| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Pol, Dr. W.H. van de, Het Wereldprotestantisme. - Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1956, 16 × 24, 336 pp., geb. f 16.75 en f 18.50.
Na zijn reeds algemeen bekende werken Het christelijk Dilemma en Karakteristiek van het reformatorisch Christendom heeft de Nijmeegse Hoogleraar ons in Het Wereldprotestantisme wederom een voortreffelijk boek geschonken. Het maakt deel uit van de reeks De Godsdiensten der Mensheid (onder redactie van Dr. J.P. Michels O.P.) en richt zich niet allereerst tot vaktheologen en studenten, maar tot een zo wijd mogelijke lezerskring. ‘Het wereldprotestantisme wordt in de eerste drie hoofdstukken beschreven in zijn opkomst in Duitsland, Zwitserland en Engeland. Aan het tweede hoofdstuk, dat handelt over het hervormd protestantisme, zijn enkele paragrafen toegevoegd, die speciaal op ons land betrekking hebben. Daar het anglicanisme het meest open en veranderlijke type van protestantisme is, dat zich nog steeds niet heeft vastgelegd op een definitieve keuze en stabilisatie, moest de geschiedenis ervan worden voortgezet tot op onze tijd. Ook hier gaat het echter om het totaalbeeld van het anglicanisme als eigen vorm van christendom. Het slothoofdstuk beschrijft de gang van de reformatie naar het hedendaags wereldprotestantisme, opdat dit laatste de lezers geleidelijk helder voor de geest kome te staan in zijn wording, samenhang en uiteindelijke eenheid’ (15v.). Het is onmogelijk om in het kort bestek van deze recensie de volle rijkdom van dit knap, deskundig en vlot geschreven overzicht tot zijn recht te laten komen. Met name werden wij persoonlijk geboeid door het buitengewoon interessante hoofdstuk over het anglicaans protestantisme; wij bekennen dankbaar, dat Schr. ons een nieuwe kijk hierop gegeven heeft. Als wij een enkele kritische opmerking mogen maken: hier en daar ware o.i., vooral met het oog op de niet-theologisch gevormde katholieke lezers, een ietwat scherpere formulering op haar plaats geweest. Zo b.v. waar gezegd wordt: ‘Alle vormen, typen, richtingen en groeperingen
van het wereldprotestantisme bezitten in dit gemeenschappelijk reformatorisch getuigenis (de visie op het Evangelie, op het wezen en de functie van de geloofsdaad, op het heilswerk van Christus en de enige heilsweg voor de christen, op de verhouding tussen de zonde van de mens en de genade van God, op de rechtvaardiging door het geloof alleen, op de Heilige Schrift als enige kenbron van de Openbaring, op de drie reformatorische sola's) een brede basis van een werkelijk echte en hechte geloofseenheid’ (139v.). De werkelijke echtheid en hechtheid dezer geloofs-eenheid kan immers niet groter zijn dan de geloofs-waarheid van die ‘brede basis’. Zo b.v. ook waar over het anglicanisme gesproken wordt als ‘op weg om een microcosmos te worden van de gehele christenheid’ (249) en ‘een proto-type van de komende Wereldkerk’ (251). Vermelden wij nog de selecte en uitstekende literatuurlijsten, die aan elk hoofdstuk zijn toegevoegd. Prof. van de Pol heeft met dit boek de voor ons allen zo noodzakelijke kennis van het wereldprotestantisme aanzienlijk verrijkt en vergemakkelijkt, en overtuigend aangetoond dat het ‘klaarblijkelijk in een stadium van vernieuwing en herleving verkeert’ (10).
F. Malmberg
| |
Polman, A.D.R., De theologie van Augustinus, I: Het Woord Gods bij Augustinus. - J.H. Kok, Kampen, 1955, 253 pp., f 8.90.
De bekende gereformeerde hoogleraar onderneemt een reeks studies over de theologie van Augustinus, waarvan dit eerste deel handelt over het Woord Gods. Na een dertigtal bladzijden over het Eeuwige Woord dat mens is geworden, wordt de rest van het boek gewijd aan de H. Schrift en de prediking. Uit deze merkwaardige proportie blijkt, zoals ook de inleiding erkent, dat het hier gaat om een typisch gereformeerde visie op Augustinus. Maar al is deze bril dan sterk gekleurd, hij laat ons in het overstelpend rijke werk van de kerkleraar toch momenten zien, die gewoonlijk in de schaduw blijven. Met name geldt dit voor het hoofdstuk over het Woord Gods in de prediking. Elders echter schijnt de auteur minder beijverd om een begrip van Augustinus, dan om het bewijs dat de Rooms-Katholieken zich ten oprechte op hem beroepen. In de hitte van de polemiek worden dan onhoudbare beweringen gelanceerd. Zo dat de gedachte van de vergoddelijking door de genade bij Augustinus een exceptie is (p.
