Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1029]
| |||||||||||||||||||
Internationale kroniek
| |||||||||||||||||||
[pagina 1030]
| |||||||||||||||||||
Het was evenwel niet alleen het ontwakend nationalisme dat het Europese monopolie in Afrika aantastte. Gedurende de tweede wereldoorlog was Afrika een koninginnestuk geworden op het strategisch schaakbord, en dat is het sindsdien gebleven. Dit had tot gevolg dat de twee moderne grootmachten (aan het fabeltje van de Grote Drie, Vier of Vijf gelooft niemand meer), de U.S.A. en de U.S.S.R. zich in toenemende mate voor Afrika gingen interesseren. Vóór 1943 bezat het State Department van de Verenigde Staten niet eens een Afrikaanse afdeling, maar tien jaar later zou de Foreign Policy Association verklaren: ‘Yesterday the interest of America was in Asia, but today it is in Africa’. Evenzo bleef de presentie van de U.S.S.R. in de vooroorlogse periode beperkt tot een oude erfenis van het tsjaristisch Rusland: het Dejazmatsj Balcha-hospitaal in de Ethiopische hoofdstad, Addis Abeba. Vandaag echter voeren de Sow-jets een indrukwekkende Afrika-politiek, minder spectaculair dan de Amerikaanse, maar verrassend effectief. Het behoort nog tot de geheimen van de toekomst, welke van deze beide grote bruidswervers het halen zal. Behalve het opbod van de bruidsschat zijn er immers nog vele andere factoren die het spet der allianties kunnen beïnvloeden of bepalen. Politiek kan nu eenmaal niet herleid worden tot alleen maar economie.
De Verenigde Staten van Amerika ontdekten de strategische waarde van Afrika gedurende de tweede wereldoorlog. Noord-Afrika immers had een echte sleutelpositie, zowel aan de Atlantische Oceaan als aan de Middellandse Zee, terwijl Centraal- en Zuid-Afrika daarnaast nog een overvloed van strategische produkten konden leveren. Door de leiding van de Westerse wereld te nemen in de koude oorlog tegen het Sowjet-blok, ging Amerika in de tijdsspanne na Potsdam, en vooral sinds het ontstaan van het Koreaans conflict, een nog groter belang hechten aan deze strategische factoren. Het waarom van de talrijke vliegbases in Marokko en Libye, begrijpt men uitstekend wanneer men de wereldkaart bekijkt. Ze dekken niet alleen het voor Europa zo belangrijke Middellandse Zee-gebied, maar zijn tevens een rechtstreekse bedreiging voor Moskou en tal van andere grote steden en industriële centra achter het ijzeren gordijn. Ook het constante goede vliegweer is een niet te versmaden voordeel. Anderzijds zijn ook de strategische produkten in waarde gestegen door de technische ontwikkeling van de wapenindustrie. Het uranium voor de atoomwapens moet grotendeels door Centraal- en Zuid-Afrika geleverd worden. Het Afrikaans columbium en kobalt zijn essentieel voor het vervaardigen van staal met grote hitte-weerstand, nodig voor de jet-vliegtuigen. Toen Rusland enkele jaren geleden de uitvoer naar Westerse landen van mangaan en chroom stopzette, moest de minerale rijkdom van Afrika weer uitkomst brengen. En tenslotte is Amerika op het donkere werelddeel aangewezen om zijn eigen reserves aan te vullen van koper, lood, ijzer, vanadium, bauxiet en rubber. Het mag dan ook niet verwonderen, dat de uitvoer van Afrika naar de U.S.A. | |||||||||||||||||||
[pagina 1031]
| |||||||||||||||||||
