Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Pastoraal-medische kroniek
| |
[pagina 362]
| |
sector gaan exploreren en de daaruit voortkomende voor hem onbegrijpelijke produkten (Fehlleistungen, dromen, etc.) ontmaskeren, alsware dit de enige manier om tot voldoende zelfkennis te geraken? Lang voordat de wetenschappelijke dieptepsychologie bestond waren ontelbare voortreffelijke en hoogstaande mensen in staat tot kennis en ontplooiing van zichzelf te komen op een wijze die nu nog voor elke kritische mens openstaat. Dr. J.H. van der Hoop schreefGa naar voetnoot2): ‘Wie eenvoudig op zijn uitingen gaat letten, zijn verhoudingen tot anderen overziet en naspeurt op welke wijze de gevoelens van anderen reageren op de eigen uitingen, die kan op deze wijze zeer veel dingen tot bewustzijn brengen, die hem tevoren duister waren. Hij zal dan ook inzien, hoe hij vroeger is geweest en hoe hij in de loop der tijden veranderd is door ervaring en omstandigheden. Hij zal begrijpen hoe zijn gevoelens van nu en van lang geleden met elkaar samenhangen als uitingen van dezelfde soort aandrift in hemzelf, hoezeer die gevoelens in de loop der tijden ook veranderd zijn’. De dieptepsychologie is slechts een iets systematischer en technisch vervolmaakte navolging van deze methode, voor de gezonde mens bruikbaar maar zeker niet noodzakelijk. Op de psychologie van het onbewuste wordt met zoveel nadruk ingegaan omdat juist deze tak der ‘levensleer’Ga naar voetnoot3) terecht van zoveel belang geacht wordt voor de lijdende mens en om deze reden ook voor de zielzorger van belang is. De zieleherder mag echter de dieptepsychologie niet overschatten als alleenzaligmakend, nog minder de uitspraken van dieptepsychologen in zijn instrumentarium inbouwen als deze niet harmonisch zijn vergroeid met (andere) pastorale middelen. (Op hedendaagse wijzigingen in de dieptepsychologie wordt later ingegaan.) Het is ongetwijfeld beter, dat hij praktiseert alléén uit hoofde van zijn priester-zijn en zijn door het Heilig Priesterschap begenadigde menselijkheid, dus zonder corpora aliena uit de wetenschappelijke psychologie, dan dat hij dilettanterig jongleert met uit een empirisch-biologisch gedetermineerde levensleer geputte verworvenheden met veronachtzaming van zijn Roeping. Het gelukkige compromis zou ik voorlopig willen noemen de geschoolde zelfkennis: psychologie geïntegreerd in de kennis omtrent de eigen wijze van in de wereld staan. * * *
Het gebied waarop arts en priester elkaar het dichtst naderen is dat van de psychotherapie. De huisarts zal in zijn praktijk niet zelden psychotherapeutische adviezen geven, maar vooral de psychiatrisch georiënteerde zenuwarts zal zich het vaakst als psychotherapeut presenteren en van hem in het bijzonder wordt gesproken als in dit artikel de term arts wordt gebezigd. Sinds Freud en diens psychoanalyse opgeld deden, verschoof het aangrijpingspunt van de psychotherapie naar de sfeer van het onbewuste in de mens, en trachtte men zelfs de meest-sublieme en volmaaktst-bewuste zieleroerselen vanuit de driftmatige sector te verklaren. Na deze verschuiving leek de leiding van de neurotische mens geheel uit het bereik van de zieleherder te zijn verdwenen, want priesters waren nu eenmaal geen dieptepsychologen en behoorden dit qualitate qua ook niet te | |
[pagina 363]
| |
zijn. Als reactie op de orthodoxe psychoanalyse, die in de psycho-biologie gefundeerd was, ontstond een psychotherapeutische richting welke tegen de neurose te velde trok met aan de godsdienst ontleende redeneringen. Ik doel hier niet op de onzinnige Christian Science van Mary Baker Eddy maar op de radicale therapie van Paul Tournier. De koers van de priesterlijke competentie op het punt van psychotherapeutische bemoeiingen was daardoor ineens gevaarlijk hoog gestegen. Tussen deze twee extreme psychotherapeutische standpunten staan de opvattingen van A. Niedermeyer, V.E. von Gebsattel, S.A. Caruso en V.E. Frankl. De eerste huldigt de zogenaamde universalistische opvatting, teruggrijpend op de psychologie van S. Thomas Aquinas; de laatste is de grondlegger van de existentie-analyse en de logotherapie. Beiden leven en werken in Wenen. Voor de volledigheid zou ik bij deze middengroep ook nog willen indelen de psychotherapeutische richting welke wordt voorgestaan door de Nijmeegse groep Duynstee-Terruwe. De hierin geldende opvattingen mag ik, gezien