| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Brunner, August, Die Religion. Eine philosophische Untersuchung auf geschichtlicher Grundlage. - Verder-Verlag, Freiburg i. Br., 1956, VIII-390 pp., geb. D.M. 22.
Het is zeer verheugend dat in een degelijk werk van katholieke zijde een synthese wordt geboden van de huidige resultaten der ‘godsdienstwetenschappen’. De auteur van deze ‘filosofische’ studie heeft werkelijk de verworvenheden van de etnologie, de fenomenologie, de mythen-studie enz. in een heldere taal en in een mooi gestructureerd geheel in het bereik gesteld van allen die door de problemen van de magie, het primitieve denken, de cultus, de godsvoorstelling enz. worden geboeid, doch noch de tijd noch de mogelijkheid hebben om deze onderwerpen in de gespecialiseerde werken te bestuderen. Graag hadden we nog meer voorbeelden en concrete toelichtingen gezien in dit werk, dat, niettegenstaande zijn vlotte stijl, toch nog wat abstract aandoet. Maar de degelijke documentatie over de recentste publicaties, de evenwichtige beoordeling van de vele. soms tegenstrijdige, meningen en de beheerste systematisatie in een ruim katholiek perspectief maken van dit werk een uitstekende inleiding tot de huidige stand der godsdienstwetenschappen, die enig is in haar genre.
R. Hostie
| |
Peterson, Erik, Marginalien zur Theologie. - Kösel-Verlag, München, 1956, 104 pp., D.M. 5,50.
In dit dunne maar inhoudrijke boekje heeft de bekende Duitse hoogleraar een aantal opstellen verzameld die hij de laatste jaren heeft gepubliceerd. Alle bewegen zich rond het vraagstuk der theologische antropologie. De meer cultuurfilosofische (over existentialisme en protestantisme, Kierkegaard en het protestantisme en de ziel van de Gnose) munten uit door een indringende synthetische kennis van het onderwerp. De andere dienen zich aan als vrije variaties op bijbelse thema's: volgens de methode der Kerkvaders onderzoekt de schrijver de moderne problematiek over de mens (vooral de lichamelijkheid) in het licht van de Schriftuur. Onweerstaanbaar komt de lezer onder de bekoring van deze eenvoudig religieuze en haast speelse exegese. Maar tevens voelt hij in dit spel, meer dan in saaie geleerdheid, de ernst van Gods Woord: het is het spel van David voor de ark! Dit boekje bewijst overtuigend de actualiteit en aantrekkelijkheid der theologie.... vooral wanneer ze beoefend wordt met het inzicht en de charme van een Erik Peterson.
L. Dupré
| |
Chenu, O.P., M.D., De Arbeid. Pleidooi voor een theologie, vert. Dr. N.G.H. Deen. - Foreholte, Voorhout; 't Groeit, Antwerpen, 1956, 120 pp.
De Franse Dominicaan Pater Chenu, een theoloog van naam, heeft een poging gedaan een theologie van de arbeid te schrijven. De problemen immers, waarvoor het verschijnsel van de arbeid in deze tijd ons stelt, kunnen niet worden opgelost door een eenzijdig spiritualisme of vroom moralisme, die het verschijnsel slechts van de buitenkant benaderen en trachten op te vangen, maar door een filosofische en theologische beschouwing, die de arbeid in zijn eigen waarde ziet en tegelijkertijd in het geheel van de christelijke levensvisie integreert. Ondanks de malaise, waarvoor het industriële tijdperk ons plaatst, is de schr. optimistisch gestemd, want mét Kard. Suhard beschouwt hij die malaise als een groeicrisis, die eens zal uitbloeien tot een verruimd gemeenschapsleven. Het is een boeiend betoog, dat aan de lezer hoge eisen stelt; maar het is de moeite waard dit werkje ernstig te bestuderen, want het bevat kostbare elementen om tot een werkelijke kerstening van de arbeid te geraken.
A. van Kol
| |
Brouwers, J., Nieuwe wegen in de zielzorg. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1956, 236 pp., ing. f 6,25, geb. f 7.90.
Pastoor Brouwers maakt geen aanspraak op wetenschappelijke diepgang, maar zijn werk getuigt van de ernstige arbeid die er aan ten grondslag ligt. De schr. doorloopt alle terreinen, waar de zielzorg zich voor nieuwe problemen gesteld ziet: de parochie, het gezin, de school, de prediking, de liturgie - en overal legt hij bewijzen af van belezenheid, ervaring én open geest. Zijn boek werd geschreven vooral voor priesters maar ook voor ontwikkelde leken, voor wier onderlinge samenwerking langs nieuwe wegen talrijke nuttige suggesties gegeven worden. Het is geen boek
| |
| |
om in één stuk door te lezen: dan zouden de veelheid citaten en de enigszins onrustige en onoverzichtelijke betoogtrant hinderlijk werken; maar het wil stimuleren tot studie en gesprek, het wil een werkprogram aanbieden waaruit ieder het zijne kan kiezen. Priesters en leken, die dit werk in deze geest raadplegen, zullen er door geholpen worden nieuwe wegen te zoeken en te vinden; tevens zullen zij dan niet in de bekoring geraken alle wegen, die Pastoor Brouwers aangeeft, tegelijkertijd te willen inslaan waardoor zij de weg kwijt zouden raken.
A. van Kol
| |
Recherches et débats nr. 15: L'Eglise, l'occident, le monde. - Librairie Arthème Fayard, 1956, 184 pp.
Dit boekje bevat een verzameling interessant geschreven opstellen over de volgende onderwerpen: Wat is het westen, Is de Kerk alleen maar westers, Rome en het universele katholicisme, de Muzelmannen in hun verwachting t.o.v. het christelijk westen, de katholieken van India, het godsdienstig genie van India en het katholicisme, wat verwachten de Chinese katholieken van de Kerk en Europa, de Kerk in Japan, verzet in Japan tegen het christendom, de Kerk in Afrika ongerust en toch vol hoop, de latijns-amerikaanse christenheid, de verantwoordelijkheden van het christelijk westen.
Wie zich die verantwoordelijkheid eigen wil maken, leze deze zeer verhelderende en begeesterende bladzijden.
P. Grootens
| |
Boehm, A., De eeuw van de duivel. - Pax, 's-Gravenhage, 1956, 184 pp., geb. f 7,90.
Veel mensen staan tegenwoordig sceptisch tegenover het bestaan van de duivel. Of als men zijn bestaan aanneemt, dan brengt men zijn activiteit tot een minimum terug. S. wil de moderne mens met pakkende stijl en een sterke analyse van de tijd er op wijzen, dat het juist in het wezen van de duivel ligt om incognito te werk te gaan, dat hij triomfeert als hij kan werken, zonder dat men aandacht aan hem wijdt.
Dan gaat S. al de rampen na die onze tijd treffen: oorlog, wreedheid, haat, verworden kunst, anti-intellectualisme, zelfoverschatting, misvormde erotiek, humanisme, anti-personalisme en nihilisme: het zijn alle zoveel karaktertrekken van de gevallen engel, die niets anders kan doen dan verderf zaaien. Hij doet dit, omdat hij Gods almacht wil naäpen, maar hij kan niets anders dan vertroebelen en vernietigen datgene wat in zich goed, edel en rechtvaardig is. Hij is tegen God opgestaan en heeft een tegenrijk opgericht, waar atheïsme en satancultus de godsdienst is en de mens zijn bezeten slaaf.