gedurende en na de oorlogsjaren een sensationele vlucht namGa naar voetnoot2). Toch mogen we deze onrechtstreekse hulpverlening niet uitsluitend op rekening schrijven van het strategisch eigenbelang. Er is immers in het kader der UNO een zeer reëel interesse ontstaan voor het lot der economisch onderontwikkelde gebieden. Zeker, ook hieraan is de wereldpolitiek niet vreemd: het is immers van belang, deze evoluerende gebieden, die vaak potentieel uiterst belangrijk zijn en eerlang hun zelfstandigheid zullen verwerven, in het eigen kamp te loodsen, en bovendien is het voor iedereen duidelijk dat grote economische tegenstellingen in de kaart van het communisme spelen. Toch is er ook een reden van zuiver economische aard die deze hulp aan de ‘underdeveloped areas’ in de hand heeft gewerkt: de moderne economie ziet zich dikwijls voor problemen geplaatst die slechts op wereldbasis kunnen worden opgelost, en een economisch krachtige natie moet noodzakelijk streven naar een koopkrachtige buitenlandse afzetmarkt. De U.S.A. heeft zich in deze internationale hulpverlening bijzonder verdienstelijk gemaakt: hoewel het ‘Expanded Programme of Technical Assistance’ op 16 november 1949 eenstemmig door de 59 toenmalige leden van de Verenigde Naties werd goedgekeurd, bedroeg de bijdrage van de U.S.A. gedurende de eerste drie jaren toch 60 procent van het totaal, en zakte ook daarna nooit tot minder dan de helft. Voor het kalenderjaar 1956 keurde het Congres de door president Eisenhower gevraagde toewijzing van 15,5 miljoen dollar goed, tegenover 8,5 miljoen voor het jaar 1954. Weliswaar komt voorlopig slechts ongeveer 10 procent van de fondsen ten goede aan Afrika, maar toch is deze hulp uiterst welkom, vooral daar ze een invloed heeft op lange termijn. Technical Assistance is immers, volgens de niet onaardige magische definitie van Lake Succes: ‘transmission of know-how through show-how’Ga naar voetnoot3). Naast deze hulp binnen het kader van de UNO, heeft de U.S.A. dan nog sinds 1949 haar eigen welbekende Point Four-hulp. Door dit alles heeft Amerika in de meeste Afrikaanse gebieden een aanzienlijke invloed verworven, zoals ten overvloede moge blijken uit volgend overzicht, dat allerminst volledigheid betracht. Een eerste Amerikaanse zone ligt in Frans Marokko, met vijf zelf gebouwde vliegbases: Sidi Slimane, Nouasseur, Ben Guerir, Boulhaut en El Djema Sahim. Daarbij moeten nog gerekend het hoofdkwartier van de vijfde luchtmachtdivisie te Rabat, de vliegpleinen van Mers El Kebir en Bizerta, hun door de Fransen afgestaan, en de zeebasis van Port Liautey die tevens een opslagplaats van atoombommen zou zijn. Het spreekt vanzelf dat de aanwezigheid van duizenden Amerikaanse soldaten en ander personeel, met hun familie, niet zonder invloed kan blijven. In dezelfde tactische verdedigingsgordel is ook Libye begrepen. In de nabijheid van Tripoli hebben | |||||||||||||||||||
[pagina 1032]
| |||||||||||||||||||
de Amerikanen er sinds 1954 een reusachtige militaire basis, Wheelus Field, en een andere in Benghazi. Deze jonge staat is trouwens in Afrika de meest begunstigde van het Point Four. Meer dan 80 Amerikaanse specialisten werken er op de verschillende terreinen van economische en sociale hulpverlening. In de periode van 1951 tot 1953 spendeerde de U.S.A. aldus 2.270.000 dollar aan Libye, terwijl nu een programma van 40 miljoen dollar ten uitvoer ligt. Bovendien worden Libysche studenten op kosten van de Verenigde Staten naar de Universiteit van Beirouth gestuurd. Wat de streken betreft die nog onder Europees bewind staan, wordt de invloed van de U.S.A. gevoelig beperkt door de vrees voor de gouvernementen voor het Amerikaanse imperialisme. Zoals overal is de handel er sterk ontwikkeld, maar alles wat de onvermijdelijke Coca Cola-presentie overschrijdt wordt licht als ongewenste inmenging beschouwd. Vrijer kan de U.S.A. optreden in de landen die een of andere vorm van zelfbestuur genieten. Liberia was het eerste land dat een Point Four Programme kreeg. Ruim 80 experts verlenen er hun medewerking aan, en het Amerikaanse aandeel in de fondsen bedroeg in 1953 niet minder dan 1.300.000 dollar. Andere kredieten, voor een bedrag van 6.250.000, werden sinds 1952 