Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1042]
| |
Huwelijk en Echtscheiding in Engeland
| |
[pagina 1043]
| |
die hun onpleizierige gang gaan naar het echtscheidingshof, het is veel meer een geval van zestig duizend mensen met maanden, soms jaren van onenigheid, vervreemding, twijfel, hardheid, verdriet. Het betekent ook een twintig tot vijf en twintig duizend kinderen die onder voogdij geplaatst worden en uit een home worden weggehaald, iets wat hen vaak voor het gehele leven tekent. Nog erger is het te moeten constateren dat deze stroom van leed zich steeds maar voortbeweegt: ieder jaar opnieuw, iedere maand en iedere week gestaag voortgolvend. De gegeven opdracht luidde niet zozeer een diagnose te stellen, alswel de geneesmiddelen voor te stellen in de vorm van nieuwe wetten of wetswijzigingen. Men begrijpt dat de voorgestelde therapie dus 't belangrijkste gedeelte van dit rapport behoort te zijn. Nu ontkomen wij niet aan de indruk dat de commissie zich met een soort machteloosheid geslagen weet wanneer zij aan de therapie toe is. Doorgaans is het duidelijk dat zij, zij het onder zwaar gezucht, de situatie als hopeloos aanvaardt; de ziekte schijnt ongeneeslijk en bijgevolg richt zij de aandacht niet zozeer op ‘hoe genees ik’, als op ‘hoe voorkom ik erger’. Bij wijlen ook komt het ons voor dat de commissie weet dat de patiënt kanker heeft, en dan maatregelen treft om te voorkomen dat hij er verkouden bij wordt: op zich verdienstelijk, maar al heel weinig bemoedigend. Zo is de commissie er van overtuigd dat de vergemakkelijkte echtscheiding van 1937 op grond van desertie en wreedheid geen zegen gebleken is voor het volk, maar nergens gaat zij er toe over voorstellen te doen die de echtscheiding zullen bemoeilijken. Dit komt niet voort uit een gebrekkige huwelijksopvatting; maar een niet te ontkennen meegaandheid wordt hen opgedrongen door de situatie zoals deze in feite in Engeland is, zodat men zich vaak moet laten leiden door het vage ‘the interests of the nation’ in plaats van door degelijke principes. In zekere zin zouden we mogen zeggen dat de commissie remmend gewerkt heeft op perverse tendenzen, in zoverre ze b.v. van de vele besproken nieuwe gronden tot echtscheiding veruit het merendeel eenvoudig verwerpt (b.v. het weigeren een kind te hebben, wreedheid ten opzichte van een kind, sexueel misdrijf tegen eigen kind, gevangenisstraf, disharmonie van aard en karakter, enz.). Hier staat tegenover dat zij toch drie nieuwe gronden voorstelt, te weten weigering om het huwelijk te voltrekken, kunstmatige inseminatie, opsluiting van een zwakzinnige die gevaarlijk is Eveneens staat de commissie een grotere mildheid voor bij de interpretatie van het begrip ‘wreedheid’, zodat voortaan niet meer de bescherming van de vrouw het kardinale punt is, maar het verdwijnen van alle affectie volgend op het harde optreden van de man reeds voldoende grond is om de huwelijksband te verbreken. Er bestaat in Engeland de beperking dat geen verzoek tot echtscheiding kan worden ingediend in de eerste drie jaren van het huwelijk; de commissie wenst deze beperking gehandhaafd te zien, maar laat toch tegelijkertijd weer ruimte waar er sprake is van ‘exceptional hardship and exceptional depravity’. Op een belangrijk punt stelt de commissie voor een verandering aan te brengen in de huwelijksbeletselen. Volgens de nu bestaande wet kan een gescheiden man of vrouw niet huwen met iemand uit de aangetrouwde familie, tenzij na de dood van haar of zijn echtgenoot. Deze laatste restrictie dient te vervallen, aldus het bijna unanieme voorstel van de commissie, ondanks een scherpe afkeuring van dit voorstel door de aartsbisschop van Canterbury, apart in dit rapport opgenomen. Op twee punten van groot gewicht was het de commissie onmogelijk tot iets wat op eenstemmigheid geleek te komen. Het eerste betreft een voorstel om | |