| |
| |
149): het boek van de protestant J. Stoop (Die deificatio hominis in die Sermones en Epistulae van Augustinus, 1952) had hem daar beter kunnen leren. Of dat voor Augustinus ‘ook de kerk niet onfeilbaar is’ (p. 65). Augustinus erkent dat ook heilige bisschoppen, en zelfs regionale concilies (de schrijver beseft, dat in het augustijnse taalgebruik ‘concilium plenare’ niet een algemeen concilie betekent, maar een regionale bijeenkomst van meerdere kerkprovincies; daarom vertaalt hij ook door ‘plenair’ concilie; maar bij een oningewijde lezer wekt deze uitdrukking een onjuiste indruk) kunnen dwalen; als zij echter in de eenheid der gehele Kerk blijven, zal de H. Geest hun juister inzicht verlenen. Maar dat de Katholieke Kerk als geheel zou kunnen dwalen, heeft Augustinus nooit gezegd, en zou hij ook zeer beslist afwijzen. Onjuist is ook de strekking, die wordt gegeven aan de befaamde uitspraak: ‘Ik zou aan het evangelie niet geloven, als het gezag der Katholieke Kerk mij niet zou bewegen’. Misschien heeft Polman gelijk, dat hier gedoeld wordt op het geloof der eenvoudigen, dat in dit jeugdwerk onderscheiden wordt van de wijsheid der gevorderden. Maar ongerijmd is zijn verdere interpretatie, als zou dit geloof op kerkelijk gezag een dood geloof zijn, en als zouden dus de eigenlijke gelovigen zonder tussenkomst der Kerk in de Schrift het Woord Gods vinden (p. 214 v.). Eén van beiden: of hij sluit zich bij de jeugdopvatting van Augustinus aan, en dan zou hij moeten zeggen, dat de gevorderden ook de Schrift niet langer behoeven (p. 20); of hij moet met de oudere Augustinus erkennen dat het geloof van eenvoudigen en wijzen niet wezenlijk verschilt, en dan geldt de uitspraak voor alle gelovigen (vgl. Ep. 118, 32). Wat hij er nu van maakt, is fantasie.
P. Smulders
| |
Haering, Bernhard, Macht und Ohnmacht der Religion (Studia Theologiae moralis et postoralis t.l.). - Otto Müller-Verlag, Salzburg, 1956, 447 pp., geb. D.M. 14.70.
De moraaltheoloog en schrijver van het bekende ‘das Gesetz Christi’, publiceert hiermee de eerste grote theologische bezinning op de bloei van de godsdienstsociologie in de laatste jaren. Zoals de ondertitel ‘Religionssoziologie als Anruf’ het insinueert, wordt deze recente en snel groeiende wetenschap aanleiding tot theologische verdieping en pastorale bekommernis. Een propaedeutiek onthult de theologische achtergrond der godsd. soc.: het verschijnen van de godsdienst, zichtbaar in een bepaalde kerkelijke structuur, binnen de concrete wereld is het primordiale Heilsfeit, waaruit alle kernproblemen der godsd. soc. voortkomen. Bijzondere zorg wijdt schr. aan deze vraagstukken: de analyses van élite en massa en van de wisselwerking tussen godsdienst enerzijds en politiek, economie en cultuur anderzijds zijn fijnzinnig ontwikkeld. Toch lijkt ons dit deel, te cultuur-filosofisch opgevat, wat al te breed uitgewerkt in overdreven afhankelijkheid van het toch verouderde schema van M. Weber, terwijl het actuele belang van de internationale dimensie voor elk aspect van het sociaal-kerkelijke leven onvoldoende tot zijn recht komt. Het werk blijft intussen zijn volle waarde behouden om zijn ruime perspectieven en zijn eerlijkheid. Tenslotte worden, met praktische voorbeelden, doel, mogelijkheden en waarde der godsd. soc. belicht. Beheerst worden brandende problemen aangevat, waarbij tactvol als noodzakelijke geesteshouding tegelijk moed en voorzichtigheid worden voorgehouden. Het werk getuigt van grote openheid van geest en uiterst genuanceerd oordeel over het betrekkelijke van die ‘christelijke publieke opinie’ waartoe vele kerkelijke tradities herleid mogen worden. Het zal de Duitssprekende landen helpen hun achterstand tegenover de USA en Frankrijk in te lopen, en het kan de godsd. soc. een plaats bereiden als toekomstige kerkelijke discipline.
J. Kerkhofs
| |
Elie le Prophète. I: selon les écritures et les traditions chrétiennes; II: au Carmel. Dans le judaïsme et l'Islam (Etudes Carmélitaines). - Descléé de Brouwer, Brugge, 1956, 269-312 pp., 10 pl., 1 k. F. 200 (ieder).
Deze ‘summa’ over de profeet Elias bevat vijf grote delen. In het eerste worden de Schriftuurteksten uit Oud en Nieuw Testament geboden (die van het O.T. volgens de nieuwe vertaling van R. de Vaux O.P. in de ‘Bible de Jérusalem’). Daarop volgen twee studies over de katholieke exegese van deze teksten. Op de derde plaats worden de christelijke overleveringen onderzocht (Griekse, Syrische en Latijnse Vaders; cultus in de christelijke en vooral in de orthodoxe kerk; iconografie). Het vierde deel gaat de invloed na der Elias-figuur op de Carmelietenorde. Het vijfde en laatste gedeelte van het werk houdt zich bezig met de
| |
| |
avatars der Elias-gestalte in het Jodendom en in de Islam. Over het algemeen kan men slechts bewondering hebben voor de overvloed van allerhande informatie die in dit verzamelwerk werd ondergebracht. Er zijn wel een flink aantal herhalingen aan te stippen (b.v. voor de Schriftteksten), en het geheel maakt af en toe een rommelige indruk. Waarom werd de oude controverse tussen de Bollandist Papebroch en de voorstanders, binnen de Carmelietenorde, van de ‘historische continuiteit met Elias’ weer opgerakeld? De tegenstelling tussen historische waarheid (die Papebroch in het gelijk stelt) en de Jungiaanse ‘puissance de l'archétype’ (die toch op Elias teruggaat) lijkt wel enigszins factisch. Het gedurfde gebaar van Abbé Jean Steinmann die de historiciteit van Elias' hemelvaart wegmoffelt met een beroep op een extatisch visioen van Eliseus, steekt wel sterk af bij de zorg waarmede de andere auteurs er op wijzen dat het hier een geloof gold van de eerste christelijke eeuwen zowel in het Oosten als in het Westen. Wellicht ware het niet slecht geweest wat orde te scheppen in het oerwoud der allegorieën en extravagante interpretaties der Eliasfiguur in de loop der eeuwen (Elias verschijnt als ‘eerste vrijmetselaar’, als alchimist, als maagdelijk ontvangen); in elk geval mogen de soliede geïnspireerde teksten niet op één lijn gesteld worden met deze verwordingen, en zelfs niet met al de louter allegorische of ‘toegepaste’ zinnen die met de geschiedenis van deze grote Godsman verweven zijn.