verstrekt door de Export-Import bank. Met Ethiopië werd op 22 mei 1953 een verdrag gesloten, waarbij de U.S.A. het recht verkreeg op Ethiopische bodem militaire steunpunten in te richten. Ook wordt het inlandse leger, dat voor 5 miljoen dollar militaire hulp kreeg, getraind door een Amerikaanse militaire missie. De ongeveer 800 Amerikanen van Addis Abeba bezetten allerlei, soms uiterst gewichtige posten, van gouverneur der nationale bank tot hoofd van de huishoudelijke dienst in het paleis van de Negus. Van belang zijn vooral de sleutelposities in de drie ministeries van buitenlandse zaken, financiën en handel. Het Point Four staat o.a. in voor het oprichten van de keizerlijke landbouwhogeschool. Egypte tenslotte is voor de Amerikanen een nogal benard geval. Het is een strategisch knooppunt, niet alleen omwille van zijn bevoorrechte ligging aan het Suez-kanaal, maar ook omdat het de stevigst georganiseerde Arabische staat is, aangewezen om de toon aan te geven zowel in het woelige Midden-Oosten, waartoe het traditioneel behoort, als in Afrika, waarop het vitaal is aangewezen. De U.S.A. doet dan ook al het mogelijke om Egypte in te schakelen in het Westelijk blok, maar de U.S.S.R. betoont niet minder ijver om dat te verhinderen. Daarbij voegt zich nog de moeilijkheid, dat de economische problemen in Egypte uiterst hoge financiële lasten meebrengen, zodat er niet gemakkelijk een bevredigende oplossing voor te vinden is. En Nasser, zich er wel van bewust dat zowel Rusland als de Verenigde Staten hem nalopen, speelt het spel: hij wil er het hoogst mogelijke profijt uit halen. Als de U.S.A. hem in november 1954 de som van 40 miljoen dollar aanbiedt, schaamt hij zich niet te zeggen dat hij minstens 100 miljoen verwachtte. Verschillende organen van de UNO, vooral UNICEF en UNRWA, zijn actief in Egypte, evenals de experts van het Point Four, die vooral de problemen van landbouw en hygiëne aanpakken. In het raam van Point Four worden ook nog 200 Egyptische technici opgeleid in de U.S.A. Toch spreekt men te Kaïro spottend van ‘Point One-and-a-half’. Typisch voor de politiek van Nasser is de wijze waarop hij Rusland en Amerika tegen elkaar laat opbieden voor de financiering van het gigantische project van de Assoean-dam. De rechtstreekse actie van de U.S.S.R. en haar satellieten kan alsnog niet de vergelijking doorstaan met die van de Verenigde Staten, maar neemt toe met de dag. Om de goede reden dat de Westerse mogendheden deze inmenging in hun | |||||||||||||||||||
[pagina 1033]
| |||||||||||||||||||
gebieden niet wensen, blijft ook haar invloed grotendeels beperkt tot de zelfstandige staten. Het sterkst is hij in Egypte, vooral sinds dit land en de U.S.S.R. hun gezantschappen wederzijds tot de rang van ambassade verhieven. Kort daarop, in maart 1954, werd er tussen beide landen een handelsverdrag gesloten, waardoor de import van Rusland met 35 percent steeg, en de export naar de Sowjet-unie met liefst 2000 percent toenam. Ook met Oost-Duitsland en Roemenië werden belangrijke handelsovereenkomsten tot stand gebracht, terwijl in Rood-China een afzetgebied gevonden werd voor de Egyptische katoenproduktie. Op 23 juli 1955 bracht Dmitri Trofimowitsj Sjepilov, toen pas benoemd tot secretaris van het Centraal Comité der Russische Communistische Partij, een bezoek aan Kaïro. Hij bracht graag aanvaarde geschenken mee: 200 Migs, 100 tanks, een half dozijn onderzeeboten, artilleriestukken, enz. Als opvolger van Molotov aan het ministerie van buitenlandse zaken, werd dezelfde Sjepilow in juni 1956 uitgenodigd op de Egyptische bevrijdingsfeesten, terwijl op hetzelfde ogenblik de Amerikaanse technische hulp voor het aanwenden van radio-isotopen in de landbouw hooghartig van de hand werd gewezen. Ook naar