[pagina 1044]
| |
onwettige kinderen van beide partij door een volgend huwelijk per se te wettigen. Twaalf van de achttien leden hebben zich hiertegen blijvend verzet, en we signaleren deze houding, omdat er uit blijkt dat deze leden zich geen beslissing lieten opdringen die waarschijnlijk wel de instemming heeft van het volk, maar in feite meer steunt op sentiment dan op een juist inzicht in de onvervangbare waarde van het huwelijk en het gezin binnen de volksgemeenschap. Het tweede punt betreft de laatste grond van alle echtscheidingen, en we vinden de passage die hierover handelt misschien wel de belangrijkste, en zeker ook, de meest alarmerende uit het gehele rapport. De wetgeving in zake de echtscheiding berust op wat men noemt the doctrine of the matrimonial offense. In het huwelijk moet ergens een misdrijf begaan zijn tegen het huwelijk, voordat er sprake kan zijn van een petitie tot echtscheiding (de enige uitzondering is krankzinnigheid). Men wil nu komen tot een geheel nieuwe basis voor de echtscheiding: niet langer is een misdrijf nodig, maar voldoende grond is dat het huwelijk ineengestort is: the breakdown of marriage. Wat de oorzaken van dergelijke breakdown of marriage mogen zijn, doet weinig ter zake: duidelijk is dat zij zich veel verder uitstrekken dan verschillende misdrijven die nu vallen onder echtbreuk, desertie, wreedheid, e.d. In feite betekent dit echtscheiding op verzoek van beide echtgenoten, of op verzoek van één van hen, maar in dit geval wordt er een periode van voorafgaande scheiding vereist. De commissie wenst het standpunt van the doctrine of a matrimonial offence niet te verlaten, maar precies de helft van de commissie wenst de nieuwe leer toch een plaats te geven in de wetgeving: een scheiding die zeven jaar geduurd heeft is afdoende bewijs dat het huwelijk inderdaad een totale mislukking is en dat het geen zin heeft het voort te doen duren. We wijzen er op dat een voorstel in deze richting door de commissie niet gedaan wordt, maar we achten het veelzeggend en alarmerend dat de helft van de commissie het principe van echtscheiding bij onderling overleg aanvaardt. Hiermede is het huwelijk toch wel sterk gedegradeerd tot een wederzijds contract, vrijwillig aangegaan, en naar believen verbroken. Lezing van het gehele rapport maakt het duidelijk dat de commissie niet veel goeds verwacht van haar eigen voorstellen. Met heel veel klem dringt zij er daarom op aan, dat de Staat royaler dient te zijn in zijn steunen van die instanties en bureau's die enkel beogen de beveiliging van het huwelijk en de bescherming van het gezinsleven. Er wordt op dit terrein reeds vrij veel gedaan, maar het werk vereist geschoolde en ontwikkelde krachten - sociale werkers en werksters, psychologen, doktoren, enz., en bijgevolg lopen de kosten steeds hoog. Het officiële bureau voor huwelijksvoorlichting van de Staatskerk kreeg het vorig jaar alleen reeds een tachtig duizend huwelijken te ‘behandelen’, in de helft waarvan zowel man als vrouw gehoord werden. Men begrijpt aanstonds dat alleen ruime staatssubsidie dergelijk hoogbelangrijk werk staande kan houden, en de commissie laat duidelijk horen dat het grote kwaad van de echtscheiding aanzienlijk verminderd wordt door deze instanties te steunen. Wanneer man en vrouw zich wenden tot een huwelijksbureau heeft het kwaad meestal al wortel geschoten, is er ergens reeds iets mis. Het is de wortel van het kwaad die moet worden aangegrepen, en ofschoon de commissie geen expresse opdracht had om na diagnose en therapie ook nog de oorzaken van de ziekte te bespreken, heeft zij toch niet nagelaten hier met een enkel woord op te wijzen. Het lijdt echter niet de minste twijfel dat ongemerkt het peil in zake het sexuele, huwelijksopvatting, vriendschap tussen mannen en vrouwen daalt, en | |