In het laatste hoofdstuk spreekt S. na al die sombere ontledingen, een woord van bemoediging. Het Rijk Gods zal in het Oordeel zegevieren.
P. Grootens
| |
Bichlmair, S.J., Georg, Christsein in Wirklichkeit. - Herder, Wien, 1956, 144 pp., geb. S 28.-.
In 18 kleine hoofdstukjes, voor moderne mensen zeer begrijpelijk geschreven, en dus zeer geëigend voor een kwartiertje rustige overpeinzing, wil de S. († 1953) de huidige katholiek duidelijk maken, dat hij als gedoopte Christen in een nieuw leven moet wandelen. Vooreerst laat hij zien waarin dat nieuwe leven bestaat. De nieuwe mens is nl. met Christus bekleed en God alleen kan zijn aards bestaan vullen. Hij is verlost en de drie-ene God woont in hem, zodat hij voortdurend God in zijn ziel kan ontmoeten. Alleen de zonde kan hem van God scheiden. Maar de katholiek moet dat nieuwe leven ook naar buiten uitdragen, door een leven van geloof, hoop en liefde, van christelijk zelfvertrouwen, christelijke vreugde en waakzaamheid. Zo zal hij ook in een materialistische wereld - en dat is de uitdrukkelijke bedoeling van de S. - als christen erkend en gerespecteerd worden en het zaad van het nieuwe leven bij andersdenkenden en niet-gelovenden uitstrooien.
P. Grootens
| |
Filosofie en psychologie
Jaspers, Karl, Bilan et perspectives (Textes et Etudes Philosophiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 264 pp., ing. Fr. 90.
Dit boek is de vertaling van de in 1951 onder de titel Rechenschaft und Ausblick verschenen verzameling van twaalf conferenties en artikelen van Karl Jaspers. Ze zijn gedateerd van af 1935 tot 1951 en behandelen de meest verschillende onderwerpen: de filosofie, de europese geest, het humanisme, de atoombom, Kierkegaard, Kant, Ezechiël, Soloon, Goethe.
| |
| |
Dit alles is zeer lezenswaard en A propos de ma philosophie is wel onmisbaar voor wie zich speciaal voor Jaspers' leven en doctrine interesseert. De algemene strekking van Jaspers filosofie, zoals ze in deze uiteenzettingen naar voren treedt, wordt gekenmerkt door een grote liefde voor de vrijheid van de geest, gebaseerd op het zeer speciaal soort agnosticisme van zijn transcendentieleer. Nochtans blijft er iets vaags in dit al te intellectualistisch humanisme. Jaspers schijnt het heil te verwachten van een élite denkers, die zich gewijd hebben aan de vrijheid van de rede. Deze filosofie is te veel een esoterisch mandarinisme, dat de reële problemen (de atoombom b.v.) oplost in de ijle lucht van een humanistisch optimisme, en niet terugschrikt voor nietszeggende frazen als: ‘La bombe atomique ne sera donc élimniée que quand la force sera soumise au droit’ (blz. 117). Sommige stellingen van Jaspers zijn overigens voor een katholiek onaanvaardbaar en op zich zelf niet te verantwoorden. Zij hinderen des te meer, omdat deze filosoof, van protestantse origine, in het katholicisme niets anders schijnt te kunnen zien dan een star dogmatisme, essentieel in strijd met de geestelijke vrijheid. Zijn verabsoluteerd en al te vaag begrip van vrijheid belet Jaspers op elk gebied de voor de mens noodzakelijke bindingen te bestuderen en naar waarde te schatten.
F. De Raedemaeker
| |
Sierksma, Dr. F., De religieuze projectie, een antropologische en psychologische studie over de projectie-verschijnselen in de godsdiensten. Libertatis Ergo reeks 3 en 6. - Uitg. W. Gaade N.V., Delft, 1956, 247 pp., f 5.90.
Op het verschijnsel van de projectie is bijzonder de aandacht gevestigd in de psychoanalyse. In ons land werd het probleem nader uitgewerkt vanuit verschillend standpunt door Westerman Holstijn en Van Lennep. Gebruikmakend van deze studie geeft Sierksma op scherpzinnige wijze een ontleding van het projectieverschijnsel, met een koele zakelijkheid, die soms tot sarcasme wordt bij de bespreking van de opvattingen van anderen.
‘....de mens (is) het uit het lood geslagen dier, dat een nieuw evenwicht tracht te scheppen en dat zijn waarnemingswereld stabiliseert door projectie’ (p. 188). De religie wordt beschouwd als een dergelijk projectieverschijnsel voortkomend uit de beleving van ontoereikendheid. In zijn fundering van deze theorie gaat de auteur uit van de opvatting van Plessner over de excentrische structuur van de mens. Wanneer hij dan de vraag stelt, wat dit excentrische ego is, luidt het antwoord: ‘Het Zelf van het zelfbewuste zijn wijkt steeds verder terug, naarmate wij het willen grijpen. Het is.... niets, het is zijn eigen negatie’ (p. 217). Het bewijs voor deze conclusie wordt niet gegeven, alleen volgt er een enigszins retorische vergelijking met de blinde vlek. Bij een dergelijke vervluchtiging van de werkelijkheid van het Ik mist men alle grond voor een metafysica. Alles is schijn, en het kan dan ook consequent lijken, dat het Boeddhisme als de meest radicale gevolgtrekking van de behandelde theorie wordt aangegeven. Alleen vraagt men zich af, waarop de stellige zekerheid, waarmee de auteur zijn koele analyse voltrekt, dan steunt. Het komt ons voor, dat deze studie niet, zoals van de boeken uit deze reeks wordt aangekondigd, midden in de Protestantse wereld staat, omdat de auteur bij zijn poging het religieus verschijnsel objectief te benaderen het eigene van het christendom heeft miskend.
J.M. Kijm
| |
Gilen, S.J., Prof. Dr. L., Das Gewissen bei Jugendlichen. Psychologische Untersuchung. - Verlag für Psychologie, Dr. C.J. Hogrefe, Göttingen, 1956, 110 pp.
Analyse van de antwoorden door jongens en meisjes van 17 jaar, merendeels Katholiek, gegeven op een vijftal vragen betreffende het geweten. Voor zover het materiaal hiertoe gelegenheid bood, zijn de gegevens statistisch bewerkt, met de reserve die een dergelijk materiaal eist. Nauwkeurig is ook onderzocht, wat de onderscheiden antwoorden kunnen leren over de verschillende aspecten van het beleven van het geweten. In verband hiermee is het belangwekkend, dat de antwoorden van 60 deelnemers aan het onderzoek letterlijk zijn weergegeven. De nog gebrekkige zelfkennis van de proefpersonen, de schroom om zich over een dergelijk onderwerp te uiten en de moeilijkheid om eigen ervaringen schriftelijk mee te delen, beperken de betekenis van een dergelijk onderzoek, maar toch is het nuttig om aldus aan de fenomenologische studies een bredere basis van gegevens te verschaffen.
J.M. Kijm
| |
Bezembinder, Th.G.G., Vragen betreffende menselijke verhoudingen. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 45 pp., f 1.15.