andere Afrikaanse hoofdsteden zendt Rusland zijn zonen uit: Volkov, voorzitter van de Opperste Sowjet, werd onlangs afgevaardigd naar Monrovia, waar hij aan president Tubman aanlokkelijke voorstellen deed voor het aanleggen van wegen, vliegvelden, marinebases en hydro-elektrische centrales, evenals voor de uitrusting van het Liberiaanse leger. Generalov, die als Russisch gezant in Australië de faam had er een Russisch spionnagenet te hebben georganiseerd, kwam koning Idris van Libye een partij graan aanbieden tegen uiterst voordelige condities. Op geen van beide voorstellen werd ingegaan: Libye bestaat immers bij de gratie van het Westen, terwijl ook Liberia vermijden moet de Amerikanen voor het hoofd te stoten. Te Khartoem schijnen de Russische voorstellen een gunstiger onthaal te vinden: het jonge Sudan stemt zijn buitenlandse politieke koers enigszins af op die van Egypte. De betekenis van de Russische aanwezigheid in Ethiopië blijft een twistpunt: Gunther lijkt ze enigszins te minimaliseren, terwijl ze volgens de Britten en de rapporten van de Belgische Veiligheid een echt Sowjet-bruggenhoofd zou zijn. Er is de officiële Russische legatie, er is het Dejazmatsj Balcha-hospitaal. Maar wat is de ware betekenis van het W.O.K.S. (Sowjet-informatiebureau voor Afrika), van Tito's bezoek aan de Negus, van de Tsjechische handelsmissie in november 1955, van de Skoda-wapenfabriek te Addis Abeba? Dit alles moge op zichzelf niet bijster indrukwekkend zijn, maar het wijst dan toch op de vaste wil van de Sowjets om zich niet de kaas van het brood te laten eten. In de UNO heeft Rusland jarenlang, zijn sensationele en gewraakte candidatuur voor een voogdijschap over Cyrenaïca niet te na gesproken, een negatieve houding aangenomen tegenover de hulp aan onderontwikkelde gebieden. De ‘zogenaamde technische hulpverlening’ brandmerkte het als een verkapte vorm van Amerikaans imperialisme, geenszins geschikt om de evolutie van economisch zwakke landen te bevorderen. Het verbaasde des te meer, toen het in 1953 plots mededeelde dat het 4 miljoen roebel zou bijdragen tot het Expanded Programme, precies op het ogenblik dat het Amerikaanse Congres de door president Eisenhower gevraagde 12,75 miljoen dollar tot 8,5 miljoen had teruggebracht. Dat was nog altijd ruim achtmaal meer dan wat de Russen schonken, maar als propaganda kon het gebaar van Moskou erdoor. Toch blijft het hoofdaccent van de Sowjet-politiek op de subversieve actie liggen. In dit licht moeten we hun | |||||||||||||||||||
[pagina 1034]
| |||||||||||||||||||
bemoeiingen zien om de Kominformzender van Radio-Boedapest, en de aggressieve ‘Stem der Arabieren’ van Radio-Kaïro te versterken, zodat ze de onrust in heel Noord-Afrika kunnen aanwakkeren. Het is ook een publiek geheim dat het terrorisme in Afrika rechtstreeks en onrechtstreeks steun ontvangt van Rusland. De grote troef van de U.S.S.R. is evenwel het nationalisme, dat zij volgens het klassieke precept van Lenin uitspeelt tegen het kapitalisme, en in Afrika, zoals in Indochina, tracht re ‘communiseren’. In de UNO hebben de Sowjets systematisch het kolonialisme gegispt als een vorm van imperialistische uitbuiting, onder de leiding van Amerika, dat Afrika met aggressieve bedoelingen wil omvormen tot een militaire operatiebasis. Dat liedje klinkt de nationalisten zoet in de oren, en leidt hen er toe, de Sowjet-Unie te gaan beschouwen als de kampioen van de onderdrukte volkeren. Bovendien hebben ze doorgaans een grote bewondering voor wat Rusland en Rood China in hun eigen immense achterlijke gebieden op korte tijd tot stand hebben gebracht. Het nationalisme in gekoloniseerde of onzelfstandige gebieden krijgt gemakkelijk een links karakter, alleen reeds omdat, in de ogen van de inlanders