merkwaardige van deze tocht was dat de pelgrims een zwaar kruis mee torsten. Het tweede gedeelte van dit boekje geeft het verhaal van de bezoeken en ervaringen van sch. te Fatima. De Mariadevotie, die het hart van dit boek is, doet hier en daar wat naïef en overdreven aan: schr. is niet steeds even gelukkig in de keuze van zijn uitdrukkingen. We vinden het geheel weinig geslaagd en duur!
W. Peters
| |
Borgert C.S.S.R., Dr. H. Fr. Th., Theologie en Prediking. Naar een vernieuwing van de prediking vanuit een vernieuwing van de theologie. - Paul Brand N.V., Bussum, 1956, 244 pp., f 7,95.
Na een minder sterk hoofdstuk over de prediking als christelijk mysterie volgt een interessante studie over inhoud, doel en methode van het theologisch denken. Wij zouden dit boek graag aanbevelen aan allen, die zich wat serieuze moeite willen geven om zich in te werken in de eigen structuur van de theologie als wetenschap. Omdat juist hierover momenteel nog vreemde meningen bestaan, lijkt dit boek een waardevolle bijdrage tot beter begrip.
S. Trooster
| |
Doornik M.S.C., Dr. N.G.M. van, De Kerk buiten de muren. Beschouwingen over het hedendaags apostolaat binnen Nederland. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1956, 96 pp., f 3,25.
Met ‘apostolaat’ wordt hier bedoeld: de bekerings-activiteit onder niet-katholieken in Nederland zelf. Na een hoofdstuk over de hedendaagse apostolische problemen op dit terrein volgt een kostbaar overzicht van de nieuwe vormen, waarin momenteel in dit apostolaat gewerkt wordt. Het boekje sluit met een korte beschouwing over de hedendaagse apostel. Schr. is specialist op dit gebied en geeft een voortreffelijk gedocumenteerd overzicht. Een prachtig boekje voor wie op de hoogte wil zijn inzake deze belangrijke sector in het hedendaagse kerkelijk leven.
S. Trooster
| |
Filosofie en psychologie
Jaeger, W., Humanisme et théologie, trad. H.D. Saffrey. - Edit. du Cerf, Parijs, 1956, 130 pp.
Dit is slechts een voordracht, in 1943 gehouden door W. Jaeger voor de jaarlijkse Thomasviering van de Aristotelian Society van de katholieke Marquette University (U.S.A.). Maar zulk een voordracht kan slechts worden geschreven door iemand, die een leven lang aan de studie van de klassieke oudheid heeft gewijd en aan deze kennis het humanisme toetst van de thomistische natuurlijke Godsleer. Noemt men humanisme een terugkeer naar het antieke denken, dan blijkt het onmiddellijk, dat Thomas een ‘humanist’ moet worden genoemd. Heeft hij zijn Theologia Naturalis niet helemaal gebouwd op de fundamentele ideeën van Aristoteles alsmede de mogelijkheid om door de rede het Absolute kennend te benaderen, de notie van een menselijke natuur met haar immanente redelijkheid? Dat S. Thomas de Griekse bronnen alleen langs vertalingen kon bereiken belet niet, dat zijn commentaren op Aristoteles getuigen van een nauwkeurige, geduldige en diepe studie en interpretatie (p. 54). Hierin laat hij de humanisten van de 15e en 16e eeuw verre achter zich; zijn acribie als verklaarder van grote oude teksten vindt men eerst terug bij de humanisten van de 19e eeuw, die na de 4e, de 8e, de 13e en de 16e eeuw de vijfde renaissance hebben ingeluid. In het laatste deel van zijn voordracht stelt J. zich de vraag of S. Thomas wel tot de humanisten mag worden gerekend, daar verschillende hedendaagse auteurs het humanisme willen bepalen als een relativistische, antropocentrische le- | |
| |
venshouding, die teruggaat tot het agnosticisme van de sofisten. Jaeger die zich hier helemaal op zijn terrein bevindt, beschrijft in enkele meesterlijke bladzijden, hoe het humanisme van de Grieken zelf reeds twee vormen kende: het ene theocentrisch en het andere antropocentrisch. De wereld van Homeros en van Hesiodos, de voorsocratische denkers en de grote periode van het klassieke Griekenland huldigden alle de goden of een nog onbeholpen aangewezen éne God als het transcendent
perspectief van de menselijke παιδεία In een tijd van politieke en geestelijke ontreddering verschenen de sofisten, die met Protagoras verklaarden, dat ze betreffende de goden niets wisten te zeggen, nl. of zij bestonden of niet: zij waren antropocentrische humanisten, ‘de mens (in zijn onmiddellijk sensibel bestaan) is de maat van alles’. Socrates heeft dit relativisme bestreden en Platoon bouwde met een nieuw vertrouwen in de rede een theocentrische wereldvisie op, die, wat het essentiële betreft, nl. het naar het goddelijke gerichte denken van de mens, door zijn leerling Aristoteles werd overgenomen. Deze grote denkers waren theocentrische humanisten; volgens hen kan de mens zich alleen realiseren door het zichzelf overstijgen naar het Absolute: ‘God is de maat van alles’, schreef Platoon. Het is in deze richting van het humanisme dat S. Thomas ongetwijfeld thuis hoort.
F. De Raedemaeker
| |
Sciacca, M.F., Saint Augustin et le néoplatonisme (Chaire Card. Mercier, 1954, nr. 1). - Public. Universitaires, Leuven, 1956, 70 pp., Fr. 65.
De Italiaanse professor M.F. Sciacca gaf in 1954 aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven als uitgenodigde op de leerstoel Kardinaal Mercier een reeks voordrachten over Augustinus en het neoplatonisme, die in deze brochure werden verzameld en uitgegeven. De stelling van S. over de veel bediscussieerde verhouding van Augustinus tot het neoplatonisme is juist die van S. Thomas: ‘Augustinus heeft op velerlei gebied de mening van Platoon tot de zijne gemaakt, voor zover dit mogelijk was volgens de geloofswaarheid’ (de Veritate, 21, 4, av 3). Hij bewijst dit achtereenvolgens met betrekking tot zijn opvatting over Gods Woord, over de ontologische goedheid en realiteit van de stoffelijke dingen (wegens de schepping), over het criterium van de waarheid en de goddelijke ideeën, over de substantiële eenheid van ziel en lichaam. Wat tenslotte in het Augustinisme aan het neoplatonisme herinnert is de dialectiek van de menselijke geest, die zichzelf transcendeert en tracht zich met God te verenigen. Maar ook hier heeft Augustinus vermeden deze vereniging met God op te vatten als een vernietiging van het eindig wezen en zijn persoonlijkheid. Door het geloof als absolute en laatste leidraad te aanvaarden en het als een licht te laten schijnen binnen het menselijke denken heeft Augustinus naar de mening van S. een authentiek statuut gegeven aan de ‘christelijke wijsbegeerte’, de enig mogelijke reële filosofie. Hier zou S. Thomas wellicht enkele distincties maken, maar met de typering van het augustijnse neoplatonisme zou hij over het algemeen instemmen.
F. De Raedemaeker
| |
Kruseman, W.M. en Rispens, J.A., Grote denkers van Hellas tot Heden. - W. Gaarde N.V., Delft, 1956, 374 pp., f 14,90.
Bedoeling van dit fraai uitgegeven en met een 25-tal illustraties verrijkte werk is een bevattelijke uiteenzetting te geven van de geschiedenis der wijsbegeerte om in deze tijd van onzekerheden houvast te schenken aan de zoekende mens. D.w.z. niet als uitkomst, want het belangrijke der wijsbegeerte is niet het vinden en zij mist een wetenschappelijk fundament, maar wel als bezinning waaruit zelf een beter verstaan tussen ‘oost’ en ‘west’ zou kunnen ontstaan. Wijsbegeerte en religie zijn voor de mens het meest nodig. De schrijvers gaan hierbij uit van een standpunt van Vrijzinnig Christendom, dat openstaat voor de vooruitgang der wetenschap en tegelijk de grote themata der metafysica niet verwaarloost. Wanneer men de beschouwingen leest, die aanvangen bij Thales en via Sartre eindigen bij de vooruitgang der natuurwetenschap, parapsychologie, met merkwaardigerwijze James als slotfiguur, dan zal men ongetwijfeld bewondering hebben voor dit pogen moeilijke dingen op eenvoudige wijze te zeggen. Deze bewondering wordt echter helaas getemperd door vele oppervlakkigheden en zelfs onjuistheden. Ook de keuze die hier natuurlijk moest worden gedaan, is vaak vreemd. Thomas van Aquino en Karl Marx krijgen ieder nog geen 2 blz., terwijl Spencer en Sjestow met 9 blz. worden bedacht en Nietzsche zelfs met 20. Verder missen wij de aansluitende mogelijkheid tot degelijke nadere oriëntering voor de belangstellende lezer, omdat de
| |
| |
werken der wijsgeren niet stelselmatig worden genoemd en ook geen literatuuropgave volgt. Een namenregister zou goede diensten bewezen hebben. Jammer, dat de goede fragmenten in het boek door de tekorten zo worden verduisterd.
J.H. Nota
| |
Ribble, Dr. M.A., De persoonlijkheid van de kleuter. - L. Stafleu, Leiden, 1956, 131 pp., (vertaling door C. Busser-Meijer), f 4,90.