J. De Fraine
| |
Newman, Card., J.H., Pensées sur l'Eglise, vert. A. Roucou-Barthélémy (Unam Sanctam, 30). - Ed. du Cerf, Parijs, 1956, 442 pp.,
De betekenis en de invloed van Newman op het theologische denken van onze tijd gaat geenszins achteruit. Een uitgebreide bloemlezing van teksten rond een zo actueel probleem als de Kerk moet noodzakelijkerwijze de aandacht trekken. Dit niet het minst wegens de bij de uitgave gevolgde methode. Men wil uitdrukkelijk de lezer brengen tot de onmiddellijke studie van hele werken van Newman, en liefst nog in de oorspronkelijke taal. Vandaar nauwgezette verwijzingen aan het eind van elk stuk naar de Franse en Engelse uitgaven; goede bibliografie ook voor persoonlijke studie. De uitgevers erkennen ruiterlijk zich allermeest te hebben laten leiden door de uitgave van O. Karrer, Kard. J.H. Newman, Die Kirche, 1945, 2 vols. Autobiografische teksten werden weggelaten, alsook gehele secties uit Karrer, die niet zo onmiddellijk met de Kerk in betrekking stonden. Vele nota's van Karrer werden ook overgenomen met de nodige veranderingen. De inleiding op Newman's leven en werken van Karrer viel weg, daar er reeds vele uitstekende studies bestaan in het Frans. De indeling van de uittreksels in hoofdstukken en delen werd totaal omgewerkt. De uitgevers trachtten een meer genetische ordening te vinden, waardoor de meer systematische van Karrer onbruikbaar werd. De vertaling uit het Engels werd toevertrouwd aan Mevrouw A. Roucou-Barthélémy, en nagezien door de EE. PP. L. Ferry en Fr. Turner, Dominikanen. In dit genre zal deze uitgave zeker tot voorbeeld strekken voor andere dergelijke bloemlezingen.
P. Fransen
| |
Liener, Josef, Wort ohne Antwort, zur Krise des religiösen Gespräches. - Wien, Herder-Seelsorgerverlag, 1956, 180 pp., S 39.
S. constateert, dat het godsdienstig gesprek in de tegenwoordige tijd veel aan waarde heeft ingeboet. Velen durven niet voor hun overtuiging uit te komen, anderen zien er tegen op, een vraag te stellen uit vrees voor een antwoord, of uit een zeker scepticisme, dat het antwoord hen toch niet bevredigen zal. Vandaar dat menigeen, om welke reden dan ook zich in diep stilzwijgen hult. Om iedereen, die zijn geloof uitzaaien wil, te helpen, behandelt S. in een achttal hoofdstukken allerlei moderne problemen die in verband met de godsdienst staan, juist in de vorm van een gesprek. Voor hen die met andersdenkenden en niet-gelovigen in contact komen is dit boekje erg nuttig, omdat het hun de weg wijst, hoe zij op verschillende moeilijke problemen een zeer lichtend antwoord kunnen geven.
P. Grootens
| |
Merwe, Dr. B.J. van der, Pentateuch-tradities in de Prediking van Deuterojesaja. - Wolters, Groningen, Djakarta, 1956, 280 pp., f 12.50.
Een gedetailleerd wetenschappelijk onderzoek naar de wijze waarop Isaias 40-55 gebruik maakt van de belangrijkste verhaalstoffen in de eerste boeken van de Bijbel. Daaruit blijkt, dat de profeet die boeken niet heeft benut, maar dat hij op zelfstandige wijze heeft geput uit dezelfde overlevering, welke de Pentateuch op zijn
| |
| |
eigen manier zou vastleggen. Zorgvuldig, voor vakkringen bestemd werk, dat de zuidafrikaanse wetenschap eer aandoet.
H. Renckens
| |
Filosofie en psychologie
Oegema van der Wal, Th., Proeve ener Theoretische Kleurenpsychologie. - Wereldbibliotheek, Amsterdam/Antwerpen, 1956, 176 pp., f 8.75.
Nadat van deze auteur reeds een Praktische Kleurenpsychologie is verschenen, biedt hij ons thans een studie aan over de achtergronden en betekenis van de kleurbeleving. Het probleem wordt vooral benaderd vanuit de leer der archetypen, terwijl ook bijzondere nadruk valt op de verhouding tussen de mens en zijn omgeving. Enkele kleurentests komen ter sprake, alsmede de kindertekening en de schilderkunst. Deze studie opent belangwekkende perspectieven, hoewel de psychologische verwerking op meerdere plaatsen vaag en onbevredigend blijft. Voor een deel hangt dit tekort samen met de huidige stand van de psychologie, maar wellicht komt dit ook voort uit een gebrek aan consequente opbouw en streng verantwoord gebruik van termen, tengevolge van een eclectische hanteren van de psychologie. Wie zich wil verdiepen in deze problemen, zal in dit boek vruchtbare gedachten vinden, waardoor de weg wordt geopend voor verder onderzoek.