‘Onderzoek van de factoren die de men- | |
| |
selijke verhoudingen beïnvloeden is voor alles nodig’. Deze uitspraak-op-de-laatste-bladzijde volgt consequent uit de voorgaande overwegend positief-sociologische benadering van het probleem der menselijke verhoudingen. Daarbij lost Schr. zijn belofte in vele vragen te stellen. Wellicht zal de lezer op enkele plaatsen - en wel in de kantlijn - een vraagteken toevoegen. Vooral de beschouwingen gewijd aan de termen (Hfdst. I) en de pedagogische maatregelen (Hfdst. V) zijn voor discussie vatbaar. Voor wie kennis wil nemen van de veelheid van vraagstukken die vanuit een positief-sociologisch standpunt met betrekking tot de menselijke verhoudingen kunnen worden onderscheiden, is dit boekje (meer in het bijzonder de hoofdstukken II, III en IV) nuttig.
Drs. Chr. L. Heyen
| |
Sociologie
Salomonson, A.F.E., Enige sociaal-psychologische aspecten van het lage geboortecijfer in Wenen. - D. Reidel, Dordrecht, 1956, 162 pp.
Een jonge vrouw reisde naar Wenen, bestudeerde tesamen met enkele anderen de veel bewonderde en bezochte stad. Haar aandeel in het studiewerk legde zij neer in een dissertatie, die behalve een goede studie ook uitermate leerzaam en goed leesbaar blijkt te zijn. Ieder, ook al was hij nooit in Wenen, weet toch wel iets van de Oostenrijkse hoofdstad af. Voor de niet-insider is het de stad van het Wener Congres, van de wals, van onsterfelijke muziek en van Weense liedjes, van vele films en operettes. Deze blinkende façade dankt haar glans evenwel niet aan een bestaande gulden werkelijkheid. Schr. toont ons de noodtoestand van Wenen. Haar documentatiemateriaal is rijk, zowel in quantiteit als in qualiteit.
Wenen, een stad die bij de huidige gemiddelde levensduur ongeveer 17 geboorten per 1000 inwoners nodig heeft, doemt zichzelf tot uitsterven, want het geboortecijfer is ontstellend laag (7 pro mille in 1952). 82,3% van de Weense ouders bezitten minder dan 3 kinderen. Nagegaan wordt welke samenhang er bestaat tussen de ‘Kinderfeindlichkeit’ en de sterke veroudering van de bevolking, de bonte migratie, het overmatige vrouwenoverschot, de ethische verzwakking der jeugd die een slechte huwelijksmoraal ter navolging wordt gegeven, de ontstellende woningnood (83% der woningen bestaat uit ½ tot 2 wooneenheden! En dan te bedenken dat 1 wooneenheid gelijk is aan 1 kamer met 2 ramen), de economische situatie, enz. De verklaring voor het lage geboortecijfer moet evenwel gezocht worden in het sociaal-psychologische leefklimaat. Langs verschillende wegen heeft Schr. dit klimaat benaderd. Zij toont aan hoe een historisch geconditioneerde schijn, hoe egoïsme, genotzucht, levensangst, hoe het onvermogen tot zelfbepaling en tot medemenselijke bewogenheid, hoe een negatieve levenshouding tot catastrofale toestanden leidden.
Tussen de regels door kan men, bijna op iedere bladzijde, lezen hoe een volk dat het vertrouwen in God verloor, slaaf is geworden van wanhoop en toekomstangst. Waarlijk een belangrijk boek; ook voor Nederland, want het houdt een waarschuwing in.
Allen die op enigerlei wijze invloed kunnen uitoefenen op de kinderbereidheid van ons volk (artsen, pedagogen, bestuurders, schrijvers en sprekers, politici en beoefenaars der geesteswetenschappen, geestelijke leiders en overheidsfunctionarissen) mogen niet verzuimen deze studie ter hand te nemen.
Drs. Chr. L. Heyen
| |
Ven, Prof. Dr. F.J.H.M. van der, Het vrije beroep. - Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1956, gecart., 162 pp., f 6.40.
Een kostelijk boekje, waarin een opvatting verdedigd wordt die het midden houdt tussen een onwerkelijke romantisering en een - wellicht nog gevaarlijker - onderschatting van de waarde van het vrije beroep in onze hedendaagse samenleving. Als ik één wens mag uiten dan zou het zijn dat de auteur misschien nog meer dan hij b.v. op blz. 111-112 en 140-144 doet had kunnen doen uitkomen van hoe groot belang de beleving van de beroepsethiek in het vrije beroep geacht moet worden. In deze beleving ligt de mogelijkheid dat voor de beoefenaar ook bij het opgeven van de gebruikelijke zelfstandigheid voor een ambtelijk of privaatrechtelijk dienstverband het meest wezenlijke van het vrije beroep - de persoonlijke vertrouwensverhouding tot de cliënt - bewaard blijft. Dat de bedrijfsarts en ook nieuwere functionarissen als de bedrijfspsycholoog en socioloog in een andere verhouding staan tot hun bedrijfsgenoten dan de technicus of econoom wordt op het ogenblik algemeen
| |
| |
en zonder tegenspraak aanvaard. Of die overtuiging stand zal houden is voor het overgrote deel afhankelijk van de wijze waarop deze functionarissen hun beroepsmoraal zullen weten hoog te houden. Dat zij daarbij op steun vanuit de ‘vrije’ sector menen te mogen rekenen, spreekt vanzelf.
Dr. Nuyens
| |
Bras, Gabriel Le, Etudes de sociologie religieuse. II: De la morphologie à la typologie (Bibliothèque de Sociologie Contemporaine). - Presses Universitaires de France, Parijs, 1956, 394 à 820 pp., Fr. Fr. 1500.
In 1942 en 1945 publiceerde de canonist L.B. een tweedelige ‘Introduction à l'histoire de la pratique religieuse’. Sedertdien verschenen in diverse, soms moeilijk te bereiken tijdschriften, talrijke nieuwe artikels van deze ongemeen briljante animator der godsdienstsociologie. Intussen werd ook zijn eerste werk, zelfs in de grote bibliotheken onvindbaar. Daarom wordt de publicatie van deze verzamelde, in vorm ongewijzigde studies in de kringen van sociologen, historici en pastoraaltheologen uiterst sympathiek onthaald. Na het eerste deel, dat de godsdienstpraktijk in de Franse landbouwstreken behandelt in diep geschiedkundig perspectief, volgt dit tweede deel, meer aan methodologische en typologische problemen gewijd en tevens de Franse grenzen doorbrekend naar ‘une sociologie de la religion’ in het algemeen. In een nawoord kondigt L.B. de samenstelling aan van een derde deel, waar strikter de methodologie van de sociologie tegenover de geschiedenis al afgelijnd worden. Een boek dat op unieke wijze de historische dimensie betrekt in het sociaal-kerkelijke researchwerk.
J. Kerkhofs
| |
Biografie
Gestel, S.J., G. van, Loyola en de Jezuïetenorde. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 239 pp., f 9.75.
Weinig heiligen hebben zo in het volle licht der historie geleefd als Ignatius van Loyola. Hij leefde in de zestiende eeuw, in de tijd der humanisten en der herleefde liefde voor letteren en geschiedenis; hij leefde en werkte bovendien temidden van een kring van geletterde en hoog ontwikkelde mannen, die zijn woorden en daden met aandacht observeerden en hun observaties met conscientieuze zorg neerschreven. Daarnaast zijn er enige duizenden brieven van Ignatius bewaard, behalve nog de door hem gedicteerde autobiografie, die een groot gedeelte van zijn leven beslaat en gewoonlijk ‘het verhaal van de Pelgrim’ heet. Zo vindt de biograaf van Ignatius een overvloed van bronnen tot zijn beschikking; slechts de gegevens omtrent zijn jeugd, tot aan zijn bekering, zijn tamelijk spaarzaam.