Van M. Ribble, bekend geworden door het boek over ‘De rechten van de zuigeling’, verscheen nu in vertaling deze eenvoudig geschreven studie over het kleuterleven. Het boek komt voort uit een diepe en liefdevolle belangstelling voor het kind, en het wijst een toegang tot beter inzicht in enkele typische verschijnselen van deze ontwikkelingsfase. M. Ribble nadert het probleem vooral vanuit de psychoanalyse, waardoor zij ook blijft bij een eenzijdige accentuering van het drift- en instinctleven, met name van sexualiteit en aggressie, welke termen men overigens in ruime zin moet verstaan. Hierdoor worden gezichtspunten geboden, die vooral van toepassing zijn in omstandigheden, waarin dit aspect van de persoonlijkheid meer naar voren komt, zoals dit in de kleuterleeftijd gebeurt, bijzonder wanneer er fouten zijn in de opvoedingssituatie. Al zou op veel punten een integratie in een vollediger mensbeeld en daarom ook een correctie gewenst zijn, toch bevat deze studie belangwekkende opmerkingen over de psychologie van het jonge kind, welke bij kritische lezing vrucht kunnen dragen.
J.M. Kijm
| |
Hanselmann, Dr. H., Zorgenkinderen, thuis, op school, in de inrichting, in de menselijke samenleving. Een overzicht der paedotherapie. - J. Bijleveld, Utrecht, 1956, 158 pp., (vertaling door M. Knoop), f 8,90.
Hanselmann is een van de pioniers van het werk ten behoeve van afwijkende en gestoorde kinderen. Het boek, dat thans in de bekende Bijleveld-serie in vertaling is verschenen, bevat een overzicht der heilpedagogische problemen. Na een inleiding over de algemene kinderpsychologie komen de verschillende afwijkingen en stoornissen als psychopathie, neuropathie en neurose ter sprake, waarbij ook de behandeling wordt besproken. Een apart hoofdstuk is gewijd aan de methoden van dit speciale opvoedkundige werk, en tenslotte opent de auteur een uitzicht op de verdere ontwikkeling van de heilpedagogiek. De oorspronkelijke literatuurlijst is door de vertaler aangevuld met een overzichtelijke lijst van Nederlandse publikaties. Dit boek is de vrucht van een levenswerk. Hierdoor verdient het onze volle waardering. Misschien moeten wij echter hieruit ook verklaren, dat het in theoretisch opzicht, met name waar psychologische gezichtspunten naar voren komen, enigszins achter is bij de recente ontwikkeling. De psychologie is er te sterk biologisch georiënteerd. Het boek vestigt de aandacht op talrijke kwesties van de heilpedagogiek, waardoor het belangrijk is voor allen die met afwijkende kinderen in aanraking komen, ook al staan vele van deze kwesties open voor discussie en verder onderzoek. Voor de katholieke lezer zal het duidelijk zijn, dat de overigens zeer voorzichtig geformuleerde uitspraak over eugenetiek (p. 138 v.) niet overeenstemt met de leer van de encycliek ‘Casti connubii’. Een principieel probleem ligt besloten in de keuze van de term ‘paedotherapie’ door de vertaler, terwijl hij daarnaast de term ‘orthopaedagoog’ gebruikt. Wanneer men het germanisme liever vervangt door een graecisme, had de term ‘orthopaedagogiek’ kunnen voldoen, maar de nu gekozen term verlegt het accent van de pedagogiek naar de therapie. Bij alle waardering voor het werk van de vertaler, betreuren wij dat de vertaling stilistisch
hier en daar te wensen overlaat.
J.M. Kijm
| |
Häfner, H., Schulderleben und Gewissen. Beitrag zu einer personalen Tiefenpsychologie. - E. Klett, Stuttgart, 1956, 182 pp., D.M. 11,80.
Een bezinning op de betekenis van schuld en geweten in verband met de dieptepsychologie, en dus ook in betrekking tot de problematiek van neurose en psychotherapie. De twee delen van het boekje handelen over het wezen van de neurose en over het doel van de psychotherapie. In het eerste deel wordt bijzondere aandacht geschonken aan de wijzen om de schuldbeleving te ontwijken. Vanuit de aldus gewonnen gezichtspunten wordt het neurose-begrip antropologisch gefundeerd. De psychotherapie wordt gezien als gericht op een volwaardig menselijk bestaan in zelfstandigheid, verantwoordelijkheid en gemeenschap. Aan de hand van enkele voorbeelden toont de auteur aan, hoe gemakkelijk een therapie blijft
| |
| |
staan bij een partieel resultaat, waarbij de patient nog niet gekomen is tot een aanvaarding van de volle werkelijkheid van zijn menselijk bestaan. Het open gaan staan voor de roep van het geweten blijkt in dit herstel van fundamentele betekenis te zijn. Dit werk vormt een waardevolle bijdrage voor de ontwikkeling van de antropologische psychologie en psychopathologie.
J.M. Kijm
| |
Stumper, Dr. Med. Ernst, Triebstruktur und Geisteskrankheiten. (Triebpsychiatrische Untersuchungen an 400 Geisteskranken) - Verlag, Hans Huber, Bern und Stuttgart, 1956, 159 pp., D.M. 19,80.
Onder redactie van Dr. Med. L. Szondi verschijnt een serie Abhandlungen zur experimentellen Triebforschung und Schicksalpsychologie, waarvan het boek van Stumper het tweede deel is. Voor hen die in de leer van Szondi niet georienteerd zijn, is de onderhavige publikatie vrijwel ontoegankelijk, ondanks het algemene gedeelte van ruim 50 blz. De diagnostische waarde van de Szondi-test wordt door Stumper niet betwijfeld, hetgeen ten onzent wel wordt gedaan door Dr. H.J.M.N. Janssen (dissertatie d.d. 19-XII-1955). Ongeacht de betrouwbaarheid van de test, mag uit het onderzoek van Stumper toch wel worden afgeleid, dat de ziektebegrippen uit de in zwang zijnde psychiatrische systematiek als ziekte-eenheden in vele gevallen ontoereikend zijn, en dat Szondi's bijdrage tot een pluridimensionale diagnostiek tenminste licht kan verschaffen in deze ontoereikendheid. Het blijft evenwel een open vraag of de Triebdiagnostik voldoende waarachtig en bruikbaar is om de oudere diagnostische methoden noemenswaardig te verdringen resp. te vervangen, alsook of de theorie van Szondi over de werkzaamheid van de recessieve genen in het driftleven door andere onderzoekingen zal worden bevestigd.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Wetenschap
Weizsäcker, Carl Friedrich von, Die Geschichte der Natur. - Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1956, 133 pp., D.M. 2,40, geb. 3,60.
C.F. von Weizsäcker is een van de fysici die sterk de behoefte voelen om de gevaren van de (noodzakelijk) ver doorgevoerde specialisatie der wetenschappen zoveel mogelijk te ondervangen. Hij zou willen streven naar een synthese van de wetenschappen, maar hij weet, dat dit ideaal nog ver van zijn verwerkelijking is. De 12 voordrachten, die in dit boekje zijn gebundeld, zijn een poging om tot een studium generale te komen. Zij werden gehouden te Göttingen in de zomer van 1946 voor studenten van alle faculteiten, en geven een geschiedenis van het ontstaan van de kosmos, de vorming der aarde, de oorsprong van het leven van plant, dier en mens. Indrukwekkend is het arsenaal van fysica, sterrekunde, geologie, paleontologie, psychologie en filosofie, waaruit schr. weet te putten. Toch vraagt men zich af, of het ideaal van Von Weizsäcker niet beter gediend zou zijn, als de specialist weliswaar zijn belangstelling richt ook op de andere wetenschappen, maar toch het houden van voordrachten over onderwerpen uit die andere vakken aan de vakgeleerden overliet. Zou een studium generale, dat uit samenwerking van een aantal professoren ontstaat, niet vruchtbaarder zijn?
P. v. Breemen
| |
Driel, Johanna Maria Catharina van, De ministeriële verordening. - Acad. Proefschrift, Tjeenk-Willink, Zwolle, 1956, 127 p.p., f 6.-.
Het heeft de laatste jaren niet aan studies en artikelen ontbroken die belangrijke en soms niet onbedenkelijke verschuivingen in de democratie signaleren, welke zich vaak onvermijdelijk, en vrijwel steeds zeer geleidelijk en onopvallend voltrekken. Zo zijn b.v. de ‘ministeriële beschikkingen’, of - voor welke naam de auteur terecht pleit - ‘verordeningen’ steeds in aantal en belangrijkheid toegenomen naast de wetten van Staten-Generaal en Koning, en de Alg. Maatregelen van Bestuur. Dr. van Driel heeft de staatsrechtwetenschap een grote dienst bewezen door de ministeriële verordeningen in het volle wetenschappelijke licht te plaatsen. Tot nu toe werd dit onderwerp ook in de handboeken nauwelijks behandeld. In haar interessante, boeiende en waardevolle studie behandelt de auteur na verschillende voorbeelden gegeven te hebben, het verschijnsel, de naam, de geschiedenis, de grondslag, begin, einde en inhoud van de rechtskracht van de ministeriële verordeningen, hun voor- en nadelen en het toetsingsrecht. Met deze aankondiging moet voor de lezers van
| |
| |
dit blad volstaan worden. De beoefenaren van het staatsrecht zij deze helder opgebouwde, goed gedocumenteerde en evenwichtige uitgewerkte studie bijzonder aanbevolen.
P. Dresen
| |
Müller, Hermann, Alle Schätze dieser Erde, Die Wunderwelt der Chemie. - Paul List Verlag, München, 1956, 213 pp., D.M. 1.90.
Hoe boeiend de geschiedenis van de jonge wetenschap, die we chemie noemen, wel is, gaat men enigszins vermoeden als men dit boekje leest. Van een aantal scheikundige verbindingen wordt ons verhaald, hoe men zich tot de tegenwoordige produktiemethode heeft opgewerkt. Dan blijkt, dat kleurstof en kunstmest, edelstenen en parfums, rubber en suiker een verleden hebben, dat het vertellen alleszins waard is; zeker wanneer het met zoveel talent gebeurt als Hermann Müller hier toont. De recente ontwikkelingen van nylon en kunstharsen worden niet vergeten, maar de historische gedeelten blijven toch wel de meest waardevolle van dit boek.
