[1957, nummer 4]
De les van Hongarije
BERLIJN, Poznan, Budapest: drie vlammen in de nacht van de verdrukking, drie onfeilbare voorboden van de dageraad, die eenmaal het einde zal betekenen van een te lange zegepraal van het geweld. Want de opstand van Hongarije moge dan door de russische tanks gebroken schijnen, het doel dat hij in de gegeven omstandigheden kon bereiken, heeft hij bereikt. Het is ondenkbaar, dat alles zal worden, zoals het vroeger was. Er is iets gebeurd, dat een diepe zin heeft voor het menselijk bestaan, en dat de evolutie naar een vrije wereld onvermijdelijk zal bespoedigen.
Reeds zien we rondom ons iets gebeuren, dat aan het ongelofelijke grenst: zo niet alle dan toch vele intellectuelen, die tegen elke werkelijkheidszin door de abstracties van de marxistische ideologie werden misleid, die eerlijk meenden, dat het marxisme de zin van de geschiedenis in zich droeg, dat het de enige stem van het proletarisch geweten was, vele intellectuelen hebben zich tenslotte laten overtuigen van de leegheid en de verschrikkelijke vernielingskracht van het dialectisch materialisme, wanneer dit consequent in de ‘dictatuur van het proletariaat’ wordt toegepast. Het schitterend maar broze begrippenweefsel van deze intellectuelen werd als een spinneweb uiteengescheurd door een onweerstaanbare macht, die in hun diepe menselijkheid is ontwaakt, en hen in het tragische licht van Budapest de zaken heeft doen zien, zoals iedereen, die niet blind is, ze ziet. De suprastructuur van deze lichtgelovigen werd weggevaagd door een vloedgolf van hun ware infrastructuur, van hetgeen eeuwig is in de menselijke geest: van het geweten, het onderscheid tussen wat mag en wat niet mag.
Waarover gaat het tenslotte? Het gaat over de eeuwige vraag, of het gezag écht is, d.w.z. de mens als mens verplichtend, alleen omdat het er is, en omdat het de middelen bezit, om zijn wil ook met geweld door te zetten. Is het bestaande recht steeds werkelijk recht, waarvoor de mens moet buigen, omdat hij weet, dat het met zijn diepste noden en verlangens overeenstemt? Het rechtspositivisme heeft zulks beweerd. Gesteld, dat er een gezag bestaat, dat al de formele attributen van het gezag bezit; gesteld dat dit gezag wetten uitvaardigt volgens al de formele voorschriften van de fundamentele wet. In dit geval heeft men te doen, zo leert het rechtspositivisme met het ‘geldend recht’, en elk beroep op een hoger gezag is onmogelijk. De wet draagt haar verantwoording in haar eigen vorm van formeel-correcte wet. Alles hangt dus af van de wil van de bestaande macht: haar bevel is bevel, en geen enkele hogere instantie kan de wilsdaad van de heerser wraken.
Indien dit zo is, dan is de opstand der Hongaren niet alleen zinloos