de daaraan gegeven publiciteit, bekend veronderstellen. Uit de talrijke reacties op het proefschrift van A.A.A. TerruweGa naar voetnoot4), dat gefundeerd is op de passieleer van S. Thomas Aq., is gebleken dat ettelijke critici met elkaar en met de schrijfster van mening verschillen. Van verscheidene kanten werd het verantwoordelijk-zijn als discussiepunt gesteld. Is dit verantwoordelijk-zijn al doel van een psychotherapie in de geest van genoemde Nijmeegse groep, het staat centraal in de logotherapie van Frankl. Deze stelt existentieel-zijn gelijk met verantwoordelijk-zijn, en tracht het geestelijke als een essentieel ander en zelfstandig gebied (t.o.v. het psychische in engere zin) in het psychiatrische werk te introduceren. De werkelijke dieptepersoon, namelijk het geestelijk-existentiële in zijn diepste grond, is volgens hem altijd en obligaat onbewustGa naar voetnoot5). Deze beide psychotherapeutische richtingen hebben zich van Freud wezenlijk gedistancieerd. Terruwe spreekt bijvoorbeeld van bewuste verdringing; Frankl diskwalificeert de orthodoxe psychoanalyse in álle opzichten en behoudt slechts de techniek van de droomduiding. Dat het ook mogelijk is op minder revolutionaire wijze en met meer égards tegenover voorafgaande dieptepsychologen de godsdienst in een dieptepsychologische visie te verweven, trachtte ik eldersGa naar voetnoot6) aannemelijk te maken. De logotherapie en de existentieanalyse van Frankl lijken bijzonder aantrek- | |
[pagina 364]
| |
kelijk voor de priester om er zich in de zielzorg van te bedienen; de therapeutische zienswijze en zelfs gedragslijnen van Terruwe máákten in jongere (studerende) gelederen van de Nederlandse clerus al opgang, en in zulk een vorm en mate dat bezwaarlijk kan worden aangenomen dat Dr. Terruwe zelf hier nog achterstaat. Reden temeer om op deze plaats afzonderlijk vermeld te worden. Niettegenstaande het feit, dat de auteurs uit bovenbedoelde middengroep het zeker niet in alle opzichten met elkaar ééns zijn, wordt uit hun publikaties toch wel duidelijk, dat de bewust-geestelijke sfeer niet van de onbewust-driftmatige gescheiden mag worden zoals de psychoanalytici dit te streng doen. Het onbewuste is niet een geheel zelfstandige verdieping van het menselijke zieleleven. Ook de biologisch-psychologische processen bij de neuroticus worden nog enigszins beheerst door een invloed uitgaande van de bewust-geestelijke sfeer. Anderzijds wordt het vrij en persoonlijk handelen voorafgegaan door een stadium van subpersonale mechanismen van overwegend affectieve en driftmatige aard. Omdat zelfs de diepste en meest-onbewuste lagen van het zieleleven mede bepaald worden door de algehele en vrije persoonlijkheid van de mens, moet ook tijdens de behandeling van onbewust verlopende stoornissen - waar zulks althans mogelijk is - een beroep gedaan worden op instanties als vrijheid, verantwoordelijkheid en godsdienst, en zulks niet pas na de oplossing van deze stoornissen. Dit geldt temeer in gevallen waar juist spirituele en religieuze verlangens door een neurotische weerstand van de bewuste persoonlijkheid zijn gescheiden en de patiënt in een existentiële conflicttoestand hebben gebracht waarvan hij de oorsprong niet bij machte is te herkennen. Met de gegevens uit de voorafgaande passage, met enige vrijheid ontnomen aan ‘Levensproblematiek in psychotherapie en zielzorg’ van Adiel de Meyer O.F.M.Ga naar voetnoot7) confronteerde ik U opzettelijk, teneinde weer te geven hoe de psychotherapeutische en zielzorgelijke elementen bij de hulpverlening aan een in moeilijkheden verkerende mens vloeiend in elkaar overgaan, doch ook hoe gecompliceerd deze hulpverlening is en met hoeveel omstandigheden rekening gehouden moet worden. De arts zal zich, blijkens de boven geformuleerde zienswijze, hier en daar genoodzaakt zien - in het kader van een psychotherapie - over godsdienst en ethiek te spreken, maar hij blijft essentieel gericht op de lichamelijke en psychische gezondheid van de mens. De zielzorg evenwel is in wezen afgestemd op zieleheil en niet op psychosomatisch evenwicht, hetgeen niet wegneemt dat de priester in zijn pastorale functie notie dient te hebben van het verband tussen psychische disorder en beklemdheden van de ziel, al was het alleen maar om te weten in welk geval en op welk moment hij zijn patiënt moet raden tevens de hulp van een psychotherapeut in te roepen.