P.v.B.
| |
Geschiedenis
Historia Mundi. Ein Handbuch der Weltgeschichte in 10 Bänden, begründet von Fritz Kern. Band IV: Römisches Weltreich und Christentum. - Francke-Verlag, Bern, 1956, 611 pp., 9 krtn, Zw. F. 29,80, (Subskrionspreis Zw. F. 26).
In het verzamelwerk Historia Mundi, waaraan geleerden van heel Europa en zelfs van Amerika meewerken, behandelen de delen III en IV een gesloten geheel: de Grieks-Romeinse oudheid, en zijn ook afzonderlijk verkrijgbaar. In deel III ging het over de Aufstieg Europas (Streven 8,2 (1954-'55) 492), waarbij vooral Griekenland ter sprake kwam, in deel IV gaat het over het Romeinse wereldrijk en het christendom. Het begint met de verovering van het westelijk bekken der Middellandse Zee door Rome en het hellenisme in het Oosten, en eindigt met twee hoofdstukken over Byzantium tot Heraclius (610-641), die de oudheid afsloot. In zestien goed gekozen hoofdstukken wijden de auteurs telkens hun aandacht aan één aspect van het grote Romeinse rijk; de veroveringen, de innerlijke organisatie, de literatuur, de kunst, de sociale en economische geschiedenis, het recht, enz. Voor het eerst krijgt het christendom de volle het toekomende plaats. De geschiedenis van Jesus wordt op zuiver historische wijze in 60 bladzijden behandeld en objectief besproken. Ook de primitieve Kerk en de christenen in het Romeins wereldrijk krijgen elk een eigen hoofdstuk. Alleen voor dit laatste moeten wij enig voorbehoud maken: de uitzonderlijke plaats van de paus van Rome - wij zouden nu van primaat spreken - wordt onvoldoende weergegeven, en paus Callistus een ‘betrügerische Sklavenbisschof’ zonder meer noemen (bl. 330) is misleidend. Overigens hebben wij over de degelijke en toch synthetisch vulgariserende uiteenzetting niets dan lof. De kaarten en de twee afzonderlijk bijgevoegde chronologische tafels bewijzen veel dienst, maar doen des te meer het ontbreken van platen betreuren.
M. Dierickx
| |
Historia Mundi. Ein Handbuch der Weltgeschichte in 10 Bänden, begründet von Fritz Kern. Band V: Frühes Mittelalter. - Francke-Verlag, Bern, 1956, 528 pp., 9 krtn, Zw. F. 28,80, (Subskr. Zw. F. 25).
De vijfde band van de Historia Mundi behandelt de ‘vroege middeleeuwen’ (500-900), terwijl de zesde band heel de hoge en late middeleeuwen (900-1500) zal omvatten. Dit duidt reeds op een nieuwe opvatting. Het boek vervalt in vijf delen: het vroege Germanendom, de ruitervolkeren van Eurazië: Turken en Mongolen, het vroegere slavendom, de Arabieren en de Islam, en de fundering van Europa (door de Karolingers). De leider van dit werk Fr. Valjavec is terecht van mening dat, afgezien van de Oost-Aziatisch-Chinese wereld, die verder ter sprake komt, in de vroege middeleeuwen West-Europa, Byzantium en de Islam drie verschillende, door de stepperuiters beïnvloede cultuurwerelden waren, die bijgevolg een eigen behandeling waard zijn. Zoals in de vorige delen treft de synthetische kijk op het brede wereldgebeuren en nog iets meer. Hier wordt geen opeenstapeling van namen, data en feiten geboden, geen eruditie om de eruditie, maar een rustige, bezonken uiteenzetting van de gebeurtenissen en hun betekenis in het geheel van de wereldgeschiedenis. Het laatste hoofdstuk ‘Weltgeschichtliche Einordnung des Frühmittelalters’, door Harold Steinacker, betekent onder dit oogpunt een gelukkige af- | |
| |
sluiting van dit boek. Wat detailfeiten aangaat, Buchner houdt nog aan de oude datering, 496, voor Chrodovechs veldslag tegen de Alamannen, i.p.v. 506 (bl. 135-136), en overdrijft het belang van de slag van Poitiers in 732 op het ontstaan der Karolingische ruiterij (bl. 165).
M. Dierickx
| |
Cnockaert, L., Giovanni-Francesco Guidi di Bagno, nuntius te Brussel (1621-1627). Enige aspecten van zijn opdracht en van zijn persoonlijkheid. (Bibliothèque de l'institut historique belge de Rome, fasc. VII). - Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1956, 172 pp., 100 F.
Over onze zeventiende-eeuwse geschiedenis bestaan zo weinig degelijke studiën dat wij elke monografie over deze periode van harte begroeten. In deze tamelijk beknopte maar doorwrochte biografie schetst Zuster Cnockaert de activiteit van de zevende nuntius te Brussel, Guidi di Bagno. Vooral drie aspecten heeft de auteur op de uitgegeven bronnen bestudeerd: de invloed van de nuntius op de politiek van de Nederlanden ten opzichte van de omliggende landen, zijn activiteit in betrekking tot het uitdrijven van ketters uit Limburg en tot de oorlog met de noord-nederlandse ‘rebellen’, en ten slotte zijn meer strikt godsdienstig optreden in de moeilijkheden van de Hollandse zending, van de missiën in de Skandinavische landen en van de Engelse katholieken. Opvallend is dat de geleerde schrijfster de medewerking van de nuntius aan de katholieke restauratie in de zuidelijke Nederlanden, met opzet trouwens, ter zijde heeft gelaten. Een schets van de persoonlijkheid van de nuntius tot aan zijn dood in 1642 beeindigt het boek. Meteen krijgen wij een kijk op de eerste zes jaren van de geschiedenis der zuidelijke Nederlanden na de dood van aartshertog Albrecht, toen deze landen, na tweeëntwintig jaar tamelijk grote zelfstandigheid, weer onder Spanje werden gesteld. Wij betreuren echter dat de auteur een houterige stijl heeft en herhaaldelijk taalfouten maakt of zelfs woorden gebruikt die in het Nederlands niet bestaan.
M. Dierickx
| |
Haegendoren, M. van, Les Archives générales du royaume à Bruxelles. Het Algemeen Rijksarchief te Brussel. - Berg van 't Hof, 27, Brussel, 1955, 440 pp.
Conservator Van Haegendoren die op het Algemeen Rijksarchief te Brussel gedurende vele jaren de directie van de leeszaal waarnam, en aldus van alle verzamelingen van het rijke archiefdepot kennis moest nemen, bezorgt de historici hier in de twee landstalen een uitstekend werkinstrument. Na een historisch overzicht van de totstandkoming van het archief en enige praktische aanduidingen, geeft de auteur een beknopte beschrijving van elk fonds met de opgave van het aantal nummers en van de bestaande inventaris (sen). Het Algemeen Rijksarchief bevat ongeveer 500 verzamelingen, waaronder verscheidene familie-archieven, en telt ongeveer 450.000 nummers, meestal bundels documenten. Uitvoerige registers achteraan verhogen ten zeerste de bruikbaarheid van het werk. Men moet op het Algemeen Rijksarchief gewerkt hebben om tenvolle de dienst te waarderen die de geleerde conservator de geschiedwetenschap bewijst. En niet alleen de historici, ook de genealogen, de heemkundigen en allen die zich voor de oudere of de nieuwste geschiedenis interesseren, zullen hier interessante aanwijzingen vinden. Daarom zou dit boek op niet een bibliotheek of bij geen enkel historicus mogen ontbreken.
M. Dierickx
| |
Romein, Jan en Annie, Erflaters van onze beschaving, Nederlandse gestalten uit zes eeuwen. - Querido, Amsterdam, 1956, 901 pp.
Bijna tien jaren na de zesde druk verschijnt de zevende druk van dit vierdelig omvangrijk werk in één handig deel op kunstdrukpapier. Alle 36 portretten - waarvan er 19 door Jan Romein en 17 door zijn vrouw zijn geschilderd - zijn sinds de vorige uitgave bijgewerkt, ofschoon niet grondig gewijzigd. In deze prettige uitgave komen deze bondig en krachtig geschreven biografieën volledig tot hun recht. De twee Romeinen hebben de gave de grote ‘erflaters’ niet in hun midden te plaatsen maar uit en door hun midden te doen leven. Al belijden de auteurs in het ‘Woord Vooraf’ openlijk hun marxistisch standpunt, toch werkt dit niet storend in hun boek. Al zouden wij wel hier en daar, b.v. voor een Erasmus, een Willem van Oranje, of een Schaepman licht en schaduw anders aanzetten, toch geldt dit slechts nuances. Alleen één uitlating heeft onze grondige verwondering gewekt. Jan Romein verontschuldigt zich de Brusselaar Marnix van Sinte-Aldegonde en de Bruggeling Simon Stevin in deze galerij van Nederlandse gestalten te hebben opgenomen (bl. 124- | |
| |
125). Wij verwachtten eer dat hij, als een der ontwerpers van de ‘Algemene Geschiedenis der Nederlanden’ zijn excuses zou aanbieden voor dit eng klein-Nederlands standpunt. Wellicht brengt de achtste druk hierin verandering.
M. Dierickx
| |
d'Hulst, Henri, Het huwelijk van Filips de Schone met Johanna van Castilië te Lier op 20 oktober 1496. - De Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1956, 63 pp., geïll., ing. 85 F.
Dank zijn opzoekingen in het privé-archief van de hertogen van Alva in Spanje biedt de auteur in deze brochure de tekst van het huwelijksverdrag, verscheidene akten, een korte beschrijving van de huwelijksplechtigheid te Lier en nog enige andere documenten, samen met enige mooie foto's en een uitvoerige stamboom.