Ter gelegenheid van de herdenking van Ignatius' dood in 1556 heeft Pater G. van Gestel een historisch goed verzorgd en nauwkeurig gedocumenteerd leven van de heilige geschreven, dat een juist en betrouwbaar Lebensbild van Ignatius biedt. Omdat Ignatius niet te scheiden is van zijn orde en zijn orde niet van hem, gaf de schrijver zijn boek terecht de titel: ‘Loyola en de Jezuïetenorde’ hoewel ‘Loyola en zijn Stichting’ wellicht juister geweest was. Het is hagiografie, zoals deze thans verlangd wordt. Er wordt hier niet gefantaseerd of gepanegyreerd, doch op eenvoudige, verantwoorde wijze verhaald over de ongewone lotgevallen en daden van deze zeldzame strijder Gods, geheel in de trant van Ignatius zelf, wiens leven een model is van onopgesmukte, rechtuite en evenwichtige daadkracht en overgave aan een heilig ideaal.
J. van Heugten
| |
Devlin, Christopher, The Life of Robert Southwell, Poet and Matyr. - Longmans, London, 1956, 368 pp., 21 sh.
De zalige Robert Southwell werd in 1595 opgehangen, vier en dertig jaar oud. Voordien had hij gedurende negen jaren het gewone leven geleid van een opgejaagde priester, met dit verschil dat hij evenals zijn oudere ordesgenoot, de zal. Edmond Campion, tijd en gelegenheid vond voor schrijven. Het wonderlijke is dat niettegenstaande de onrust der tijden hij innerlijke rust en inspiratie kon laten opbloeien in gedichten die blijvende waarde hebben en hun eigen plaats hebben gevonden in de Engelse literatuur.
Het leven van de priester, dichter en martelaar van de Sociëteit van Jesus wordt in deze biografie met evenveel liefdevolle bewondering als wetenschappelijke accuratesse beschreven. De beschikbare bronnen zijn alle benut, en gegevens uit de meest uiteenlopende geschriften verzameld en met elkaar vergeleken, totdat met veel geduld de feiten tot een sluitend geheel zijn bijeengevoegd. Dit brengt uiteraard mee
| |
| |
dat de lezer de schrijver op zijn moeizame, soms trage gang door veel historisch materiaal moet volgen. De beloning is echter groot, omdat hij zich geleidelijk aan leert bewegen in een periode die op zich fascinerend is, maar bovendien zowel de sterkste alsook de zwakste kanten doet kennen van hen die in Kerk en Staat de hoofdrol speelden. Wanneer het leven van de held zich als het ware vereenvoudigt tot een strijd op leven en dood tegen zijn vijanden en beulen, overtreft deze biografie de boeiendste roman.
W. Peters
| |
Leemans, Victor, Sören Kierkegaard (Filosofische Bibliotheek). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1956, 177 pp., ing. FFr. 90, geb. Fr. 125.
Met dit Kierkegaardboek heeft de bekende economist, senator Leemans een waardig debuut gemaakt op het terrein der filosofie. Geschreven na tien jaren studie op de Deense teksten, getuigt dit werk van een grondige en oorspronkelijke kennis en van een grote vertrouwdheid met het bijna onvindbare en uiterst belangrijke dagboek. Na een korte oriëntatie (waarbij vooral de mogelijke invloed van Stirver een nieuw element in het onderzoek brengt), schetst de auteur Kierkegaards ontwikkeling aan de hand van zijn geschriften. Een synthese verlangt S. daarbij vooralsnog niet te geven: een zuiver analytische methode zal de lezer nog best op de teksten zelf voorbereiden. Dit betekent evenwel niet dat V. Leemans zich beperkt tot de Kierkegaard-tekst: hij wil deze juist situeren in heel de problematiek van het moderne denken. Het volstaat het personenregister even op te slaan: de meest diverse namen van oude en moderne filosofen, theologen en literatoren komen erin voor. Misschien wel wat te veel, want nu dreigt de figuur van Kierkegaard, waartoe dit boek anders een ideale inleiding was, soms wat te verdwijnen in een aantal problemen die naar aanleiding van hem worden gesteld (speciaal hfdst. VII en VI: tegen de kritiek die hier vanuit een ‘absolute’ theologie op Kierkegaards negativiteit wordt uitgebracht zouden we trouwens wel bezwaren hebben). Maar wellicht zal de niet-filosofische lezer de schrijver dankbaar zijn dat hij hem de draad helpt terug te vinden die het moderne denken met de zo misleidende en, naar de vorm, soms zo tijdsgebonden geschriften van Kierkegaard verbindt. Jammer is dan alleen dat de kritische beschouwingen nogal door het exposé heenlopen zodat er wel eens verwarring kan ontstaan over wat eigenlijk Kierkegaards gedachte is.
L. Dupré
| |
Boschvogel, F.R., De Jager Amandus. - Davidsfonds, Leuven, 200 pp., ingen. 48 Fr., geb. 76 Fr.
Geromanceerde levensbeschrijving van de H. Amandus. S. weet het Frankische leven in onze gouwen aanschouwelijk voor te stellen. De psychologie van de heilige, zijn helpers en tegenstanders, wordt eenvoudig doch talentvol uitgebouwd. Het zou echter meer dan talent vergen om de gesprekken in een geromanceerd heiligenleven altijd natuurlijk te doen klinken. Een vlot leesbaar en prettig volksboek.
A. Deblaere
| |
Kunst en cultuur
Fischer, Otto, Geschichte der deutschen Malerei (Deutsche Kunstgeschichte Bd. III). 3. Aufl. - F. Bruckmann-Verlag, München, 1956, 495 pp., 391 afb., 16 klpl., 20 × 26 cm., geb. D.M. 42.
Het grootse boek van Otto Fischer over de Duitse schilderkunst van de aanvang tot het begin van onze eeuw is nu reeds meer dan vijftien jaar oud en kan nog steeds zonder noemenswaardige wijzigingen herdrukt, zonder storende, verouderde, uitdrukkingen herlezen worden. Nu de kunsthistorische wetenschap zich zo vlug ontwikkelt, blijft het boek van Fischer toch het standaardwerk over de Duitse schilderkunst. Naar de opzet van de reeks waartoe het behoort laat ook in dit werk de auteur alle wetenschappelijke pretentie varen om steunend op een uitgebreide belezenheid en een schrander inzicht een eerder essayistisch overzicht de lezer aan te bieden. O. Fischer was er om begaan eerst en vooral een ontwikkelingslijn in de Duitse schilderkunst op te speuren en op deze wijze de opeenvolgende geestesstromingen waarvan deze schilderkunst een uiting was te bepalen. Daarnaast zocht hij ook het nationale karakter van de Duitse kunst in haar voortdurend contact met de Europese kunststromingen te omschrijven. Dit alles weet de auteur zeer genuanceerd en fijn geanalyseerd uit te drukken. De verzorging van dit rijk geïllustreerde werk door de uitgever Bruckmann is zoals bij de overige delen van deze reeks van eerste gehalte.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Nettel, Reginald, Seven Centuries of Popular Song. A Social History of Urban Ditties. - Phoenix House Ltd., London, 1956, 248 pp., 25 sh.