[pagina 1045]
| |
hier en daar een lamentabel dieptepunt heeft bereikt. Van al deze en dergelijke factoren kunnen we echter wel dit zeggen, dat zij een sfeer scheppen die een gezond en gelukkig huwelijksleven in zeer sterke mate bedreigt. De commissie geeft dan ook een zeer diep-liggende oorzaak van de malaise aan wanneer zij spreekt van het aanvaarden van geheel valse maatstaven betreffende de waarde, waardigheid, en beleving van het huwelijk. Er valt een algemene tendens te constateren om de plichten en verantwoordelijkheid van het huwelijk wel erg licht op te vatten. Men zou ook kunnen zeggen dat de toestand in alles was huwelijk en huwelijksbeleving betreft uitgesproken ongezond is geworden. Voor wie enigszins op de hoogte is van de populaire pers is dit allerminst nieuws. Echtelijke drama's zijn evident geliefde lectuur. Met zekere voorkeur wordt melding gemaakt van Lady zus of de filmster zo, die om vaak wel erg weinig serieuze redenen een petitie tot echtscheiding hebben ingediend. Men vergete hierbij ook niet het effect dat een tweede huwelijk van zeer hooggeplaatsten in den lande heeft op het gewone volk. Om deze reden betreuren wij het dat de gehele kwestie Princess Margaret-Captain Townsend ooit zo publiekelijk aan de orde werd gesteld: het heeft de echtscheidingsmentaliteit o.i. slechts bevorderd, te meer daar het merendeel der bevolking zich meer geërgerd heeft aan de bemoeizucht en onbuigzaamheid van de Staatskerk dan gesticht is geweest door de uiteindelijke beslissing. De weifelende houding in deze zaken van de officiële Staatskerk verergert de toestand: immers, wat het land nodig heeft is strakke leiding en eenstemmigheid. Nu is officieel de Staatskerk tegen echtscheiding, en officieel weigert zij aanwezig te zijn bij een tweede huwelijk van gescheidenen. Maar we weten evenzeer dat veel van haar bedienaars zich niet storen aan de richtlijnen van de kerk, dat meerderen ook openlijk verkondigen dat de kerk in deze foutief handelt, omdat het evangelie steeds is ‘a Gospel of the second chance’, en zelfs bisschoppen zien er geen tegenstrijdigheid in om gescheidenen na hun tweede huwelijk toch toe te laten tot de sacramentenGa naar voetnoot2). Wanneer we over echtscheiding spreken, is het niet verantwoord om over het gezinsleven te zwijgen. Immers, er is een noodzakelijke wisselwerking tussen het gezinsleven en de verhouding der beide echtgenoten ondeding. Een hecht gezinsleven zal vele moeilijkheden tussen de ouders naar een tweede plan verdringen om wille van de kinderen, vaak ook deze geheel vereffenen. Evenzeer zal onenigheid tussen vader en moeder de naaste oorzaak van een ‘broken home’ zijn. Op zijn beurt zal een broken home, waaronder we hier dan ook willen verstaan een onderkomen gezinsleven, het huwelijk aantasten en uiteen doen vallen. Nu lijdt het geen twijfel of het gezinsleven van het Engelse volk blijkt niet bestand tegen verderfelijke invloeden van buiten, noch ook van binnen uit. Onder deze laatste vermelden wij alleen het feit dat de moeder niet meer thuis is, dat bewust haar plaats ook niet meer als primair in het gezin wordt gezien, dat zij voor zichzelf, en anderen voor haar, het recht opeisen voor een eigen carrière (en wat voor een!), dat zij staat op eigen zelfstandigheid, niet meer onder de man, maar er naast. Dit brengt met zich mede dat de vrouw haar huis verlaat om te werken in fabriek of op atelier. Werkten voor de oorlog een negen honderd duizend moeders de gehele dag buitenshuis, momenteel is dit getal ongeveer verviervoudigd. | |
[pagina 1046]