M. Dierickx
| |
Huizinga, J., Nederlands beschaving in de zeventiende eeuw. - H.J. Tjeenk Willink en zoon N.V., Haarlem, 1956, tweede druk, 161 pp., geïll. f 7,90.
Dit kleine werk van de grote historicus Huizinga, behoort zeker tot zijn beste boeken. Het is ontstaan uit drie voordrachten, die Huizinga in 1932 te Keulen gehouden heeft. Omgewerkt tot een boek, onder de titel ‘Nederlands beschaving in de zeventiende eeuw’ verscheen de 1ste druk in de Nederlandse taal in 1941. Nu, na 15 jaren is er een tweede druk verschenen, met vele illustraties doeltreffend verrijkt. Huizinga was een uitnemend cultuurhistoricus, die in zijn visie vaak uitging van de beeldende kunst, welke hij voortreffelijk wist te interpreteren. Zijn sterke, zuiver geslepen taal kon altijd het juiste en tekenende woord vinden voor zijn originele gedachten, zodat zijn werk niet alleen voor de geschiedkundige van belang is, maar ieder die in het schone belang stelt, kan boeien. Deze tweede druk van dit mooie werkje wordt dan ook graag aanbevolen.
C. de Groot
| |
Literatuur
‘Spiegel der letteren’. Een nieuw tijdschrift voor Nederlandse literatuurgeschiedenis en voor literatuurwetenschap. Onder redactie van de prof. J. Aerts, W. Asselbergs, A. van Loey, P. Minderaa, E. Rombauts, M. Rutten, H. Uyttersprot en van de hh. E. de Bock en G. Schmook. Redactie-secretaris: Dr. L. Roose; Lange Schipstraat 22, Mechelen.
Administratie: Uitgev. De Sikkel N.V., Antwerpen.
Abonnementsprijs: BF 200; vier aflev. per jaar.
Deze nieuwe ‘Spiegel der Letteren’ heeft de bedoeling de geschiedenis van de gehele Nederlandse letterkunde en de literatuurwetenschap te bestrijken. Maar ‘aangezien in het verleden de noordnederlandse literatuur na de Renaissance uiteraard in overwegende mate de belangstelling heeft genoten en zij thans nog ruimschoots haar deel krijgt in de in Nederland bestaande vaktijdschriften, zal “Spiegel der Letteren” niet in de laatste plaats gewijd zijn aan de bestudering van het zuidnederlandse deel van onze literatuur....’. Het wil m.a.w. een verwaarlozing goed maken. Verder wil dit tijdschrift ‘een belangrijke plaats inruimen aan het gespecialiseerd onderzoek, zowel van de literaire esthetica, de stilistiek, de sociologisch, psychologisch of wijsgerig gerichte literatuurstudie, alsook de daarmee samenhangende hulpwetenschappen’. Deze nieuwe Spiegel wordt dus hoofdzakelijk de Vlaamse tegenhanger van het noordnederlandse De nieuwe Taalgids, maar heeft ruimere horizonten. Dit grootscheepse initiatief zal de goedkeuring wegdragen van elkeen, die zich voor de (Nederlandse) literatuur meer dan oppervlakkig interesseert. Het is de eerste maal dat een redactie hoofdzakelijk uit Vlamingen bestaande en bovendien behorend tot verschillende strekkingen, zulk een opzet aandurft. Het eerste nummer (okt. 1956) lost in elk geval een stuk van die ruime belofte in. Naast meer gespecialiseerde onderwerpen zoals de Aiol-fragmenten, Colijn van Rijssele, Coornherts Rijckeman en Huygens' Cluyswerck, brengt P. Minderaa ons een bespreking van V. d. Woestijnes Het menselijk brood, levert M. Rutten een kroniek over de Nederlandse literatuurgeschiedenis sedert 1945 en bovenal, verstrekt E. Willekens een zeer te waarderen Bibliografisch Overzicht 1955.
Dr. J. Noë
| |
Poulet, Robert, La lanterne magique. - Nouvelles Editions Debresse, Parijs, 1955, 262 pp., ing. Fr. F. 690.
Zeer persoonlijk, steeds verstandig, steunend op een soliede cultuur doch ieder werk uit zichzelf verklarend en beoorde- | |
| |
lend, doorlicht de S. een uitgebreide reeks boeken van de moderne Franse letterkunde met de heldere schijnwerper van zijn kritiek. Vooreerst worden een reeks werken behandeld van schrijvers, wier gevestigde reputatie hen tot de oudere generatie mag doen rekenen, zoals Montherlant, Céline, Mauriac, Chardonne, Cocteau, Morand enz., vervolgens komt de jongere generatie aan de beurt, onder wie Hervé Bazin, Jean Genet, Fél. Marceau, Fr. Sagan e.a. De criticus kiest onder de overvloedige publikaties die werken, welke volgens hem bijzonder interesse verdienen, zodat zijn studies tenslotte een algemene blik op de hedendaagse Franse letterkunde mogelijk maken. In dit algemeen panorama zullen ongetwijfeld door komende perspectiefverschuivingen bepaalde werken sterker reliëf krijgen, andere naar de achtergrond terugwijken. Niettemin laat deze verzameling schrandere besprekingen aanvoelen, hoezeer het nodig werd tot een eerste schifting en evaluatie van de hedendaagse literatuur over te gaan. En wellicht zal men het met de conclusie van de criticus niet oneens zijn, wanneer hij voor de huidige literaire produktie een zekere verstarring in de creativiteit vaststelt, zodat ook thans nog de grote namen van de Franse letterkunde dezelfde zijn als voor de generatie van tussen de twee wereldoorlogen.
J. Dax
| |
Quilliot, Roger, La mer et les prisons. Essai sur Albert Camus. - Gallimard, Parijs, 1956, 284 pp., Fr. F. 690.
Het is altijd gevaarlijk te schrijven over mensen die nog in leven zijn, om de eenvoudige reden dat het leven zelf speelt met wat aan inzicht werd verworven. De scheppingsdrang van de kunstenaar bezit nu eenmaal de vrijheid, zijn eigen vormentaal te doorbreken en van uit een door de exegese zorgvuldig beschreven raaklijn tussen belendende gebieden, nieuwe, onvoorziene ruimten open te werpen. Meer dan elders past hier dus omzichtigheid. Het essay van Quilliot - het beste dat tot dusver over Camus werd geschreven - onderwerpt zich aan die eis: ‘en littérature, comme dans la vie, rien n'est jamais acquis’ (p. 261). Maar juist deze bescheidenheid, op eerbied afgestemd, leidt hem onfeilbaar in de analyse van een werk dat, gedragen door vitale themata (zelfmoord en moord, gevang en schavot, zee en zon, eenzaamheid en broederlijkheid, passie en onverschilligheid, onschuld en moraal, onbegrensdheid en beperking), getuigt van een groeiende hang naar vrijheid en rechtvaardigheid. Om zijn voorbeeldige trouw aan dit ideaal werd Camus geweerd of gedwongen heen te gaan uit alle groeperingen waartoe hij heeft behoord en zodoende teruggedrongen in een ghetto van morele eenzaamheid. Het essay wordt voorafgegaan door een uitvoerige biografie en gevolgd door een zorgvuldig opgestelde bibliografie.
J. Dax
| |
Breedveld, Walter, Meneer Severeijnen. De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward., Antwerpen, 247 pp.
Na met zijn laatste roman een uitstapje te hebben gemaakt in een gefingeerd niemandsland is Breedveld weer tot zijn geliefkoosde streek, het land tussen Zalt-Bommel en Den Bosch teruggekeerd. Meneer Severeijnen is hoofdonderwijzer in een der dorpen uit die streek, een merkwaardige hoofdonderwijzer, die door de originaliteit, de open en brede natuurlijkheid en directheid van zijn wezen gemakkelijk in conflict komt met zijn benepen en kortzichtige omgeving. Zoals vaker bij Breedveld is de hoofdfiguur ten voeten uit beschreven en staat hij levend en lijfelijk voor ons, terwijl de bij-figuren niet voldoende uit de grondverf komen. Zou Severeijnens vrouw bijv., indien zij werkelijk een zo ideale echtgenote is als Breedveld haar voorstelt, niet onvoorwaardelijk de zijde van haar man gekozen hebben in het geval Mientje Verwiel! Breedveld is een uitstekend verteller - getuige bijv. de eerste ontmoeting met de baron - en weet te boeien; ook hier weer. Toch bereikt hij hier niet de diepte en intensiteit van zijn beste roman ‘Hexspoor’.
J. van Heugten
| |
Kiely, Benedict, Gods proeftuin. Vertaald. - De Fontein, Utrecht, 1956, 269 pp.
Deze Ierse roman beschrijft het leven in een Jezuieten-noviciaat. Wie weten wil hoe het daar toegaat, kan dus hier terecht. De schrijver mystificeert een beetje om de aandacht van de Jezuieten af te leiden, maar iedere lezer doorziet gemakkelijk het spel. Vooral twee novicen worden bijzonder belicht, de een een aardige, dichterlijke jongen, die helaas! naar een sanatorium moet, de ander een oud-journalist, die reeds een verleden heeft en een smachtende jonge dame in de wereld achterlaat. Of deze laatste tot een Jezuieten-noviciaat zou worden toegelaten, is meer
| |
| |
dan twijfelachtig. Hij volhardt ook niet. Kiely heeft verdienstelijk werk geleverd met dit verhaal en weet aldoor te boeien ondanks het wat monotone van een dergelijk onderwerp. De, laten we het noemen, mystieke kant ener noviciaatservaring blijft vrijwel buiten beschouwing, terwijl de anekdotische, dagelijkse, nuchtere zijde van zulk een leven de volle aandacht heeft.