In chronoligsche volgorde toont schr. ons als vrucht van degelijk wetenschappelijk onderzoek wat en hoe er door het gewone volk gezongen werd. Het ligt voor de hand dat op deze wijze een zeer interessante kijk gegeven wordt op een groot stuk sociaal leven in de loop der eeuwen. Zoals bij alle historische werken komt de contemporaine geschiedenis er het slechtst af: ook op dit terrein van populaire liedjes blijkt afstand van tijd noodzakelijk. Behoudens deze onvermijdelijke lacune is het boek voor ieder Anglist van bijzonder interesse.
W. Peters
| |
Denis, Prof. Dr. V., Hugo van der Goes (De Vlaamse Primitieven leren zien, 1). - Elsevier, Brussel, 1956, 38 pp., 63 pl. en klpl., geb. Fr. 145 (leden ‘Noon Solus’: Fr. 130).
Het initiatief van de uitgeverij Elsevier een reeks monografieën over de Vlaamse Primitieven uit te geven kan alleen worden toegejuicht, des te meer nu het eerste deel een hoge waarborg en belofte bevat. De reeks staat onder de leiding van Prof. V. Denis, die ook het eerste deeltje verzorgde. Het is als een voortzetting van het werk dat Prof. Denis eerder op zich nam met de gevulgariseerde uitgave van het volledige werk van Van Eyck en van Bruegel. In een korte inleiding wordt het leven en de persoonlijkheid van Hugo van der Goes geschetst in nauw verband met de schilderijen. Deze inleiding staat trouwens in functie van het zeer verzorgde illustratiemateriaal, waarin nu niet meer het volledige oeuvre van Van der Goes werd opgenomen, maar wel de voornaamste schilderijen rijkelijk in verscheidene details worden belicht.
G. Bekaert
| |
Beucken, Jean de, Un portrait de Cézanne. - Gallimard, Parijs, 1955, 348 pp., geïll., Fr. Fr. 950.
Bij de vijftigste verjaardag van de dood van Cézanne komen de biografieën te voorschijn als paddestoelen uit de grond. De meeste van deze geïmproviseerde gelegenheidsgeschriften brengen het echter niet verder dan een allegaartje van pikante details, samengehouden door de meest algemeen-aanvaarde ideeën over de kunst van deze grootste onder de moderne schilders. Ook het boek van Jean de Beucken moeten wij bij deze categorie onderbrengen, al is het niet zonder verdiensten. De auteur is er ongetwijfeld in geslaagd een levendig, maar uitwendig, portret van Cézanne te schetsen. Liever dan deze overvloed aan literatuur hadden wij één enkele verantwoorde synthese ontmoet van dit oeuvre en de invloed ervan op de moderne kunst.
G. Bekaert
| |
Wetenschap
Pierloot, Roland, Problèmes généraux de psychosomatique clinique (Etudes de Psychopathologie). - Nauwelaerts, Leuven, 1956, 282 pp., Fr. 150.
De psychosomatica is nog een vrij recente wetenschap. Dr. Pierloots werk kon daarom onmogelijk een definitieve synthese brengen; doch het geeft ons te gepasten tijde een duidelijk inzicht zowel in haar strekking en bedoeling als in haar huidige verworvenheden. Vooreerst geeft hij het standpunt aan van waaruit deze opvatting de zieke mens in zijn totaliteit van psyche en soma (lichaam) wil begrijpen. Daartoe brengt hij vele gegevens samen uit gebieden die tot nog toe meestal als onafhankelijk werden beschouwd. Daarna onderzoekt hij enkele specifieke verschijnselen: klieren en hormonen, de ervaring van het lichaam, de pijn. Vooral zijn uiteenzettingen aangaande dit laatste punt doen duidelijk uitschijnen hoe nodig het is de psychologische, neurologische en zelfs ‘filosofische’ inzichten te synthetiseren. Alhoewel dit boek vrij technisch is uitgewerkt, toch zal het ook voor niet-specialisten der psychosomatica zeer nuttig zijn om een beeld te krijgen van de vele problemen die hier worden gesteld.
R. Hostie
| |
Schilpp, Dr. P.A., Albert Einstein als Philosoph und Naturforscher (Philosophen des 20. Jahrhunderts). - W. Kohlhammer-Verlag, Stuttgart, 1955, XV-540 pp., 2 fot., 10 tek., geb. D.M. 24.
Dit boek brengt ons niet alleen een uiteenzetting van Einstein zelf over zijn epistemologie in verband met zijn fysische theorieën en zijn inzichten in de relativiteitstheorie; maar het bevat tegelijk een reeks essays van 25 geleerden, filosofen, wiskundigen en fysici, waarin deze zijn werk en methode uiteenzetten en becritiseren. Onder de meest vooraanstaande
| |
| |
auteurs die uitgekozen werden om Einsteins werk te beoordelen, komen de volgende namen voor: A. Sommerfeld, L. de Broglie, W. Pauli, W. Heitler, N. Niels, H. Morgentau, E. Milne, G. Lemaître en M. von Laue. Het laatste deel omvat het antwoord van Einstein op sommige kritieken en een zeer volledige bibliografie van zijn werken.
Het hoeft niet gezegd dat dit een standaardwerk is voor de fysicus die de juiste gedachte en methode van Einstein wil kennen. Zelden werd gedurende het leven van een geleerde zijn wetenschappelijke methode en werk zo zorgvuldig bestudeerd en vastgelegd als in dit volumineuze boek.
Dr. F. Bertiau
| |
Einstein, Albert en Leopold Infeld, Die Evolution der Physik. Von Newton bis zur Quantentheorie. - Rowohlt, Hamburg, 1956, 210 pp., Taschenbuch, D.M. 1.90.
Einstein en zijn vriend Infeld publiceren hier een boekje, dat zij aandienen als ‘eine anspruchslose Plauderei’. Toch weten zij in bewonderenswaardig eenvoudige bewoordingen heel wat inzicht mee te geven in de ontwikkeling der fysica, die van de klassieke mechanica en elektriciteitsleer heeft gevoerd tot relativiteitstheorie en quantenmechanica. Deze vier onderdelen der natuurkunde vormen ook de onderwerpen van de vier hoofdstukken van het boekje. Het zwaartepunt van het werkje ligt in de overgang van de theorie der elektro-magnetische velden, zoals Maxwell ons die leerde, naar de beginselen der relativiteitstheorie van Einstein.
P. van Breemen
| |
Geschiedenis
Juenger, Ernst, Rivarol. - V. Klostermann, Frankfurt/M., 1956, 200 pp., ing. D.M. 9,80, geb. D.M. 11,80.