| |
Onder deze ruim drie miljoen werkende moeders rekenen we dan niet mee degenen die slechts voor enkele uren per dag uit werken gaan, of des avonds er wat bij verdienen. We moeten niet uit het oog verliezen dat dit kolossale aantal behelst dat ongeveer drie kwart der gehuwde vrouwen de gehele dag uit werken gaat, ‘een carrière volgt’. Het spreekt wel vanzelf dat dit al heel weinig bevorderlijk is voor een gezond gezinsleven. De kinderen komen tussen de middag niet thuis, mede dank zij een overdreven staatszorg die schoolmaaltijden verstrekt - tot groeiende ergernis van het onderwijzend personeel dat zich hoe langer hoe meer tot soepuitdelers en bordenophalers gedegradeerd ziet. Na schooltijd is moeder meestal ook niet direct thuis; en wanneer zij thuis is van haar werk, kan men moeilijk verwachten dat zij de rest van de avond zal besteden aan koken, verstellen, afwassen, enz., laat staan aan gezellig met de kinderen de avond doorbrengen. Zij is óf te moe, en dan worden de kinderen de straat opgestuurd met geld voor de bioscoop en ‘chips and fish’ als souper op de terugweg, óf zij gaat zelf op stap: want het verdiende geld biedt haar een zekere financiële zelfstandigheid, waarvan zij ook ten volle wil genieten. Nog geen twintig percent van de vrouwen die in de fabriek of op het atelier werken geven hun baan er aan, als ze trouwen. Geen wonder dat hand in hand met echtscheidingen het aantal problem families toeneemt, er steeds groter behoefte is aan opvoedingsinrichtingen voor kinderen uit broken homes, er steeds meer artikelen, rapporten en boeken verschijnen gewijd aan deze stakkerds van kinderen (we vermelden b.v. Maladjusted Children van de katholieke Dr. Burns, Citizens of To-Morrow door de Raad van het King George's Jubilee Trust, The Deprived Child and the Community van Donald Ford, The Prevention of Cruelty to Children van Dr. Housden). Onwillekeurig vraagt men zich af waarom jonge mensen nog trouwen wanneer zij het huwelijk zien als toch maar weinig aantrekkelijk, als maar weinig verandering teweeg brengend in hun leven. Daar is natuurlijk steeds het sterke instinct dat jonge mannen en vrouwen naar elkaar toedrijft, maar we mogen niet uit het oog verliezen dat voor velen het huwelijk de verlossing is uit een allernaarst gezinsleven, dat de jonge mensen niets meer te bieden heeft. Men begrijpt echter dat dit al een bijzondere zwakke basis is voor een stevig en hecht huwelijksleven, en dat zich dit met name bij hen die jong trouwen - en dit zijn er vooral in de arbeiderswereld zeer velen - wel moet wreken. Een kwart van de meisjes die onder de twintig trouwen komen terecht in het echtscheidingshof, van haar die huwen tussen de twintig en drie en twintig ligt dit percentage bij de tien percent. terwijl zij die in het midden van haar twintiger jaren huwen, voor ongeveer zes percent hun huwelijk uiteen zien vallen. De lichtzinnigheid waarmede men zich in het huwelijk begeeft, is vaak verbijsterend, en zij kan alleen maar het begin zijn van een noodlottige wisselwerking tussen huwelijksleven en gezinsleven, zoals zij in vele gevallen op haar beurt ook weer een vrucht is geweest van gelijke noodlottige wisselwerking bij de ouders. Steeds meer hoort men nu de slagzin: de getrouwde vrouw terug naar het gezin. De vraag is echter of de vrouw hier veel voor voelt. Een andere vraag of Engeland zich dit kan veroorloven. Er is een wel zeer nijpend tekort aan werkkrachten, en het afvoeren van een drie miljoen vrouwen uit de industrie is een luxe die Engeland zich economisch niet kan permitteren. Mede hierom is de situatie zo triest. Het droevigst echter dat het volk als geheel zich niet meer richt, zich ook niet wenst te richten, naar leer en zeden van het ware Christen-zijn. |
|