J. van Heugten
| |
Simon, Pierre-Henri, Les regrets et les jours, vers et prose. - Edit. du Seuil, Parijs, 1956, 142 pp.
Simon's poëzie, van klassieke vorm en structuur, met zorgvuldige woordkeuze en welluidende klankharmonieën, rust op substantieven en adjectieven als de dragende elementen van de gevoelsmededeling; een zekere invloed van het symbolisme, b.v. van Mallarmé's en Verlaine's poëtiek, is licht speurbaar. Het leitmotiv van de bundel is de elegisch bezongen weemoed van de veertigjarige, wiens leven de jeugdverwachting van unieke en grootse ervaringen niet vervulde:
‘Ni deuil insigne ou belle folie,
Ni vol aventureux ni grand bond:
Ce fut ta loi d'atteindre le fond
De l'humain par la mélancholie’.
Doch in deze melancholie om vergane dromen en jaren, weet de dichter zich hoopvol getroost en geschraagd door het gevoel van een sterke verbondenheid met zijn kinderen in de grote levensstroom, waarin zij nu toekomst en verwachting dragen:
‘De beaux enfants en qui notre être se ressemble,
Sur le même sentier avancent à leur tour,
Témoignant que le fleuve où nous glissons ensemble
N'a pas tout emporté de nos bonheurs d'un jour’.
Hoewel van temperament een echt dichter, intimideert de waakzaamheid van de zelfbewuste criticus Simon te zeer de lyricus dan dat deze zich spontaan aan de poëtische uitdrukking van zijn ervaring zou overgeven. De beste literatuur van deze verzenbundel geeft ons ongetwijfeld het proza achteraan, dat met atmosferische geladenheid de wereld van jeugd en collegejaren oproept.
J. Dax
| |
Rawicz, Slavonier, De barre vlucht. Ned. vert. van M. van der Meulen. - Het Spectrum, Utrecht, 247 pp., f 7,90.
Het verhaal van zeven mannen, die uit een Russisch kamp in Siberië weten te ontsnappen en door Mongolië, Gobiwoestijn, Tibet en de Himalaja koers zetten naar India waar er na ruim een jaar trekken vier aankomen. Aan dit vluchtelingenrelaas gaan enige hoofdstukken vooraf, handelend over de gevangenistijd en verbanningsreis van de Poolse officier Rawicz, uit wiens mond de Engelse journalist Ronald Donning het gehele verhaal optekende. Wederom maakt de lezer kennis met de onmenselijke verhoormethoden, de beestachtige behandeling der gevangenen door de Russen. Nog gruwelijker is de beschrijving van de laatste etappe der vijfduizend gevangenen, die aan lange kettingen vastgeklonken, dagen en dagen in sneeuwstormen en ijzige Siberische koude als redeloos vee naar een kamp worden gedreven. En te bedenken dat er duizenden van deze kampen zijn, en dat daarin op dit ogenblik duizenden en duizenden gedeporteerd uit allerlei landen en volken afgebeuld worden, verstoken van alle menselijkheid. - De barre vlucht is een aangrijpend boek van gruwelijke ellende en diepe menselijkheid; een boek dat ook laat zien wat een mens, die zijn leven en vrijheid wil veroveren, kan verduren en overwinnen. Een boek dat ik om meer dan een reden ten sterkste te lezen aanbeveel.
Joh. Heesterbeek
| |
Saint-Exupéry, Antoine de, Un Sens à la vie. Textes inédits présentés par Cl. Reynal. - Gallimard, Parijs, 1956, 262 pp., Fr. F. 550.
Onder deze titel werden een aantal vergeten teksten van St.-Ex. gebundeld: L'aviateur, zijn eerste opstel (1926), reeds gedragen door de inslaande stijl van de komende werken; reisreportages over Moskou en de Spaanse burgeroorlog, waarin vele themata uit Terre des hommes, Le petit Prince en Citadelle een eerste vormgeving vonden; drie persbijdragen, geschreven enkele dagen na München (1938), waarvan de laatste, Il faut donner un sens à la vie des hommes, tot het schoonste behoort van wat wij van hem ontvingen; verder nog enkele Inleidingen op boeken van anderen. Ook de reeds bekende Lettre aux français en Lettre au Général ‘X’ werden in deze verzameling opgenomen.
J. Dax
| |
| |
| |
Hemeldonk, Em. van, Schelde, snelle vliet.... (Berk en Brem-reeks, 18). - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1956, 284 pp., ing. Fr. 108, geb. Fr. 135.
Gedurende de bewogen napoleontische tijd werkt een groot antwerps zakenman, Matthias Joostens, om zijn zaak zowel binnen de stad als in het buitenland uit te breiden. Weldra wordt hij hierbij geholpen door twee weeskinderen, die hij heeft aangenomen. Zijn heerszucht brengt hem in groot gevaar, maar de jongste, Cornelis, zal hem uit de nood helpen. Wij vinden in dit historisch verhaal al de hoedanigheden van de S.: zijn rustige vertelkunst, zijn liefde voor land en volk, en voor de simpele mensen, zijn eerbied ook voor het schrijversambacht. Hij bezit een werkelijk talent om een bepaalde tijdsgeest op te roepen, waarin de personen, als in een visioen, verschijnen en weer plots verdwijnen. Hij ‘droomt’ zijn verhalen, wat hun stille bekoorlijkheid nog verhevigt.
P. van Doornik
| |
Fabricius, Johan, Setoewo de Tijger. - H.P. Leopold Uitgeversmij N.V., 's-Gravenhage, z.j., 237 pp., f 7,90.
De voormalige controleur Van Rijn gaat Indonesië verlaten. Maar zijn gebied wordt geteisterd door een tijger. Om ‘zijn’ mensen te beschermen stelt hij zijn vertrek uit en maakt jacht op de tijger. Hij slaagt, maar bezwijkt. De kracht van het verhaal schuilt vooral in de wijze waarop Fabricius de sfeer van het Sumatraanse land en volk weet op te roepen. Zijn vertelkunst komt ook hier weer tot zijn recht. Een roman, die iets betekent.
Bern. van Meurs
| |
Barrett, William, Vreemdelingen op aarde. Vertaald. - De Fontein, Utrecht, 1956, 278 pp., f 8,90.
De auteur van ‘Gods Linkerhand’ en ‘Schaduw der Beelden’ heeft een nieuwe roman gepubliceerd die ook wederom in het Nederlands verscheen. Het boek is even subtiel van sentiment en psychologie, zo niet nog subtieler en verfijnder, als zijn voorganger ‘Schaduw der Beelden’. Barrett voelt zich thuis en op zijn gemak in de kronkelgangen der moderne psyche en weet er al de geheimen van. Het ‘plot’ is ditmaal allermerkwaardigst. Een New-Yorkse actrice op hoog niveau is de vrouw van een aller-simpelst Trappistenbroeder ergens in een Trappistenabdij. Hun zoon is een honkbalspeler, die een ogenblik in de netten van een vampier verstrikt raakt, doch tenslotte een parel van een meisje vindt. Onder Barrets pen worden al deze ongewone dingen aanvaardbaar. De roman mist de vaart en de meeslepende verwikkeling van ‘Schaduw der Beelden’, is echter een zeer respectabele prestatie. Het is een boek van katholieke inspiratie.
J. van Heugten
| |
Arkell, Reginald, De klokken van Merriford. - De Fontein, Utrecht, 1956, 190 pp.
Reginald Arkell heeft een geestig en alleraardigst verhaal geschreven over een verloren Engels dorpje, dat nog zijn middeleeuwse sluimer voortzet, tot er een groepje Amerikaanse militairen een luchtbasis vestigen. De oude Parson of dorpsgeestelijke, zijn jonge huishoudster en de klokken van zijn oud kerkje vormen het middelpunt van heel dit gebeuren, dat oud en jong enige uren amuseren kan. Een boekje van smaak en stijlvolle humor.
J. van Heugten
| |
Cultuurleven
Scott, J.D., Life in Britain. - Eyre and Spottiswoode, London, 1956, 273 pp., 10 s. 6 d.
Ross, Victor, Basic Britisch (ill.). - Parrish, London, 1956, 120 pp., 10 s. 6 d.
De omslag van Scott's boek geeft de ondertitel A guide to British Institutions, Traditions and Contemporary life, en ons is geen betere gids bekend. De onderwerpen in dit boek besproken mogen dan al weinig oorspronkelijk zijn (de geografie, bestuur, twee-partijensysteem, onderwijs, godsdienst, pers en B.B.C., enz.), de wijze waarop dit gebeurt is voortreffelijk. Behalve dat het een antwoord geeft op vele kwellende vragen (wat is nu precies een ‘fellow of Balliol’, hoe zit het tegenwoordig met dat eleven plus examen, wat is het verschil tussen een solicitor en een barrister, wat krijgen ze voor niets dank zij The National Health Service, enz.) geeft het een leerzame kijk op de ontwikkeling van het hedendaagse Engeland. Daarbij is het boek buitenmate overzichtelijk, helder geschreven, terwijl S. iedere abtracte uiteenzetting schuwt, maar steeds zijn onderwerp illustreert, met behulp van het concrete voorbeeld, waaronder vooral de typische Engelsman zelf ressorteert. Het lijkt ons een onmisbaar boek voor iedere leraar in het Engels, alsook voor hem die om welke reden dan ook veel met Engeland en de Engelsen te maken heeft. Het tweede boek is van het bekende genre. We be- | |
| |
doelen hiermede, dat weer eens flink de draak gestoken wordt met Engelse gewoonten, toestanden, enz. Er bestaan reeds heel wat van dit soort humoristische boeken en boekjes, en de grapjes die er in te vinden zijn raken wat overbekend. In Ross' boekje komen we ook wel dergelijke oudbakken grapjes tegen, maar het geheel is van een frisse geestigheid en rake persiflage, die het zonder twijfel hoog op de ladder plaatsen van dit genre. Het simpele thema is wat een foreigner kan overkomen die er in geslaagd is door naturalisatie opgenomen te worden in het grote Britse gezin en nu ook als echte Brit wil leven, zonder op te vallen, zonder zijn vroeger foreigner-schap te veraden. De twee boeken vullen elkaar op bijna volmaakte
wijze aan en zijn de vrij hoge uitgaven waard.