Rivarol (1753-1801) was een van de meest gevierde salon-figuren van zijn tijd. Voltaire noemde hem ‘le français par excellence’. Zijn geschreven werk is weinig omvangrijk, maar voldoende om hem een plaats te geven onder de zgn. ‘Franse moralisten’. Hij is vooral bekend door zijn Maximes, die men als de neerslag kan beschouwen van zijn sprankelende conversatie. Sedert lang heeft Rivarol de belangstelling gewekt van Ernst Jünger. Een zekere geestesverwantschap is aan dit interesse wellicht niet vreemd. In dit boekje geeft J. een allermerkwaardigste vertaling van de Maximes. De meeste hiervan raken punten van filosofie, literatuur en politiek. J. ziet in Rivarol een kunstzinnige geest, die zich te weer heeft gesteld tegen ongeestige tijdsmachten, waarvan hij de dodelijke bedreiging heeft aangevoeld, maar die anderzijds ook in het nieuwe en het revolutionaire de blijvende waarden van het verleden wist te herkennen. Niet zelden wordt in J.'s weergave van Rivarol's uitspraken en ideeën een diepere betekenis zichtbaar, die de heldere Franse tekst niet zo onmiddellijk laat vermoeden en die door haast onmerkbare accentueringen der vertaling, aan deze ideeën een zeer actueel karakter verleent. Maar is zo iets juist niet de schoonste vrucht van een vertaling en haar beste motivering? Enkele toegevoegde aantekeningen getuigen van de genotvolle arbeid die aan de vertaling besteed werd. Het boekje wordt ingeleid door een uitgebreid en meesterlijk essay over het leven en de geest van Rivarol. De typisch Jüngerse allure van dit essay zal de lezer, die althans enige geestesaffiniteit met J. in zich ontdekt, onweerstaanbaar bekoren.
L. Vander Kerken
| |
Branden, Dr. L. Van den, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw (K.V.A. v. Taal- en Letterkunde, R. VI, 77), - Secretarie der K.V.A., Gent, 1956, 320 pp., Fr. 150.
Het is een ‘raar’ materiaal dat L. Van den Branden bijeengebracht heeft in dit boek. Iedereen weet dat de taalstudie - in al haar geledingen - pas in de 19e eeuw op enigszins wetenschappelijke wijze is gaan beoefend worden. Wat nu enkele zeldzame Nederlanders ons weten te vertellen over hun eigen taal vóór de 17e eeuw, - Coornhert, Kiliaen, Spiegel, Stevin - moest wel wat ‘raar’ aandoen. Toch is het interessant onze voorvaderen uit het steentijdperk van de Nederlandse filologie, te horen orakelen over hun moedertaal. Van den Branden laat er niet weinig de revue passeren, maar beperkt zich hoofdzakelijk tot de ruimere behandeling van bovengenoemde figuren. Hij voegt daar nog aan toe: ‘een overzicht van gelijkaardige stromingen in Italië, Frankrijk, Engeland en Duitsland’. Aan alle beroeps- en andere filologen graag aanbevolen.
J. Noë
| |
| |
| |
Litteratuur en romans
Beer, Kan. De, De onsterfelijke Dante. I Leven en opera minora, II De ‘Divina Commedia’. - Davidsfonds, Leuven, I: 158 pp., ingen. 50 Fr., geb. 78 Fr.; II: 436 pp., ingen. 80 Fr., geb. 108 Fr.
Het Vlaamse publiek heeft behoefte aan dergelijke werken, die het op eenvoudige en toch onderlegde wijze de grote figuren uit de Europese beschaving leren kennen. Interessante vulgarisatie door specialisten, zonder dat deze vervallen tot voor de gemiddelde lezer onverteerbaar dorre uiteenzettingen, blijkt in Vlaanderen nog altijd een uitzonderlijk fenomeen. Het eerste deel beschrijft Dante's leven in het Florence van zijn tijd en behandelt kort zijn eerste werken; het tweede is gewijd aan de Divina Commedia, met talrijke citaten van de mooiste of beroemdste passages in de geritmeerde vertaling van P. Kops, een ernstige vertaling, die zo dicht mogelijk het oorspronkelijke volgt. Met genoegen zal men bij de illustraties een keus uit Doré's gravures vinden.
A. Deblaere
| |
Mechelen, Johan van, De ring. - Uitg. Sanderus, Oudenaarde, 1956, 63 pp., Fr. 85.
Van Mechelen is een nauwgezet en vlijtig auteur, wiens vers meer het resultaat is van een ijverig werk dan van een innerlijke poëtische vervoering. Wel heeft hij mettertijd zijn vers soepeler gemaakt, zijn beeldspraak minder chaotisch; hij houdt van een verfijnde gevoelsatmosfeer en zijn thematiek lijkt ook meer persoonlijk beleefd en dieper van inhoud dan in zijn vorig werk. Toch blijven het meestal eendagsgedichten, die men wel doorneemt, maar licht vergeten gaat. Een of twee uit deze bundel zou ik wel willen aanmerken: ‘Ik weet dat gij niet dood zult gaan...’ b.v. Maar alles saam genomen, is het jammer dat zoveel oprechte inspanning niet meer weet te verwezenlijken.
J. Du Bois
| |
Decorte, Bert, Japanse Motieven. - Colibrant, Lier, 1956, 63 pp., Fr. 65.
Deze korte gedichten, om hun achteloze toon en onvaste vorm terecht ‘Motieven’ genaamd, verwoorden een soort Oosterse wijsheid uit ontnuchtering en fatalisme geboren. Sommige zijn verrassend fijn, puntig in de zegging en door het handig aanwenden van beeldcontrasten vol delicate poëzie. Onder zijn generatiegenoten is Decorte ongetwijfeld de meest talentvolle dichter: geen vorm die hij niet aanwenden kon, geen stroming die hij zich niet eigen maakte. Dit speelse vlinderen in het weidse domein der poëzie heeft zijn talent verhinderd tot een waar dichterschap uit te groeien. Deze motieven zijn hiervan een bewijs temeer: ze vervallen licht tot proza of tot nonchalante schrijverij.
J. Du Bois
| |
Guardini, Romano, Hölderlin, Weltbild und Frömmigkeit. - Kösel-Verlag, München, 1955, 578 pp., geb. D.M. 22,50.
Dat een tweede uitgave nodig bleek van deze ernstige studie, die zeker niet onder de lichtere letterkundige essays kan gerangschikt, getuigt op zichzelf reeds voor haar uitzonderlijke waarde. Guardini's voornaamste verdienste bestaat wel hierin, dat hij feilloos en met genuanceerd penetratievermogen de enig juiste exegese tot zijn methode maakt: de dichter niet te benaderen met vooropgezette normen noch hem voor te stellen van uit een reeds verworven gedachtensysteem, hoe juist en waarachtig dit laatste ook moge zijn, doch Hölderlin te leren kennen, en deze kennis aan ons mee te delen, door een zich-inleven in het werk, totdat vanzelf de grote karaktertrekken van de dichter, van zijn ervaring en zieleleven reliëf krijgen, een geheel vormen, en zichzelf ook oordelen. Hölderlin behoort niet tot de autonome kunstenaars-dichters, zoals wij die in de laatste eeuwen gewoon zijn; hij is van het ras van een Aeschulos, een Pindaros, een Dante: hij is een vates, een ziener en profeet in de dienst van een religieuze ervaring. Op schitterende wijze duidt Guardini uit de symbolisch-dichterlijke wereld van het werk de ontologische werkelijkheid, waarvan het teken en verkondiging is. Een boek dat onontbeerlijk mag heten voor alle ietwat diepere kennismaking met Hölderlin en zijn werk.
A. Deblaere
| |
Zwolse drukken en Herdrukken: Gnapheus, Gulielmus, Acolastus. Latijnse tekst met Nederlandse vertaling. Ingeleid en met aantekeningen voorzien door Dr. P. Minderaa. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, 251 pp., f 5.80.