zoal niet in werkelijkheid, de kolonisatie gebaseerd is op economische uitbuiting. Het is onmogelijk voor het ogenblik uit te maken, welke juist de sterkte is van het communisme in Afrika. In de meeste landen is de partij illegaal, zelfs in een staat als Egypte die openlijk een flirt met de Russen niet misprijst. Maar het is een feit dat het communistisch gevaar zeer reëel is. Heel wat inkt is gevloeid om uit te maken of de Islam en de ‘negerziel’ wel open staan voor het communisme. Het beste antwoord hierop is gegeven door de romancier Alan Paton: ‘The truth is that Communism may well suit any person who has grievances against society, and who feels hindered and frustrated’. Deze grieven en dat gevoel gedijen overal in Afrika, en de meesterlijke troebelwatervissers van Moskou orchestreren de ontevredenheid op geraffineerde wijze. In Marokko is de communistische partij buiten de wet gesteld sinds 1952. Heeft ze de Istiqlal geïnfiltreerd? Frankrijk bevestigt dit, de Istiqlal ontkent het. Het heeft tenslotte weinig belang: de kern van de zaak is dat de feodale structuur door de industrialisatie fundamenteel gewijzigd is, en dat de arbeidersbeweging gecontroleerd wordt door de communistische C.G.T., die de sociale grieven van het proletariaat ondervangt in een nationalistisch streven. Hetzelfde gebeurt in Algerië, waar echter de partij niet verboden kan worden, omdat nu eenmaal Algerië tot Frankrijk behoort. De soldaten van het legioen bevechten er het communisme, maar te Sidi ben Abbes, waar hun hoofdkwartier gevestigd is, hebben of hadden ze een communistische burgemeester. In Frans-West-Afrika heeft men naast de eeuwige C.G.T. en de orthodoxe communisten, die hun sterkte bewezen door verschillende ernstige stakingen, nog de zeer linkse en marxistische Union des Populations du Caméroun, die de oorzaak was van de gesmoorde opstand van mei 1955. Zelfs het meer gematigde Rassemblement Démocratique Africain van Félix Houphouet-Boigny heeft een communistisch verleden. Na de bloedige relletjes van de Ivoorkust in 1950 scheidde het zich af van de communistische partij, wat zijn afgevaardigden niet belet om te Parijs nog steeds de communistische politiek met hun stemmen kracht bij te zetten. Ook in Sudan is het gevaar voor communisme groot in de vakverenigingen, het meest in de machtige bond van de spoorwegarbeiders, die 30.000 leden telt. Daarnaast is er onder de intelligentsia een bloeiend Afro-communisme, waarvan het Gordon-College te Khartoem de zetel is. En Rusland zal niet nalaten munt te slaan uit de reusachtige | |||||||||||||||||||
[pagina 1035]
| |||||||||||||||||||
tegenstelling tussen Noord en Zuid, evenmin als uit de ernstige moeilijkheden in Kenya en Uganda. Ook in Nigeria zijn de machtige syndicaten in handen van de communisten. Er zetelt zelfs een Nigeriaan, Bakari Djibo, in de Algemene Raad van het Wereldvakverbond. De regering van de Zuid-Afrikaanse Unie vaardigde in 1950 de beruchte ‘Suppression of Communism Act’ uit, die aan de minister van Justitie een zeer ruime willekeur toelaat in het vervolgen van het communisme of van wat hem behaagt als zodanig te bestempelen. De communistische partij had de slag voorkomen door zichzelf te ontbinden op de vooravond van de uitvaardiging der wet. Ondergronds werkt ze, met militanten die op een of andere wijze hun scholing ontvangen in communistische landen, naarstig voort, vooral in Transvaal en de Kaap, minder in Natal en Oranje-Vrij staat. Er bestaat trouwens een trucje om communistisch te stemmen door een of andere ‘zelfstandige’ kandidaat te kiezen. Onder de oppositiepartijen schijnt de All-African Convention, meer extremistisch dan het African National Congress, in zekere mate onder communistische invloed te staan. De