W. Peters
| |
Schwann Reiseführer: Das Christliche Frankreich-Kathedralenfahrt; - Das Christliche Italien - 1. Rome, 2. Toskana-Umbrien. - Telkens 128 pp., geïll. L. Schwann-Verlag, Düsseldorf, 1956, D.M. 4.80.
Athenäum-Kunstführer: U. Bruns, Niederlande; - G. Bandmann, Paris. - Athenäum-Verlag, Bonn, 1956, 96 pp., waarvan 64 geïll. D.M. 6.80.
Sakralbauten in Frankfurt/Main. - Rütten & Loening, Frankfurt, 1956, 79 pp., geïll.
Naast de algemeen bekende reisgidsen die niet met het oog op een bepaalde categorie mensen gemaakt zijn, verkrijgen nu ook kleinere uitgaven meer en meer burgerrecht. Deze beperken zich meer tot één betrekkelijk klein gebied. Zij karakteriseren zich echter voornamelijk doordat zij voor een bepaalde categorie toeristen zijn opgesteld. In deze zin interesseren zich de Schwann-gidsen uitsluitend voor het christelijk verleden. In de Kathedralenfahrt wordt geschiedenis en geest van de gotische kathedralen in Noord-Frankrijk in een bevattelijke tekst uiteengezet. Rome en de Noord-Italiaanse landstreken worden niet systematisch per kwartier bezocht. De verschillende perioden worden in hun voornaamste monumenten gereconstrueerd. De Athenäum-gidsen zijn volgens een gans andere formule opgevat. Zij geven geen enkele toeristische aanduiding maar brengen in een groot aantal kleine foto's een overzicht van de kunstschatten van een bepaalde stad of land. Hoe interessant ook toch ziet men het betrekkelijke van een dergelijke poging in als men weet dat het ganse bezit van het oudheidkundig museum van Leiden in twee afbeeldingen wordt uitgeput. Merkwaardiger is de toeristisch opgevatte monografie over de gewijde gebouwen van Frankfurt met een indrukwekkende reeks moderne kerken in talrijke afbeeldingen en plattegronden voorgesteld.
G. Bekaert
| |
Delen, A.J.J., De grafische kunsten door de eeuwen heen. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1956, 280 pp., 20 × 80 cm., 187 afb., geb. F. 350.
De grote kenner van de grafische kunsten A.J.J. Delen heeft zijn uitzonderlijke belezenheid - waarvan reeds verscheidene studies getuigden - nu in een overzicht van de grafische kunsten door de eeuwen heen samengebracht. Hij zet dit overzicht in met een uiteenzetting van de grafische technieken en een hoofdstuk over de sociale en esthetische betekenis van de grafiek. Hierna behandelt hij eeuw na eeuw, land na land, techniek na techniek, de voornaamste uitingen van de grafische kunsten. Men begrijpt dat er met een dergelijke indeling niet veel mogelijkheid bestaat tot een synthetisch overzicht. De auteur doet dan ook niets anders dan in een vlot geschreven tekst een verbazende eruditie neerleggen, die echter voor de grafiek van de twintigste eeuw wel eens verwatert tot een loutere opsomming van zeer te betwisten namen. Binnen deze beperkingen is dit nieuwe standaardwerk van Delen een getuige voor de grootheid van de grafische kunsten en meteen een onmisbare documentatiebron geworden. Tot dit laatste dragen ook de uitvoerige lijst van graveursnamen en de uitgebreide bibliografie bij
G. Bekaert
| |
Jedlicka, Gotthard, Die Matisse Kapelle in Vence. - Suhrkamp-Verlag, Frankfurt, 95 pp., 25 ill.
De bekende kunsthistoricus Gotthard Jedlicka heeft in een monografie over de Rozenkranskapel van de zusters Dominikanessen te Vence twee zeer interessante opstellen verzameld. Het eerste is een fijnzinnig essay waarin een goed kenner van Matisse diens laatste groot werk analyseert. Het tweede brengt een boeiend verslag van een bezoek van prof. Jedlicka aan de bedlegerige Matisse. Wij zien en horen er Matisse zelf aan het woord in een lange monoloog, vooral, maar niet uitsluitend, over de kapel van
| |
| |
Vence. Dit gesprek is een onmisbaar document voor de kennis van Matisse en voor een juist begrip van zijn kapel.
G. Bekaert
| |
Die Künste im technischen Zeitalter. - R. Oldenbourg Verlag, München, 1956, 136 pp., D.M. 3,80.
Het is zeer verheugend dat van dit werk een herdruk nodig bleek, want het boek is het alleszins waard. De inhoud bestaat uit 7 voordrachten, die in nov. 1953 werden gehouden voor de ‘Bayerische Akademie der Schönen Künste’. Guardini opent de rij met een beschouwing over de invloed van de techniek op de verhouding van de mens tot de natuur. Dan volgt Heisenberg met een uitermate waardevolle lezing, waarin hij laat zien, hoe de modernste natuurwetenschap de mens heeft ontdekt als wezenlijk behorend tot deze wetenschap zelf; een thema, dat voor het algemene onderwerp van deze cyclus van direct belang is. Vooral aan deze voordracht knopen de andere sprekers aan, zodat we hier wel de kern van dit boek mogen zoeken. Heidegger behandelt de vraag naar de techniek in een (vanzelfsprekend) moeilijk verstaanbare beschouwing en komt tot de enigszins verrassende conclusie, dat juist de kunst zeer geschikt is, om ons het antwoord op deze vraag te doen vinden. Na deze meer algemene beschouwingen volgen drie lezingen van Preetorius, Jünger en Riezler, die resp. de beeldende kunst, de woordkunst en de muziek behandelen, juist in zoverre deze door de techniek worden beïnvloed. Tenslotte maakt Schröter de balans op in een voordracht, die culmineert in een hoopvol uitzicht, dat de mens, - ondanks de grote moeilijkheden die dit met zich zal brengen -, er toch in moge slagen de z.g. demonische macht der techniek om te buigen tot wat zij werkelijk is: een uit God stammende weldaad aan het mensengeslacht. Stuk voor stuk zijn het voordrachten van hoog gehalte, die een grondige bestudering alleszins waard zijn.
P. v. Breemen
| |
Marck, Dr. J.H.M. van der, Romantische boekillustraties in België. - J.J. Romen en zonen, Roermond, 1956, 294 pp., geïll., f 17,50.
Romantische boekillustraties in België zijn nog niet vaak een onderwerp van studie geweest. Dit is dus een goede voorwaarde, om er een proefschrift over te schrijven. Men heeft het voordeel een gebied te betreden, dat nog niet in alle richtingen omgewoeld is. Dr. van der Marck heeft nu een uitstekende verhandeling over dit onderwerp geschreven, die de volle belangstelling verdient. In een viertal boeiende hoofdstukken geeft hij een goed inzicht in de geestelijke achtergrond van de romantiek, en een interessant overzicht van de opkomst, hoogtij en neergang van de romantische boekillustratie. Het boek is zeer vlot en boeiend geschreven, zodat het in dit opzicht allerminst valt onder het genre saaie proefschriften, waarvoor men vreest om er aan te beginnen. Toch is heel zijn betoog zo degelijk opgezet en wetenschappelijk verantwoord, dat het weliswaar nog geen meesterstuk is, maar wel een voortreffelijk proefschrift. De uitgave is zeer goed verzorgd, zodat liefhebbers van boek- en prentkunst met dit boek zeer gelukkig zullen zijn.
C. de Groot
| |
Weingartner, Josef, Unterwegs, Lebenserinnerungen von J. Weingartner. - Felizian Rauch, Innsbruck, 1951, 196 pp., S 42.
Josef Weingartner is niet alleen een veelzijdig kunsthistoricus, hij is ook een boeiend verteller. Een historicus moet trouwens ook, wil hij in zijn vak slagen, een goed verteller zijn, want anders wordt zijn wetenschap dor als een beukenhaag in de winter. Weingartner geeft in dit boekje de geschiedenis van zijn leven. Hij verhaalt ons geen wereldschokkende feiten, maar toch is alles wat hij vertelt zeer belangrijk, omdat ieder mensenleven, dat streeft naar de verwezenlijking van zijn idealen de volle belangstelling verdient. Het leven van Weingartner heeft naast veel successen, ook teleurstellingen gekend, maar zij hebben deze mens niet verbitterd, doch wel zeer wijs gemaakt. Daarom is de lectuur van dit boek een grote vreugde voor ieder, die in de behaalde overwinningen van een goed strijder, kracht wil putten voor eigen leven en daden.
C. de Groot
| |
Brion, Marcel, Mozarts Meisteropern. - E. Rentsch. Verlag, Erlenbach-Zürich und Stuttgart, 1956, 76 pp., D.M. 4,90.
In het kader van een jubileumuitgave ter herdenking van Mozart's 200e geboortedag, schreef de Franse auteur Marcel Brion vier kleine essais over de opera's: Le Nozzi di Figaro, Don Giovanni, Cosi fan tutte en Die Zauberflöte. De essentiële gedachten hieruit werden door Hans Kühner in het Duits vertaald. Als cen- | |
| |
traal thema koos Brion de wijze, waarop Mozart de liefde in zijn opera's benadert. Zijn heldere visie hierop geeft de lezer een dieper inzicht in deze meesterwerken der muziek.