J.M. Kijm
| |
Müller-Eckhard, Hans, Grundlagen der Geschlechtserziehung. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 156, 259 pp., D.M. 13.80.
In zekere zin ten vervolge op Das unverstandene Kind (dat reeds in een Nederlandse vertaling verscheen bij het Spectrum te Utrecht), schreef de auteur op veler verzoek dit boek over de ‘Geschlechtserziehung’. Kort samengevat behelst het een pleidooi voor integratie van dieptepsychologische gegevenheden in de christelijke opvoeding, zulks speciaal met betrekking tot de geslachtelijke opvooeding. De inleiding is veeleer christelijk antropologisch getint en doet méér veronderstellen dan de daaropvolgende gematigd-Freudiaanse beschouwingen welke geïllustreerd zijn met gevallen uit de praktijk. De auteur breekt een lans voor de psycho-analytische probleembenadering en -therapie, hoewel hij de ontmoeting der geslachten wel degelijk ziet in het licht van de ik-gij verhouding en als een androgyne completering welke scheppend streeft naar de goddelijke harmonie van de eerste paradijsmens. Hij tracht alle geslachtelijke liefdesbetrekkingen te zien onder het aspect van de drie door Solowjow onderscheiden categorieën: de zuiver animale natuur, de alledaagse sociale en burgerlijke moraal, en het geestelijk-goddelijke principe van de menselijke persoon. M.i. is dit niet geheel gelukt, maar is de poging daartoe respect afdwingend, instructief en zeker lezenswaard.
J.J.C. Marlet
| |
Bollnow, Otto Friedrich, Neue Geborgenheit. Das Problem einer Überwindung des Existentialismus. - W. Kohlhammer, Stuttgart, 1955, 247 pp., D.M. 14.60.
Bedoeling van dit voortreffelijk boek is niet even af te rekenen met het existentialisme, dat de crisis van de huidige tijd tot uitdrukking brengt zonder een oplossing te geven, maar wel te trachten duidelijk te maken welke taak ons wacht, indien wij het existentialisme serieus nemen. De filosofie heeft hier een bescheiden rol te vervullen en daartoe draagt Bollnow in dit werk bijzonder goed bij, door zijn fenomenologische analyses. Deze wijzen juist vanuit het concrete ervaren naar de positieve zijde van ons bestaan hier op aarde, om zodoende van de angst en vertwijfeling waaronder we lijden bevrijd te worden. B. wil niet terug naar een vroegere zekerheid, die voorbij is, maar wel door de nood van de tijd heen zoeken naar een nieuwe zekerheid. Zo lezen wij over ‘Situation und Entscheidung’, over troost, geduld, hoop, dankbaarheid, over ‘Heil’, over de betekenis van het huis, over het feest. De ervaring der dichters wordt hierbij rijkelijk benut, wat het lezen van deze bladzijden tot een nog groter genot maakt.
J.H. Nota
| |
Sociologie
Ponsioen, Dr. J. en Veldkamp, Dr. G.M.J., Vraagstukken der Hedendaagse Samenleving. - Uitg. Paul Brand N.V., Bussum, 1956, 419 pp., f 17.90.
Na ‘Wijsgerige grondslagen’ (door Dr. J. Ponsioen) verscheen als tweede werk
| |
| |
in de reeks De Menselijke Samenleving een belangwekkend boek waarin de schrijvers - door hun deskundigheid tot voorzichtigheid gemaand - niet de vraagstukken doch vraagstukken van de hedendaagse samenleving aan een onderzoek onderwerpen. Niettegenstaande deze beperking beslaat de inhoudopgave alleen al 6 pagina's kleine druk en deze zijn op zich reeds een studie waard. Dit nieuwe werk is zeker niet ontstaan uit lust tot speculatie. Het is eerder een boek dat op verantwoorde wijze de mens en zijn samenleving wil dienen, in het bijzonder de katholieke mens in de huidige samenleving. Op consequente wijze hebben de schrijvers enkele grote vraagstukken in hun historisch perspectief geplaatst en geconfronteerd met de leer en opvattingen der Kerk, waarbij zij het onderlinge verband der problemen niet uit het oog verloren. Beide schrijvers zijn productief en het is dan ook niet verwonderlijk dat enkele gedeelten in het boek het karakter van bekendheid uit vroegere publicaties dragen. Een nadeel is dit geenszins, want daardoor wordt dit boek waardevol in handen van de velen die niet in de gelegenheid zijn de vele publicaties gewijd aan onze samenleving te volgen terwijl zij toch met de problemen ervan regelmatig in aanraking komen. Men mag immers wel aannemen dat de mens zich nimmer zo intensief heeft bezig gehouden met de verschijnselen der eigentijdse samenleving als de hedendaagse cultuurmens. Niet alleen de politicus ontkomt niet aan de noodzaak de vraagstukken van onze samenleving onder ogen te zien, ook de kiezer houdt er een opinie met betrekking tot de politieke samenleving, de arbeidsverhoudingen, de inkomens-verdeling, het standsbesef, de sociale zekerheid en de invloed van de Kerk op het ‘dagelijkse leven’ op na. De geestelijke leiders, zoals de geestelijkheid en de opvoeders, stuiten voortdurend op de noodzaak de individuele mens in relatie tot zijn relaties te benaderen. De industriële leider staat voor het
feit dat zijn bekwaamheden als zakenman en technicus niet meer toereikend zijn, ook hij kan immers de verschijnselen in de samenleving niet zonder meer terzijde laten. Dat de schrijvers er meer naar streefden de vraagstukken luciede te maken dan oplossingen te construeren geeft de lezer de kans zelfstandig door te denken en te begrijpen dat het niet voor de hand ligt dat op de ingewikkelde en intervenierende vraagstukken een afdoend en algemeen geldend antwoord gegeven kan worden. De katholiek is van huis uit misschien wel wat al te veel verwend geworden: de kerkelijke overheid heeft immers van oudsher bij het opduiken van nieuwe geestesstromingen, van nieuwe mens- of levensopvattingen telkens opnieuw het antwoord klaar gehad. De opduikende nieuwigheden waren meestal zo extreem, zo duidelijk tegen de draad dat de dwaling ‘voor de hand’ lag. In onze tijd, die een zo gecompliceerde samenleving kent, neemt de kerkelijke overheid beslissingen of doet zij uitspraken die velen niet direct begrijpen (vastenwet, avondmis, kin dertal e.d.) omdat deze velen ‘de traditionele beginselen van de traditionele vormen niet onderscheiden’ en omdat zij hun eigen tijd niet begrijpen. Er vallen dus vragen te beantwoorden. ‘Het belangrijkste zal zijn dat de antwoorden tegelijk waar en raak zullen zijn’, zeggen de beide schrijvers. Vandaar dat zij sommige vastgeroeste of veel verspreide valse meningen omver stoten, zoals bijvoorbeeld de vermeende opvatting als zou de arbeid een gevolg van de erfzonde zijn en als zouden de minderbegaafden zich zo veel sterker voortplanten dan de meerbegaafden. Dit boek is een warme aanbeveling aan iedere katholiek die bewust samen-leeft, waard.