Het bekende Latijnse schoolspel van Gnapheus, alias Fullonius, alias Willem Claesz. de Volder, is door prof. Minderaa als no. 15 in de Zwolse drukken en herdrukken uitgegeven. Een alleszins vloeiende en juiste vertaling heeft Minderaa
| |
| |
naast de Latijnse tekst geplaatst, waardoor, ook voor zwakkeren in Latiums taal, het geheel te genieten valt. Gnapheus' spel is inderdaad zeer leesbaar én niet van levendigheid verstoken.
Een uitvoerige inleiding over de auteur, het neo-latijnse toneel, Gnapheus' spel tussen andere Verloren-zoon-spelen en de wijze van uitgave gaat het toneelstuk vooraf. De lezer vindt er menigerlei interessante bijzonderheid.
Joh. Heesterbeek
| |
Kopp, Joseph-Vital, Die schöne Damaris. Roman einer Hetäre. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, z.j., 251 pp., geb. Zw. Fr. 11,60.
Rond de persoon van de ‘vrouw met name Damaris’ die volgens de Handelingen Paulus volgde na zijn rede op de Areopaag, bouwt J.V. Kopp een knappe historische roman, spelend in het Hellenisme. Het historische element van dit werk steunt op een verwonderlijke kennis van de oudheid maar, zoals in zijn vorige werken verwekt de schrijver uit de dode stenen der eruditie levende personen. Hier zijn het epicurisme en het stoïcisme geen geschematiseerde systemen, maar levensbeschouwingen waarmee radeloze mensen hun bestaan een zin proberen te geven. De antithese tussen de decadentie van het hellenisme en de strengheid der klassieke periode in de scène waar Damaris na een uitgelaten ‘kordax’ de Dorische ‘pyrrhiche’ danst, vormt wellicht de schitterendste séquenze in deze literaire film van de oudheid.
Deze merkwaardige historische reconstructie wordt bezield door het diep-menselijke verhaal van Damaris' zoeken naar de grote bevredigende liefde: filosofie noch kunstgenot voldoen haar gepassioneerd hart. Een vurige liefde tot de jonge wijnbouwer Arizelos doet de droge bolster van haar scepticisme openbarsten, maar deze belofte moet vóór haar vervulling sterven. Damaris' verdere leven moet de lezer zelf maar aanvullen: het einde is dat Paulus het verlossende antwoord brengt en dat Damaris het aanvaardt door hem te volgen.
Om zijn onverbloemde schildering van de Griekse decadentie is deze roman alleen voor rijpere lezers geschikt. Voor al degenen die de klassieke oudheid bestuderen is het een waardevol werk om het waarlijk levende beeld van een belangrijke periode dat ons hier voorgesteld wordt in een klassiek evenwicht tussen historische nauwkeurigheid en warme menselijkheid.
F. van Ommeslaeghe
| |
Greeff, Etienne de, Mr. Maury Rechter. Vertaald. Roman. - Uitgmij Pax, 's-Gravenhage, 1956, 349 pp., f 8.90.
Na La Nuit est ma Lumière verscheen het vorig jaar van de Leuvense Hoogleraar, Etienne de Greeff, een nieuwe roman, Le Juge Maury (reeds beoordeeld in ‘Streven’, nov. 1955), die als Mr. Maury Rechter bij Pax in Den Haag in vertaling uitkwam. Deze boeken, vooral het laatste, herinneren onweerstaanbaar aan de psychologische romans van Paul Bourget. Evenals Bourget beschrijft de Greeff mensen uit de gegoede bourgeoisie en laat hen een psychologische schok, een crisis beleven, waaruit zij gelouterd te voorschijn treden. Een ingenieus uitgedacht ‘plot’ moet de spanning verhogen. Dit is ongeveer het stramien van de psychologische roman, die Etienne de Greeff met talent weet te schrijven. Toch rammelt er wel eens iets aan al die psychologie. Zo is het superhisterische dienstmeisje Louise weinig overtuigend - vergelijk haar eens met Lebedef uit Dostojefski's Idioot - en dat de zeer intelligente Geneviève zich laat vangen door zulk een louche figuur als deze Jean (of François), is weinig waarschijnlijk. Over het ‘gelovig-zijn’ heeft de hoogleraar eigenaardige opvattingen. Toch weet hij te boeien door zijn concrete en levendige wijze van beschrijven.
J. van Heugten
| |
Bauer, Josef Martin, De witte Hel. Vert. - De Fontein, Utrecht, 1956, 248 pp.
Een Beierse officier werd tot de mijnen in Siberië veroordeeld, doch wist na enige jaren te ontsnappen en bereikte na onzegbare moeilijkheden de Perzische hoofdstad, van waaruit hij per vliegtuig zijn vaderland weer terugvond. De schrijver van dit boek liet hem bij stukken en brokken zijn wederwaardigheden vertellen en stelde dit verhaal samen, dat van een adembenemende spanning is. Het boek heeft iets primitief aangrijpends in zijn diepe, leedbeladen menselijkheid. De auteur gaf het als titel mee: So weit die Füße tragen, een zeer sprekende titel voor een tocht van het uiterste oostpunt van Siberië naar Teheran. Het boek zal ook in vertaling ongetwijfeld zijn weg vinden.
J. van Heugten
| |
Elsing, J.M., Stanley. (Elite-reeks, 8). - P. Vink, Antwerpen, 1956, 260 pp., geb. Fr. 125 (in reeks: Fr. 85).
Een vlot geromanceerd verhaal van de
| |
| |
grote ontdekkingsreis waarbij Stanley Centraal-Afrika doorkruiste van Oost tot West. Een biografie is het niet geworden, niet alleen omdat het enkel een korte episode uit het leven van Stanley schetst, maar vooral omdat het aan de oppervlakte blijft, en slechts zelden (en dan steeds eenzijdig idealiserend) over zijn echte diepere persoonlijkheid spreekt.
F. De Graeve
| |
Stolpe, Sven, Licht, vlug en teer, vert. E. Elias-Eneström. - Heideland, Hasselt, (1956), 323 pp., ing. Fr. 125, geb. Fr. 145.
Dit belangrijk werk van de grote Zweedse bekeerling is uitvoerig besproken door D. Rywood in Streven VIII, 2 (1955), pp. 421-424. Graag bevelen we nu deze keurig uitgegeven Nederlandse vertaling aan.
F. Van Bladel
| |
Varia
Kierkegaard, Sören, Briefe, vert. W. Boehlich. - J. Hegner-Verlag, Keulen-Olten, 1955, 164 pp., D.M. 6,80.