Fons Schellekens
| |
Biografie
Trochu, F., Bernadette Soubirous, Ned. van G. Smit, met 184 foto's van L. von Matt. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 266 pp., 184 pl., ing. Fr. 195, geb. Fr. 235.
In de reeks ‘biografieën in beeld’, waarin reeds Fr. van Assisi, Pius X en Ignatius van Loyola aan de beurt kwamen, werd nu, vermoedelijk met het oog op het komende Lourdes-jaar, ook aan Bernadette een boekdeel gewijd. Het fotografisch documentatiemateriaal, door L. von Matt verzameld, getuigt eens te meer van zijn feilloze kunstzin en zijn ongeëvenaard vakmanschap. Met een landschap, een typische close-up of de fotocopie van een handschrift, geeft het vaak een dieper en juister inzicht in een hele levensfase, dan lange bladzijden psychologische analyse of historische reconstructie dit zouden vermogen. Mgr. Trochu, die nog onlangs een zeer verdienstelijke Bernadette-biografie publiceerde, beschrijft sober en innig het leven van de kleine zienster, de kloosterlinge, de heilige. Alleen de slot-bladzijden, aan Lourdes gewijd, vallen o.i. te bleek uit, wellicht omdat zij te nauw bij de foto's willen aansluiten. De vertaling van G. Smit is rustig en keurig, maar gaat wel eens aan belangrijke nuanceringen van de Franse tekst voorbij (het ‘sauvetoi’ op blz. 73 b.v. wordt door ‘red u’ vertaald, terwijl het hier ‘maak dat je wegkomt’ betekent). De typografische uitvoering is even volmaakt als die van de andere delen van de serie.
L. Monden
| |
Avermate, Roger, Albert van Dyck (1902-1951). - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1956, 60 pp., 16 pl., 8 klpl., ill., 23 × 30 cm., geb. Fr. 385 (leden ‘Non Solus’: Fr. 345).
De monografie die Roger Avermaete wijdde aan Albert Van Dyck (1902-1951) is in alle opzichten onberispelijk. Een vlot essay, prachtige keurenreprodukties, goede tekeningen en zwart-wit-platen. Een boek tot in het laatste detail verzorgd. Alleen is het jammer dat aan die literatuur en uitwendige luxe geen steviger waarde beantwoordt van het werk waar het tenslotte om gaat.
G. Bekaert
| |
Varia
Lewis, C.S., Till we have Faces. A Myth retold. - G. Bles, Londen, 1956, 320 pp., geb. sh. 15. -.
De bekende anglikaanse apologeet en geestelijke schrijver zoekt steeds naar nieuwe vormen om het oude christelijke geloof op bevattelijke wijze aan zijn verheidenste land- en tijdgenoten bij te brengen. Dit keer viel zijn keus op de Griekse mythe, zo aangepast voor de humanistische en fabulatorische aard van de Engelsman. Psyche wordt bemind door de ‘god’. In grootse visioenen wordt zijn transcendentie gesuggereerd, en staan wij dus ver van de zinnelijke liefde van Eros, de zoon van Aphrodite. Ook het paleis van de god blijft onzichtbaar voor mensenogen. S. verlaat het sexuele plan en brengt ons op de drempel van de mystiek. Het verhaal zelf wordt met sterk dichterlijke inspiratie verteld door Orual, de prinselijke zuster van Psyche, ergens in een barbaars noordelijk land. Het wordt gesteld als een aanklacht tegen de goden. In het tweede deel volgt een naschrift van Orual, die inmiddels koningin is geworden. Leed en ervaring hebben haar gezuiverd. In droombeelden ontvangt zij het antwoord van de godheid, haar rechtspraak. Elke mens draagt een masker. Hij vergeet zijn diepste eigenheid in ijdelheid, succes, drukdoenerij en betweterige redeneringen. Zijn meest afschuwelijk masker is het heidendom, het masker van Ungit-Aphrodite: hoogmoed, ikzucht en vernielende haat, als grondtoon bij elke poging tot liefde. Alleen hij die zijn diepste gelaat terug vindt - Till We Have Faces - zal van aanschijn tot aanschijn voor de Godheid verschijnen. Het is werkelijk een aangrijpende vertolking van de christelijke liefde en van haar diepste bron: de geweldig-zachte aanspraak van God zelf.
P. Fransen
| |
Buechel, Wolfgang, Wille, Wunder, Welt. - Verlag Butzon u. Bercker, Kevelaer, 1956, 32 pp., D.M. 0,50.
‘Entscheidung’ is de titel van een reeks Duitse kleine boekjes, uitgegeven door A. Pereira S.J., die een korte maar betrouw- | |
| |
bare oriëntering wil geven in de problemen van deze tijd. Verschenen reeds: Ordnung und Freiheit van G. Wetter, over het dialectisch materialisme, Welt im Umbruch van O. von Nell-Breuning over de sociale evolutie, Kirche und Freiheit, door A. Hartmann, over de christelijke verdraagzaamheid, en tenslotte het vierde van deze eerste reeks: Wille, Wunder, Welt van W. Büchel. Hierin wordt het probleem van de verhouding van het modern fysische wereldbeeld tot het christelijk geloof behandeld. Zeer objectief en voorzichtig worden de verschillende aspecten onderzocht, die na het hevig anti-godsdienstig positivisme van de vorige eeuw een verzoening tussen ‘geloof en wetenschap’ schijnen te hebben teweeggebracht. Tengevolge van de relativiteitstheorie, de quantenfysica, de statistische opvatting van de natuurwetten begint men in wetenschappelijke kringen en publikaties met belangstelling en dikwijls met enthousiaste instemming te spreken over de vrijheid van de wil, over de mogelijkheid van het mirakel en over de schepping uit het niet. Hoe verheugend deze toenadering ook weze, toch heeft zij haar eigen moeilijkheden, en we staan voor de merkwaardige paradox, dat vijftig jaar geleden de apologetiek zich tegen een atheïstisch georiënteerde wetenschap had te verdedigen, terwijl zij nu een al te vriendelijk gestemde wetenschap op haar grenzen moet wijzen. Wie van deze karakteristieke verschuiving in het hedendaagse denken op de hoogte wil zijn, vindt in dit boekje een heldere en veilige gids.
F. De Raedemaeker
| |
St.-John-Stevas, Norman, Obscenity and the Law. - Secker and Warburg, London, 1956, 290 pp., 25 sh.
Deze studie geeft een zeer instructief overzicht van de geschiedenis van wat in verschillende perioden als obsceen en indecent geschrijf werd gekwalificeerd. Hieruit wordt duidelijk hoe moeilijk het is dit begrip juist te omschrijven. Nu tracht schr. nergens een definitie te geven van het obscene of het pornografische, maar beperkt zich uitsluitend tot wat in de loop der tijden blijkens 's lands's wetten of uitspraken van een rechter hieronder in feite gerekend werd te vallen. Dit kan schr. nauwelijks kwalijk genomen worden, omdat hij, zoals uit de titel blijkt, zich van meet af aan beperkte tot hetgeen de wet over het obscene naar voren brengt. In een uiterst moeilijke materie wijst hij ons op begane paden en doodlopende weggetjes, hetgeen op zich verdienstelijk is. Bovendien geloven wij dat hij indirekt daarmede toch ook heeft aangegeven in welke richting gezocht moet worden voor een juiste omschrijving van het begrip obsceen. Het lijkt ons, in deze dagen van vulgaire magazines en steeds realistischer geschrijf, een hoogst nuttig boek.
W. Peters
| |
Savatier, R. La responsabilité médicale (Centre d'Etudes Laennec). - Lethielleux, Parijs, 1956, 86 pp.
De bekende jurist, professor te Poitiers, heeft in het jaar 1948 drie lezingen gehouden aan de universiteit van Leuven, over de veelzijdige verantwoordelijkheid van de arts in de uitoefening van zijn beroep. Wij lezen hier, in enkele zeer gedrongen en toch boeiend gestelde bladzijden, datgene wat de kern uitmaakt van zijn onlangs verschenen Traité de droit médical. Dit boekje, dat jammer genoeg op zeer armoedig papier werd uitgegeven, vormt hier ongetwijfeld de beste handleiding toe. Dokters, juristen en moralisten zullen het met vrucht en belangstelling lezen.
A. Snoeck
| |
Blaser, Werner, Tempel und Teehaus in Japan. - Urs-Graf-Verlag, Olten-Lausanne, 1955, 156 pp., waarv. talr. pl. en klpl., 24 × 31,5 cm., geb.
In een schitterend boek bestudeert Werner Blaser, thans werkzaam aan de Hochschule für Gestaltung te Ulm, de Japanse architectuur in haar betrekkingen tot de moderne architectuur. In de eeuwenoude wetten van de Japanse rituele bouwkunst liggen de nieuwste ontdekkingen van de moderne architectuur besloten, met haar openheid voor de natuur, haar beweegbare wanden, haar vastgestelde verhoudingen, haar zuiver afgelijnde vormen. Zeer bijzonder werkt de auteur de vergelijking uit tussen de Japanse bouwkunst en het oeuvre van Mies van der Rohe. De opzet van het boek wordt pas helemaal duidelijk bij het bekijken van het uitstekende fotomateriaal en de perspectieftekeningen.
G. Bekaert
| |
Roth, Eugen, Sammelsurium. Freud und Leid eines Kunstsammlers. - Carl Hanser Verlag, München, 1955, 96 pp., gëill. D.M. 7.80.