drs Chr. L. Heyen
| |
Zischka, Anton, Arbeid voor het Avondland. De mogelijkheden tot vreedzame opbouw van een rijkere wereld. - Nederlands Boekhuis, Tilburg, P. Vink, Antwerpen, 1956, 287 pp., geïllustreerd met 8 kaarten en 29 foto's, geb. f 7.90, B. Fr. 129.
Het doel dat Zischka met dit nieuwste reportage-werk beoogt, is ons vertrouwen in de toekomst te versterken. Zijn thesis, schematisch geformuleerd luidt: in de minder ontwikkelde gebieden, vooral die van het nabije Oosten en Afrika, ligt zoveel ongedane arbeid te wachten, dat het Avondland zich van elk werkeloosheidsspook kan ontdoen en bovendien alle grondstofbronnen kan ontsluiten, die het nodig heeft. Door een grootse aanpak van de ontwikkelingsproblemen aldaar kan Europa zijn economische en ethische positie zo versterken, dat de wereldvrede een duurzame basis krijgt. Dit wordt de geduldige lezer ingestampt met een verbluffende overvloed van feitenmateriaal, niet alleen uit de beoogde gebieden zelf, maar daarnaast ook uit elk der overige werelddelen, wat als een onweerstaan- | |
| |
bare waterval over hem heen bruist. Een boeiend boek, een echt Zischka-boek, in meeslepende reportage-stijl.
W.
| |
Kunst en cultuur
Poortenaar, Jan, Rembrandt, zijn kunst en zijn leven. - Wereldbibliotheek, Amsterdam/Antwerpen, 4e druk, 1956, 120 pp., gëill. f 9.75.
Het boek van Jan Poortenaar heeft niet de pretentie, nieuwe historische ontdekkingen te melden over het leven en de werken van Rembrandt; het geeft de beschouwing van een kunstenaar over een der grootste meesters van de schilderkunst. Dit boek werd uit diepe bewondering voor Rembrandt geschreven, en daaraan dankt het ook zijn grote aantrekkelijkheid. Van persoonlijk archiefonderzoek heeft de schrijver blijkbaar afgezien, want in het voorwoord vermeldt hij, dat zonder de onderzoekingen van geleerden als Bredius, Hofstede de Groot, Bode, Valentines en anderen, zijn boek niet zou geschreven zijn. Toch heeft de schrijver één bron wel benut, en op uitstekende wijze, n.l. de kunstwerken zelf van Rembrandt. Hier vond hij ruimschoots de inspiratie voor zijn boeiende observaties, rake typeringen en enthousiaste beschrijvingen. Somtijds heeft de schrijver wel wat veel kritiek op de historici die meer onderzoekers zijn dan fijnproevers; dit doet dan afbreuk aan de gaafheid van het boek. Maar overigens is dit werk, dat thans in de vierde druk verschijnt, door inhoud en door de fraaie uitgave een waardige bijdrage tot de viering van het Rembrandtjaar.
C. de Groot
| |
Stubbe, Dr. A., Albert Servaes (Keurreeks nr 63). - Davidsfonds, Leuven, 1956, 275 pp., 63 pl., ing. F. 92, geb. F. 120 (leden F. 46 en 60).
In de jongste Vlaamse kunstgeschiedenis is Albert Servaes een zeer delikaat en kompleks geval. Dr. Stubbe heeft de moed gehad er een lijvig boek aan te wijden, dat jammer genoeg niet veel zoden aan de dijk zet. Wel brengt Dr. Stubbe interessante gegevens en hier en daar boeiende analyses, maar haast nergens een klaar omlijnd standpunt, zeker niet een verantwoorde synthese. In sommige kringen is Servaes eenvoudigweg vergeten, wat zeker onrechtvaardig is. Voor hen mag het boek van Stubbe een eerherstel zijn. In andere kringen echter blijkt het werk van Servaes niet bepaald door zijn intrinsieke waarde, maar door het lawaai dat er rond ontstaan is. Servaes is voor deze brede kringen van goedmenende Vlamingen het inbegrip van de moderne religieuze kunst, soms zelf van de moderne kunst als zodanig. Wij erkennen gaarne de waarde van Servaes. Maar met dergelijke kinderachtige overdrijvingen kan het werk en de persoon van Servaes slechts geschaad zijn. Meer dan bij iemand anders moet men in het werk van Servaes een strenge selectie doorvoeren en de moed hebben om de betekenis ervan tot haar ware proporties te herleiden.