communisten uit de Westerse landen, vooral in Frankrijk en Engeland, zijn uiterst actief onder de zowat 7000 Afrikaanse studenten die aan buitenlandse universiteiten hun vorming voltooien. Ze laten zich bijzonder vriendelijk in met deze toekomstige leiders van Afrika, die wanneer ze eenmaal gewonnen zijn, uitstekende pionnen van het communisme kunnen worden. Ze worden voorkomend behandeld, ontvangen steun in hun vaak benepen situatie, worden uitgenodigd op de bekende ‘Vodka-tours’ naar Rusland, enz. Het voorbeeld van Jomo Kenyatta, die verondersteld wordt de grote aanstichter te zijn van de Mau Mau-opstand, is daar om te bewijzen hoe gevolgrijk deze actie wel kan zijn. Zal de communistische machtsgreep in Afrika dan slagen? Zal integendeel Amerika het halen? Of wordt Nehru de profeet van het nieuwe Afrika, en zal zich over het hele werelddeel een soort Bandoeng-neutralisme uitbreiden? Veel, zoniet alles, hangt af van de Westerse politiek in de eerstvolgende beslissende jaren. Het lijkt wel alsof de Afrikaanse leiders, links gericht als ze mogen zijn, toch geen onverdeelde fiducie hebben in het communistisch ideaal. Een typisch voorbeeld is wel Kwame Nkrumah, de eerste minister van de Goudkust. Het is weliswaar niet onomstootbaar bewezen dat hij persoonlijk communist geweest is, maar zijn verleden in Engeland en de bezwarende documenten die bij zijn aanhouding op hem gevonden werden, wijzen toch op compromitterende communistische relaties en sympathieën. Niettemin begon hij in 1953 maatregelen te treffen tegen het verder doordringen van het communisme. In october 1953 zette hij omwille van communistische drijverijen twee vooraanstaande figuren uit zijn Convention People's Party: Anthony Woode en Turkson Ocran. In maart 1954 sloot hij de communisten uit van alle belangrijke staatsfuncties. Ook werden talrijke communistische boeken verboden. Soortgelijke maatregelen werden getroffen in Nigeria, terwijl in Egypte de partij zelfs verboden is. Anderzijds wordt Amerika, dat het voordeel heeft door zijn Westers bondgenootschap gemakkelijker vaste voet te krijgen in Afrika, door datzelfde bondgenootschap grotelijks gehinderd in het voeren van een succesrijke Afrikaanse politiek. De Amerikanen moeten immers rekening houden met de belangen van hun Europese bondgenoten, die dikwijls zelf koloniserende mogendheden zijn. Zo moeten ze de Franse politiek in Noord-Afrika dekken, alleen reeds omdat het belang van hun militaire bases grotendeels uitgeschakeld wordt in een haard van onrust, en er dus nodig moet gezorgd worden voor politieke stabiliteit. Zo lijdt | |||||||||||||||||||
[pagina 1036]
| |||||||||||||||||||
het ook geen twijfel dat ze de Zuid-Afrikaanse politiek hartgrondig verfoeien, maar ze kunnen er niet beslissend tegen optreden omdat de Unie nu eenmaal de grootste goudproducent is, rijke uraniumlagen bezit, en in de strategische positie ligt om, wanneer ooit het Suez-kanaal zou geblokkeerd zijn, de zeeweg van Europa naar het Oosten te controleren. De erfgenamen van Woodrow Wilson, die er groot op gaan zelf de eerste kolonie te zijn geweest die haar onafhankelijkheid verworven heeft, zijn overtuigde voorstanders gebleven van het principe van zelfbeschikkingsrecht voor alle naties. Het is opvallend dat vele nationalistische leiders van Afrika in de U.S.A. gevormd zijn: zo Nnamdi Azikiwe van Nigeria, Kwame Nkrumah van de Goudkust, Dr. Hastings Banda van Nyasaland, Peter Mbiyu Koinange van Kenya, Dr. Kalibala van Uganda, Dr. P.I. Seme, Dr. John Dube en Dr. Xuma van Zuid-Afrika. Dat het land waar zij voor hun nationalistisch streven destijds zoveel begrip vonden, hen thans in het spel van de wereldpolitiek moet verloochenen, is voor hen ongetwijfeld oorzaak van bittere ontgoocheling. |
|