* * *
Wenden wij ons nu direct tot de zielzorger en pogen wij zijn taak te benaderen vanuit zijn Roeping. Wat is betekenend voor het geroepen-worden en het geroepen-zijn tot het priesterschap? De (doorgaans) jeugdige mens wordt, terwijl hij bezig is, met wat dan ook, geroepen. Hij kijkt op, vertrouwt zijn ‘oren’ niet, hij luistert opmerkzaam, en als hij meent te begrijpen wat hem overkomt volgt hij de Roepstem, het oude in de steek latend en het nieuwe omhelzend. Het oude is een andere bezigheid, | |
[pagina 365]
| |
niet zichzelf. Het nieuwe is een levenstaak, zijn opgave als Geroepene, waarin hij al zijn talenten dienstbaar maakt. Zijn gehele persoonlijkheid stelt hij in dienst van zijn Roeping, hierbij geleid door de specifieke wijze waarop hij geroepen werd; hij plooit zichzelf zó dat hij het raam van zijn opdracht opvult; anderzijds is het geroepen-worden een appèl tot de waarachtige ontplooiing van zijn ik, en is het geroepen-zijn de vorm waarin zijn zelfverwerkelijking zich voltrekt. In het geval van waarlijke Roeping paren zich constitutionele momenten van psychobiologische aard aan predisponerende geschiktheden voor de priesterlijke taak en -levensstaat, mitsgaders religieuze bereidheid en een zekere rijpheid van het geloofsleven om de Roepstem van God te kunnen horen. Als spectaculair voorbeeld van dit alles moge de apostel Paulus dienen. Paulus werd op de weg naar Damascus als door de bliksem getroffen, aanschouwde de Verheerlijkte Christus en vernam Diens Roepstem. Hij brak de levensstaat af die hij tot op dat ogenblik voerde en wijdde zich geheel en al aan de opgave die hij zich gesteld zag. Toch maakte hij in zijn latere geschriften gewag van een geroepen-zijn reeds in de moederschoot. Het beeld van de Verheerlijkte Christus en het drastische gebeuren van zijn geroepen-worden blijven zijn handelingen en uitlatingen als Geroepene beheersen, doch zijn wijze van denken en schrijven blijft gekenmerkt door het stramien van zijn vroegere farizese ontwikkeling. In wezen is er m.i. geen verschil tussen de Roeping van een priester en de roeping van een arts. Doch bij de priester is er geen discrepantie tussen roeping en beroep, in tegenstelling tot de doorsnee-arts, die naast zijn uit roeping gekozen beroep een gezin heeft waarvoor hij leeft en werkt, en daarbij veelal nog andere ambities. De priester volgt zijn Roeping, aanvaardt de daaruit voortvloeiende levensopgave en maakt zijn ambities ondergeschikt aan zijn priesterlijke taak. Bij de arts mag gesproken worden van een conflict tussen roeping en beroep omdat hij geroepen is tot meerdere taken: medicus te zijn én een gezin te vormen. (Voor het gemak zie ik af van het uitzonderlijke geval van de ongetrouwde arts, die zijn gehele persoonlijkheid inzet voor de volbrenging van een louter medische levensopgave). De oplossing van zijn conflict is een keuze, een in vrijheid doorgevoerde taakverdeling. De tot het priesterschap geroepene kent deze keuze niet, en zo hij deze keuze al ervaart, weet hij wat terzijde moet worden geschoven, wil hij met zijn totale persoonlijkheid gehoor geven aan Gods Roepstem. Wanneer zijn Roeping steunt op het voornoemde complex van condities, bestaat er een voor zijn door het sacrament van het Heilig Priesterschap begenadigde persoon generlei moeilijkheid met betrekking tot de wetenschappelijke psychologie. Zijn ware priesterlijke instelling en door God geïnspireerde wijsheid waarborgen dan een verantwoorde pastorale voorzichtigheid en verstandigheid, en als zodanig een goede psychologische instelling. Deze overwegingen doen het door mij geschrevene over het belang van psychologie voor de zielzorger in een ander dan een profaan-zakelijk licht verschijnen.
M.i. is het wachten op een duidelijk geformuleerde Christelijke Antropologie, een Christelijke Antropologie waarvan het object is de menselijke persoon tot wiens wezen het behoort, dat hij in de wereld staat en toch niet van de wereld is. |
|