G. Bekaert
| |
Stevo, J., Marie Howet; Nyns, Marcel, Georges Lemmen; Lyr, René, Louis Thévenet; Burssens, Gaston, Floris Jespers; Bodart, Roger, Jacques Maes. - Ministerie van Openbaar Onderwijs - De Sikkel, Antwerpen, per deel: 16 pp., 1 portret van de kunstenaar, 1 kleurplaat, 24 buitentekstplaten, geb. 60 Fr.
Marie Howet, één van de persoonlijkste artisten der Ardennen, toont de atmosferische sensibiliteit van haar streek in haar zin voor schakeringen; in het buitenland krijgt haar werk de zonnigheid van het zuiden of de donkerte van de Keltische wereld. Binnen het realisme blijvend, brengt trouw aan onverdroten werk haar tot een steeds sterker picturale constructie. Uitstekende vertaling der inleiding door K. Jonckheere. - Het werk van Georges Lemmen roept het intense kunstleven ten tijden van de XX en de Libre esthétique op, de bekoorlijkheid van het post-impressionisme en van het eerste herleven ener zinvolle sierkunst. - Thévenet's betekenis als schilder groeide na zijn dood: men werd zich bewust van de sterke constructieve plastiek van zijn interieurs en van de expressieve waarden van zijn kleur, die hem een heel wat zuiverder schilder maken dan men besefte, toen men nog bleef bij een oppervlakkige beschouwing van de voorstelling. B. Decorte bezorgde een keurige vertaling van deze beide essay's. - Floris Jespers is ongetwijfeld één van onze grote Vlaamse expressionisten. Met Vlaamse zin voor materie en kleur verenigt hij een solide monumentaliteit van bouw, zodat zijn schilderijen, bij alle kracht van persoonlijkheid, een epische objectiviteit verkrijgen. Zijn Congoreis versterkte deze hoedanigheid nog. De
| |
| |
inleiding van G. Burssens, zeer bevoegd, geraakt door diepzinnige overvloed van ideeën wel eens over de paradox heen (p. 5: de impressinistische schilder is ‘individueel subjectief’ tegen p. 8: ‘de impressionistische passiviteit t.o.v. het object’). - Het werk van Jacques Maes is zo streng meetkundig gebouwd, dat het wel eens aan Braque doet denken. Het is een compromisloze, mannelijke kunst, bijna ascetisch van alle louter sierlijkheid gelouterd, echter steeds een transpositie van een natuurervaring tot eerbiedige synthese, van expressionist werd hij animist, zou P. Haesaerts zeggen. In de vertaling der inleiding herkennen wij opnieuw de suggestieve stijl van K. Jonckheere.
A. Deblaere
| |
Wetenschap
Brillenburg Wurth, Prof. Dr. G., De Straf, haar ethisch en psychologisch aspect. - J.H. Kok N.V., Kampen, 1956, 81 p.p., f 3.25.
Dit boekje is een nadere uitwerking van een rede gehouden bij de overdracht van het rectoraat aan de theologische Hogeschool te Kampen. De auteur behandelt in vogelvlucht de verschillende straftheorieën en laat daarbij zien hoe men van de meer objectieve theorieën (speciaal de vergelding) nu tot de meer subjectieve (psychologische en psychoanalytische) theorieën gekomen is. Na in een voorlopige beoordeling op de onmiskenbaar waardevolle elementen in deze laatste theorieën maar vooral op hun onjuistheden en grote gevaren gewezen te hebben, gaat hij vervolgens na wat het begrip straf in de Bijbel inhoudt en komt zo in een waardevol laatste hoofdstuk tot de factoren waarmee rekening gehouden moet worden bij het opleggen van de straf en hoe de delinquent zelf de straf moet ondergaan, wil ze tot een catharsis leiden. Zo is dit boekje geworden tot een belangwekkende, goed gedocumenteerde bijdrage tot de kennis van de straf, geschreven vanuit een zeer positief christelijke instelling. Hoe waardevol dit laatste ook is, toch blijven juist bij dit punt de meeste vragen en wensen over. Het komt me voor dat de auteur bij het bijbels verklaren van de straf niet geheel ontkomen is aan het gevaar van de heteronomie waartegen hij terecht op pag. 51 waarschuwt. Te weinig wordt ook behalve op Gods oneindige rechtvaardigheid op zijn oneindige barmhartigheid gewezen, speciaal bij de belichting van de straf vanuit het nieuwe Testament. Ik kan de schrijver niet bijvallen wanneer hij de verschillen in deze tussen het oude en nieuwe Testament meent te moeten ontkennen. Ook theologisch zou het begrip straf wellicht vruchtbaarder uit te werken zijn. Het blijft teveel bij een constatering zonder poging tot theologische uitleg. Op dit alles en nog enkele andere detailpunten dieper in te gaan zou buiten de opzet van een aankondiging vallen. Dit moge echter de belangstellenden beslist niet weerhouden kennis te nemen van deze belangrijke bijdrage over het
strafprobleem.
P. Dresen
| |
Gartmann, Heinz, Raketen. - Franckh'sche Verlagshandlung, Stuttgart, 1956, 78 blz. D.M. 1,80.