Wie alleen brieven leest omwille van het literaire genre schaffe zich dit boekje niet aan! Zoals het Nawoord terecht zegt kan men een groot aantal stukken uit deze bloemlezing nauwelijks brieven noemen: de correspondent speelt helemaal geen rol. Voor de spontane, wederzijdse overgave aan een ander, was Kierkegaard een te veel op zichzelf betrokken mens. Eén enkele maal heeft hij zichzelf totaal aan iemand willen geven, maar toen bleek hij er niet toe in staat: in zijn verloving met Regina Olsen. En toch geven sommige brieven op verrassende wijze blijk van het warme medegevoel dat in deze grote eenzaat verborgen leefde. Wanneer hij met lijdende mensen te doen had, voelde hij zich veilig en liet hij zijn hart spontaan spreken. Zelden zijn er ontroerender troostwoorden geschreven dan de brieven van Kierkegaard aan zijn kreupel neefje, aan zijn zieke schoonzus of aan het kleine jongentje dat hij vermoeid had door te vlug te stappen. Omwille van dit alles - het vele wat ze zeggen en het vele wat ze verzwijgen - is deze verzameling onontbeerlijk voor de kennis van de grote Deense wijsgeer. De keuze (waarbij alle sensatie en eenzijdigheid werd vermeden) zowel als het Nawoord verraden een fijn Kierkegaard-kenner. De nota's zijn van Niels Thulstrup, de beste hedendaagse specialist, die de volledige Deense brievenuitgave heeft bezorgd.
L. Dupré
| |
Spiecker, O.P., R., Der Ungeheure und die Abenteuer. Essays. - Verlag Bonner Buchgemeinde, Bonn, 1956, 168 pp.
In 17 kleine hoofdstukjes geeft S. vanuit het leven van verkenners, van wie hij aalmoezenier is, een verrassend nieuwklinkend geluid over de zin van het menselijk leven, waarin de structuur van de wereld zich herhaalt. Door het bewustzijn komt de mens tot wereldbelevenis. In hem verjongen zich de oude kulturen en worden de nieuwe geboren. Maar de wereld wordt pas echt beleefd in het gesprek met God. God vraagt van de mens een avontuur, dat de zin voor de ontdekking, het snelle besluit en de nederigheid meebrengt. Maar ook waakzaamheid en het bewustzijn, dat er niets in hem voltooid is. Bovendien leeft de mens niet alleen: hij leeft een gemeenschapsleven met zijn naasten en met God, die hem als mens tegemoet getreden is.
Dieses Buch ist eine neugierige Betrachtung des Lebens. Inderdaad. Wij kunnen er nog bijvoegen, wat we eens lazen over een werk van een Franse schrijver: C'est un livre d'une pédagogie souriante.
P. Grootens
| |
Gumbley, O.P., Walter, Unusual Baptismal Names. - Blackfriars, London, 1956, 54 pp., 4 sh.
Het is niet eenvoudig om alle Engelse en Ierse voornamen te herleiden tot een voor continentale oren bekend geluid. Dit handige maar dure boekje is niet alleen nuttig in zoverre vreemd aandoende namen behoorlijk kunnen worden thuisgebracht, maar biedt bovendien door zijn rijkdom van verrassende parallellen (Irvine = Urbanus, Guinevere = Winefried, enz.) menig interessant moment.
W. Peters
| |
Bowle, John, Minos or Minotaur? The dilemma of political power. - Jonathan Cape, London, 1956, 209 pp., 15 sh.
De keuze voor het mensdom van vandaag is zich te laten leiden door wijze wetten of gedomineerd te worden door brute macht. Momenteel is het vooral politieke macht die angst schept en de toekomst onzeker maakt, en de wereld ziet uit naar een nieuwe Theseus, die deze Minotaur van vrijwel onbeperkte macht zal doden. De studies in dit boek bereiden de weg
| |
| |
voor deze nieuwe Theseus, die het kind zal zijn van een door veel schade en schande wijsgeworden mensenfamilie. Daartoe analyseert schr. de morele grondslagen van ware macht, de taak die hij te vervullen heeft en de wijze waarop hij deze alleen kan vervullen. Zodoende komt schr. er toe verschillende problemen op politiek, sociaal, economisch en ook opvoedkundig terrein te bespreken. Het geheel is een niet onbelangrijke bijdrage voor ieder die direct of indirect bij politiek en machtsvorming betrokken is.
W. Peters
| |
Summerskill, Dr. Edith, The Ignoble Art. - Heinemann, London, 1956, 104 pp., 10 s. 6 d.
Het zeer vooraanstaande lid van de Labour Party, die ook zitting heeft in het parlement, bespreekt enkele wezensaspecten van wat zij ziet als een totaal verworden sport, het boxen. Zelf arts, spreekt zij met kennis van zaken wanneer zij de medische aspecten van de zware stoten behandelt. De scherpe veroordeling op medische gronden van de beroepssport wordt overtroffen door de felheid waarmede zij zich keert tegen de gehele sfeer die om de beroepssport van het boxen hangt. Aan de hand van getuigenissen van beroepsboxers zelf, van sportjournalisten, van managers enz., staaft zij haar oordeel dat ‘the noble art of self-defence’ gedegradeerd is tot ‘the ignoble art of hitting wihthout getting hit’: enkele illustraties van boxers in de ring en toeschouwers buiten de ring zetten haar oordeel kracht bij. Schr. bespreekt de moderne beroepssport van het boxen niet vanuit het standpunt der christelijke moraal: zou zij dit er bij betrokken hebben, dan zou het er wellicht voor het beroepsboxen nog somberder uitzien. Zoals het boek er ligt is het toch reeds een zeer ernstige waarschuwing.
W. Peters
| |
Specht, Minna, Kinderzorgen I. - Heideland, Hasselt, 1956, 173 pp., geb. Fr. 85.
Uiterst leesbare hoofdstukjes over de ‘gewone’ moeilijkheden der opvoeding (zo b.v. koppigheid, ongehoorzaamheid, nagelbijten, stotteren, nukkigheid, afgunst tegenover jongere kinderen enz.), waarin tevens de beste psychologische en pedagogische richtlijnen verwerkt zijn, ziedaar wat dit boek ons biedt. Voor alle opvoeders die meer voorbeelden en praktische wenken, dan theoretisch inzicht en systematische volledigheid nodig hebben, zal dit werk niet alleen een aangename maar tevens een verrijkende lezing zijn.
R. Hostie
| |
Guardini, Romano, La mort de Socrate, vert. P. Ficoeur. - Edit. du Seuil, Parijs, 1955, 270 pp., Fr. Fr. 600.
De problematiek van de vier Socratische dialogen en de interpretatie ervan door R. Guardini werden uitvoerig besproken in dit tijdschrift (Jrg. IX, 1956, nr. 11-12). Deze keurige vertaling maakt het essay ook voor de Franssprekende wereld toegankelijk.
J. Du Bois
| |
Vermeulen, G., Waarheen na de technische school. - Zuid-Nederlandse Uitgeverij, Antwerpen, 1956, 162 pp., ing. Fr. 85, geb. Fr. 110.
Na het prachtige werk van Maria de Lannoy over de toekomstmogelijkheden voor meisjes, verschijnt nu bij dezelfde uitgever een werk voor de jongens. Het behandelt al de technische beroepen en zal wellicht later aangevuld worden door een ander over de intellectuele beroepen. Al is het boekje niet zo aangenaam geschreven als dat van M. de Lannoy, het blijft een schat van kostbare inlichtingen. De auteur wijdt uit over de verschillende uitwegen na het Lager en Middelbaar Technisch Onderwijs, over verdere studiemogelijkheden, ingangsexamen, weddebarema's enz. Zelfs militaire en sociale aangelegenheden worden besproken. Het komt ons voor dat ook opvoeders uit het gewoon algemeen vormende Middelbaar Onderwijs niet kunnen nalaten iets meer af te weten van het Technisch Onderwijs en de steeds groeiende uitwegen die het biedt.
W. Smet
|
|