Het leven van de verzamelaar is aan velerlei emoties onderhevig. Het zijn afwisselend prettige en teleurstellende ervaringen, maar doorgaans overweegt toch de vreugde, zodat Goethe wel mocht op- | |
| |
merken, dat de verzamelaar steeds een gelukkig mens is. De bekende Duitse humoristische dichter Eugen Roth vertelt in dit boekje op geestige wijze over de avonturen, die een verzamelaar kan meemaken, en dan nog in 't bijzonder die hij zelf op dit gebied ondervond. Hij bracht een interessante collectie prenten, vooral uit de tijd van de romantiek, bijeen, en dat dit niet steeds zonder verrassingen verliep, is wel duidelijk. Maar deze ervaringen moet u Eugen Roth zelf horen vertellen. U zult hem voortdurend aan 't woord laten, en pas heengaan als zijn verhaal uit is. Het is een boeiend en smaakvol uitgegeven boekje, dat graag wordt aanbevolen.
C. de Groot
| |
Joly, Cyril, Tanks aan de horizon. Vert. door Dick Ouwendijk. - Foreholte, Voorhout, 1956, 344 pp., f 9.90.
De strijd der tanklegers in de laatste wereldoorlog in het Noorden van Afrika. De schrijver zelf heeft de strijd in Noord-Afrika zelf meegemaakt en hij beschrijft er de verschrikkelijke werkelijkheid van. Met weinigen samengeperst in hun tank die voor sommigen bescherming maar voor velen een vreselijke dood in een laaiende benzinebrand betekende, bedwongen de tanksoldaten hun angst, hun afkeer van de dood; de zenuwslopende spanning van een frontgevecht, kortom de ellende der tanksoldaten heeft Joly zeer knap beschreven. Namen als Tobroek en El Alamein klinken ons na zoveel jaren nog levendig in de oren. In dit boek maken we de zware strijd onder de verzengende Afrikaanse zon en in de barre woestijnen mede; de vele tegenslagen en nederlagen der Engelsen in de jaren 1940-1942, tot het getij keert en in 1943 de zegevierende opmars onstuitbaar voortgaat. Voor wie zich nog eens verdiepen wil in deze oorlogs-episode, is dit boek aangewezen lectuur. Hij kan er in ieder geval nog eens uit leren hoe gruwelijk een moderne oorlog is.
Joh. Heesterbeek
| |
Eyken, Albert van, The Status of Man in the Universe. - Longmans, London, 1956, 128 pp., 7 sh 6 d.
De plaats van de mens in het heelal is de laatste eeuwen direkt in het geding gekomen door de heliocentrische theorieen van Copernicus, de evolutieleer van Darwin, Freudiaanse invloeden in de psychologie, om niet te spreken van materialistische en naturalistische tendensen van de laatste honderd jaar. Voor velen is de mens daarom, zo niet een dier op een onbeduidend kleine planeet, dan toch maar weinig meer dan een sociaal-biologisch verschijnsel van bijzonder klein formaat. Schr. geeft in enkele opstellen een rechtzetting van deze en dergelijke dwalingen, waarin hij de scholastieke cosmologie en psychologie als veilige gids gebruikt. Erg oorspronkelijk is het boekje niet en alleen zij, die enigszins thuis zijn op het gebied van de scholastieke filosofie, zullen met profijt deze opstellen lezen.
W. Peters
| |
De Boodschap van Abbé Pierre. De stem der mensen zonder stem. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen z.j., 175 pp., f 4,50. Oorspronkelijke titel: L'Abbé Pierre vous parle. Nederlands van J. van Geloven M.S.C.
Ofschoon het gesproken woord veel verliest, wanneer het in druk verschijnt en zeker, wanneer het bovendien in vertaling wordt uitgegeven, zal toch niemand, die deze voordrachten van Abbé Pierre ter hand neemt aan de bezielende invloed er van ontkomen. Dit doorleefde christendom zal meer bijdragen tot de juiste verhoudingen onder de mensen dan alle diplomatieke en politieke activiteit.
Bern. van Meurs
| |
Smit, Jan, De dirigent en zijn koor. - Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1956, 189 pp., geb. f 9,50.
Het is een verheugend feit, dat onlangs in de Nederlandse taal een actueel boek over koordirectie is verschenen. Tot dusver werd dit onderwerp meestal voornamelijk vanuit het oogpunt der dirigeertechniek behandeld; de psychologische aspecten werden daarbij te veel verwaarloosd. Jan Smit nu verstaat de kunst om de menselijke en artistieke kant van het dirigeren in een boeiend geschreven betoog te belichten. Achtereenvolgens bespreekt hij: het dirigeren in ruimere en engere zin, stemvorming, de psyche van het koor, opstelling, koor en koorleden, repetitie en nog enkele kleinere onderwerpen. Uit de wijze, waarop hij deze onderwerpen behandelt, spreekt duidelijk de ervaring van de koorpedagoog, die zich de problemen, waarvoor ieder koor zijn dirigent stelt, sterk bewust is. Dirigenten van koren, maar ook van orkesten, vooral wanneer zij veel met dilettanten musiceren, zullen in dit boek voor hun moeilijkheden vaak een praktische oplossing kunnen vinden.
Fons Schellekens
| |
| |
| |
Jores, Artur, Der Mensch und seine Krankheit. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1956, 167 pp., D.M. 12,80.
De auteur-medicus vraagt in dit werk aandacht voor het psychische element in het ziek-zijn, de psychogenetische factor in het ziek-worden, de psychotherapeutische benadering van de zieke mens en voor de pedagogische ruimte ter voorkoming van storingen in de zelfontplooiing. Uit zijn antropologische beschouwingen, met name over de specifiek menselijke (i.c. psychosomatische) ziekten, komt een oorspronkelijke omschrijving van het begrip ‘ziekte’ naar voren: ‘Krankheit ist das Prinzip der Natur, das Einzelindividuum zu zerstören. Dieser selbstzerstörerische Akt wird vorzugsweise - aber nicht ausschlieszlich (Infektionskrankheiten) - dann vollzogen, wenn das Leben entweder aus äuszeren (Gefangenschaft) oder inneren Gründen (spezifisch menschliche Krankheit) keine Möglichkeit zur Selbstentfaltung mehr hat oder diese an dem natürlichen Ende des Lebens vollendet ist’. Jores benadrukt de gewenstheid ener tautologie en van een retour naar waarachtig geloof. De auteur bekent zich in menig opzicht voorstander van de allengs klassieke opvattingen van Von Weizsäcker. Aan de constitutionele factor in de aetiologie ook van de psychosomatische ziekten kent hij minder betekenis toe dan te doen gebruikelijk is. Laatstgenoemde veronachtzaming van de herediteit doet echter weinig af aan de waarde van deze publikatie, welke aan medici en studerenden ten zeerste wordt aanbevolen.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Het Medisch-Opvoedkundig Bureau in pedagogisch perspectief. Verslag van de studiedagen op 15 en 16 april 1955 belegd door het Centrum van Katholieke Medisch-Opvoedkundige Bureaux. - Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1956, 53 pp., f 1,50.
Het ideëel pedagogisch aspect van het M.O.B.-werk werd toegelicht door Prof. Dr. M.J. Langeveld in een schier Diepenhorstiaanse betoogtrant. Dit stilistisch zeer verzorgde en boeiende betoog kwam neer op een verwijt: de M.O.B.-werkers zouden niet waarachtig pedagogisch ingesteld zijn. In een relatief simpele taal bracht zenuwarts H.M. Hagemeyer het medisch aspect naar voren. De vergaderden bleken van mening, dat deze op de huidige praktijk afgestemde voordracht meer psychologisch dan zuiver medisch was. Dr. N. Perquin S.J. bracht enige gezichtspunten voor een sociale pedagogiek te berde, als zodanig verrassend, en vruchtbaar voor de discussie, maar vooralsnog praktisch onbruikbaar voor de momenteel realiseerbare doelstelling van het M.O.B.-werk. Het resultaat van de studiedagen, samengevat door de psycholoog J. Linschoten, was een verdiept inzicht en een verdiepte problematiek. De bijeengekomenen gingen vermoedelijk met meer vraagtekens naar huis dan waarmee ze op de vergaderplaats waren gearriveerd.
J.J.C. Marlet
| |
Hausenstein, Wilhelm, Abendländische Wanderungen. - Schnell und Steiner, München, 1956, 340 pp., geïll., D.M. 12,80.
Dit boek is een verzameling van studiën en schetsen, door Wilhelm Hausenstein bijeengebracht uit de verschillende perioden van zijn rijk en welbesteed leven. Men krijgt daarom ook een zeer goed overzicht, over de ontwikkelingsgang van de gedachtenwereld van deze vermaarde kunsthistoricus. Zijn belangstelling heeft zich gewend naar vele richtingen, maar zijn grote liefde heeft toch wel zijn eigen schoon vaderland, en blijkbaar ook de kunst van de barok. Op deze thema's komt hij herhaaldelijk terug, en wij herinneren ons ook een ander werk van Hausenstein, over de geest van de barok, waarin hij zeer nadrukkelijk zijn bewondering voor deze cultuurperiode belijdt. Wilhelm Hausenstein beschikt over een voortreffelijke stijl, waardoor het lezen van zijn boeken tot een waar genot wordt. ‘Abendländische Wanderungen’ bezit in hoge mate ook deze kwaliteit. Het is bovendien rijk geïllustreerd, zodat men met zeer veel nut zal kennismaken met dit boek.
C. de Groot
| |
Rembrandt-Kalender 1957. - Boekencentrum, 's-Gravenhage, f 4,90.
Het boekencentrum te 's Gravenhage heeft in het Rembrandtjaar een zeer mooie en smaakvolle kalender met zes en twintig tekeningen van Rembrandt uitgegeven. De bedoeling is deze kalender voort te zetten, zodat wie deze kalender enige jaren achter elkaar bestelt, in het bezit komt van een aardig aantal Rembrandt-tekeningen.
M.S.
|
|