Het zijn geen fantastische bespiegelingen, die de raket-ingenieur Heinz Gartmann ons biedt, maar nuchtere uiteenzettingen van onze fysische kennis aangaande raketten en klare cijfers van bereikte resultaten. Daardoor juist is een interessant boekje ontstaan. De eerste paragrafen behandelen heel summier de raketaandrijving en -brandstof. Het tweede deel geeft een en ander over de stand van zaken wat betreft ruimtevaart en kunstmatige satellieten, waarbij natuurlijk, - hoe zou het anders kunnen -, toch wel even een blik in de toekomst wordt geworpen. Uit de omvang van het boekje kan men al afleiden, dat alles zeer eenvoudig is gehouden.
P.v.B.
| |
Literatuur
Rodenbach, Albrecht, Verzamelde werken. II: Al de gedichten. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1956, XXVIII-362 pp., geb. F. 160.
Hoe is het mogelijk geweest dat we 76 jaar na het afsterven van A. Rodenbach geen critische uitgave van zijn volledige werken bij de hand hadden? Tot nog toe bleven we aangewezen op de oudere edities of de zeer defectueuse uitgave van Ferdinand Rodenbach. De plaats van A. Rodenbach als voorman in de uitbloei van de Vlaamse Beweging, de betekenis van zijn literair oeuvre, dat een nieuwe
| |
| |
ontwikkeling van onze letterkunde scheen aan te kondigen en door de vroegtijdige dood van de dichter en de doorbraak van de groep Van Nu En Straks werd afgesloten, maakten nochtans een dergelijke uitgave noodzakelijk. Bij dit Rodenbachjaar werden ons de volledige werken, samen met een biografische studie, in drie delen aangeboden. Prof. Baur, de uitmuntende kenner van onze XIXeeuwse Vlaamse letterkunde heeft de voorbereiding van dit werk op zich genomen. De omstandigheden waren hem hierin zeer gunstig. Verborgen gehouden documenten, ongepubliceerde brieven, het verloren gewaande dagboeok Wahrheit und Dichtung, werden hem als op afspraak ter hand gesteld. Zodat men gerust zeggen mag dat bij het afsluiten van deze editie de hele Rodenbachliteratuur zal zijn achterhaald. We zullen hier later in den brede nog op terugkomen. Tot nog toe verscheen alleen Deel II: Al de Gedichten, een critisch verantwoorde tekst met toelichtingen. Deze verzorgde uitgave verdient alle lof, zowel wat de uiterlijke presentatie als de tekstverbetering betreft. Het is ons echter niet zeer duidelijk waarom Prof. Baur ietwat discriminatief te werk gaat bij het afdrukken van het critisch apparaat. Sommige gedichten werden hiervan niet voorzien, ofschoon de oudere uitgaven varianten vertonen. Verder zijn er bij het verwijzen naar gedichten van H. Heine enkele storende vergissingen ingeslopen. Deze enkele detailpunten doen niets af aan onze bewondering voor het gepresteerde werk: aan Prof. Baur en de Uitgever Lannoo onze hartelijke dank om dit mooie geschenk bij het eeuwfeest van Rodenbach's geboorte.
J. Du Bois
| |
Jonckheere, K, Van zee tot schelp. - Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1956, 40 pp., F. 64.
Van meet af aan willen we bekennen dat de lectuur van deze bundel een ontgoocheling is geweest. Een nieuwe Jonckheere is hier niet aan het woord: na Conchita en Avondbrieven en Spiegel der Zee, schijnt hij op een dood punt te zijn gekomen. Want Jonckheere mist, ondanks zijn rijk talent, de volledige overgave aan het leven. Zelfs het scepticisme, dat hij sinds de geloofscrisis uit zijn jeugd meedraagt, is veeleer een aarzelend en onzeker zich voordoen; het getuigt niet van een bewuste levenshouding. Daarom beantwoordt zijn laatste werk niet aan de verwachtingen die men terecht sinds Spiegel der Zee in hem stelde. Wel beproeft de dichter hier nieuwe vormen, losser dan het klassieke versschema; zijn poëzie benadert meer de spreektoon; het herhalingsprocédé wordt meestal aangewend. Verschillende gedichten verrassen: ik denk aan de Ballade van de Slapeloosheid, aan de Ballade van de Bloedtransfusie e.a. Zelden echter groeien de verzen tot een gedicht uit. Te gemakkelijk doorziet men het spel: na de verrassing, herleest men de gedichten en komen de procédés duidelijk naar voren. Jonckheere heeft hier toegegeven aan het verlangen ‘modern’ te zijn; hij heeft mode voor poëzie genomen. Is het om deze mode te huldigen dat hem de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie werd toegekend?
J. Du Bois
| |
Belder, J.L. de, Ki-Fong, een Chinese suite. - Colibrant, Lier, 1956, 62 pp., geb. F. 65.
Onder de regering der Tangdynastie (618-907) kende de Chinese lyriek haar bloeiperiode met de dichters Li Po, Tou Fou, Sie Ling Yun, Wang We e.a. Van deze auteurs heeft De Belder een suite gedichten in het Nederlands omgewerkt. Zoek hier geen verantwoord overzicht, al komt de eigen aard van enkele dichters wel sterk uit. Het meest de geniale Li Po (of Li Tai Peh, 710-762), de Horatius en Villon uit het Oosten: een drinkebroer, in zijn roes brutaal en vrijpostig tegenover de Keizer, elders aangegrepen door de melancholie om het vluchtende leven of het stug ontwaken uit verlangens zonder grenzen, poogt moeizaam een stil en wijs genieter te worden. Deze tegenstrijdige natuur, vol spontaneïteit en onrust, is het lezen overwaard. De Chinese poëzie is tamelijk arm aan thematiek, karakteriseert zich door delicate vormverfijning, impressionistische sensibiliteit en voorkeur voor poësie pure. Wat aan ritme en klankenspel bij het vertalen verloren gaat, heeft De Belder door herschepping in het Nederlands vergoed. De weemoedige toon en de zuivere zegging van zijn eigen dichtwerk heeft hij hier op een gelukkige wijze aangewend. De charme van deze vertaling zal wel aan niemand ontgaan.
J. Du Bois
| |
| |
| |
Barrère, J.B., Romain Rolland par lui- même. Ecrivains de Toujours. Pomeau, R., Voltaire par lui-même. Jeanson, F., Sartre par lui-même. - Editions du Seuil, Paris, 1956, elk 192 pp., geïll.
Pomeau, reeds bekend door een merkwaardig werk over ‘La religion de Voltaire’, tracht in dit boek te antwoorden op twee vragen: wie was Voltaire en wat heeft hij ons nog te zeggen? Zijn antwoord is blijkbaar eenzijdig ingegeven door zijn groot thesiswerk: Voltaire is voor Pomeau de incarnatie van de steeds vechtensrede geest die, strijdend op talrijke fronten, nooit toegeeft aan de illusie van een definitief succes. De keuzeteksten moeten dit bewijzen. Wegens de beperking van zijn gezichtsveld - uit thesiswerken wel meer voortspruitend - ontging het hem echter, wat natuurlijk jammer is, dat Voltaire op de eerste plaats een zeer groot woordkunstenaar is, één der grootste uit de Franse letteren. Romain Rolland is zonder twijfel één der meest omstreden figuren uit de Franse letterkunde. In Frankrijk met een goedkoop misprijzen bejegend, vond hij een zeer aandachtig gehoor in het buitenland. Zonder ooit toe te geven aan onbedachte lofspraak zoekt Barrère in het leven en het werk van Rolland naar de verklaring van die aantrekkingskracht. Een ruime bloemlezing maakt het de lezer mogelijk daar zelf over te oordelen. Beide studies zijn adekwaat en prettig geïllustreerd met een overvloedige iconografie. Om een beeld van Sartre te ontwerpen baseert Jeanson zich bijna uitsluitend op de toneelwerken, van waaruit volgens hem de auteur het gemakkelijkst zou te benaderen zijn. Slechts nu en dan wordt deze zijdelings belicht uit grote werken als ‘L'Etre et le Néant’, die zelf echter geen bespreking krijgen. De critiek op het oeuvre gaat uit van meningsverschillen binnen het existentialisme, niet van uit een ruimer christelijk of humanistisch standpunt, zodat de vruchtbare lezing van dit boek een zekere vorming en kritische instelling vanwege de lezer veronderstelt. Ook de verluchting geeft ons meer documentatie over Sartre's omgang met de toneelwereld, dan over zijn leven en evolutie.
J. Dax
| |
Varia
Purcell, Mary, Matt Talbot and his Times. - Gill, Dublin, 1955 (2nd. edition), 278 pp., 13 sh. 6 d.
De titel doet een beetje erg wijds aan, maar dat is dan ook het enige bezwaar dat we tegen dit zeer goede heiligenleven hebben. Lincoln and his times gaat, maar Matt Talbot en zijn tijd doet vreemd aan. Talbot was immers een arme Dublinse losse arbeider, met menselijkerwijs gesproken, geen invloed op zijn tijd. Hij stierf in 1925, acht en zestig jaar oud, op straat, en het duurde enige tijd voor men ontdekte wie de dode oude man was. Er valt weinig over hem te verhalen: als jongen en jongeman dronk hij zwaar, en in deze was hij dus geen uitzonderlijke figuur in de arbeiderswereld van toen. Voor dit drinken verdiende hij niet genoeg, en vond bijverdienste in diefstal. Nog voor zijn dertigste jaar brak hij met deze levenswijze, werd een degelijk, zelfs vroom christen, maar eerst na zijn dood werd het duidelijk dat hij een mens was van grote versterving en van iets wat aan heroïeke deugd doet denken. Schr. heeft alle bronnen benut, en we zouden zeggen op voorbeeldige wijze uitgebuit. De aantekeningen door een mens gemaakt in de boeken die hij las zijn uiterst waardevol: deze spreken voor zichzelf. De getuigenissen van oude mensen, die in hun jeugd Talbot kenden, zijn eveneens zeer kostbaar, en dit des te meer daar al deze mensen na een leven van armoede, ontberingen en hard werken slechts een onopgesmukt verslag kunnen geven van het leven van één hunner. Het verblijdende resultaat is een modern heiligenleven, dat gunstig afsteekt bij wat het geaccepteerde genre was in de vorige eeuw, dat de heilige reduceerde tot een conglomeraat van deugden en diens leven tot een verzameling van deugdzame en stichtende daden. We vielen over de toevoeging and his times. Maar we bedoelen hiermede allerminst afbreuk te doen aan de verhelderende, vaak zeer boeiende beschrijving van de achtergrond van Talbot's leven. Integendeel. Nog afgezien van het feit dat Matt Talbot's leven veel begrijpelijker en heroïeker wordt
indien we dit geplaatst vinden in zijn eigen tijd, geeft schr. ons een stuk hoogst interessante sociale geschiedenis van het Dublin uit de tweede helft van de vorige, en het eerste kwart van deze eeuw. Indien we het boek na lezing van de laatste bladzijde dichtsloegen met een gevoel van teleurstelling, dan was dit alleen maar omdat we vergeefs zochten naar een foto van deze arbeider: we waren van hem gaan houden, en dan gaat alles in het leven van zo iemand ons interesseren, en dan is het een natuurlijk verlangen te weten ‘hoe hij er uit zag’.
W. Peters
|
|