Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 950]
| |
Archeologische kroniek
| |
[pagina 951]
| |
met twee dubbele arcosolia op de zijkanten en (E) met een enkel arcosolium op de achterwand. Wanneer men nu overgaat naar het centraal gedeelte langs de gang (4), stoot men op een vierkante kamer (A), zonder graven, met aan de zijden twee crypten, C, nog gedeeltelijk bedolven onder een grondinstorting, en een andere (B) die op de achterwand een arcosolium bevat. Men komt uit op een vierkante open plaats (L), die aan één kant (3) een trap bevat, die afdaalt in een put, en aan de andere zijde uitkomt op een 16 m lange tunnel met loculi. De crypto-portiek (2), waar zich geen graven bevinden, voert naar de zeshoekige zaal O, ook zonder graven, waarvan het plafond ondersteund wordt door zes op de hoeken geplaatste kolommen. De kamers Oa en Ob werden nooit gebruikt, terwijl de twee diepe arcosolia (d) en (h), die op dezelfde zaal uitkomen, heel wat graven bevatten. Wanneer men de zeshoekige zaal verlaat, komt men voor een vierkant kamertje te staan (m), en van daar dringt men binnen in een grotere kamer (p), waarvan het plafond op vier zuilen rust, en dat twee diepe en brede arcosolia bevat op de zijmuren. Ten slotte belandt men in de kamer (q), met een diep arcosolium op het einde. De uitzonderlijke waarde van deze archeologische vondst is gelegen in de volledige onbekendheid van de nieuwe catacombe en in de rijkdom van de picturale versiering. Over de voortreffelijkheid ervan schrijft P. Ferrua als volgt: ‘Ik vrees niet te overdrijven, wanneer ik beweer dat men nooit iets dergelijks gevonden heeft in een oud-christelijke begraafplaats, noch wat de hoeveelheid noch wat de kwaliteit betreft. We hadden af en toe de indruk toegang te hebben verkregen tot een of andere grote pinacotheek uit de IVde eeuw. Al deze wandschilderingen bevinden zich in kamers of nissen; de onderwerpen zijn meestal tonelen uit het Oude Testament, weinig uit het Nieuwe Testament. Een aantal onderwerpen is duidelijk heidens; elders vindt men toneeltjes uit het burgerlijk leven. In al deze schilderingen wordt de bewondering vooral gewekt zowel door de nieuwheid der thema's als door de originaliteit in de behandeling van reeds bekende thema's, en door de sierlijkheid van de compositie. Steeds echter blijft deze schilderkunst binnen de grenzen van de oud-christelijke genres’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 952]
| |
Als men zich rekenschap wil geven van de rijkdom der muurschilderingen in de nieuwe catacombe, kunnen we ze even op de bekende classificatie der oud-christelijke schilderkunst onderzoeken. In de nieuwe catacombe bevindt zich, wat het Oude Testament betreft, naast enkele reeds uit de catacomben-schilderkunst bekende thema's, zoals: Adam en Eva, Daniël in de leeuwenkuil, de cyclus van Jonas, een schone reeks die men tot hiertoe in de reeds bekende begraafplaatsen nog niet gevonden had: de uitdrijving van Adam en Eva uit het aards paradijs; dezelfde figuren, terneergeslagen om hun droevig lot; Kaïn en Abel die elkaar de rug toekeren; de algemene zondvloed (God stort van uit een venster water over de aarde uit); de dronken Noë (hij ligt op zijn linkerzijde, met de elleboog op een ton, en in de hand houdt hij een kruikje); de verschijning van de drie engelen aan Abraham onder de eik van Mambre; Lot, die uit het brandende Sodoma vlucht met zijn dochters, terwijl zijn nieuwsgierige vrouw veranderd wordt in een zoutzuil; tweemaal de scène waar Jacob de zegen van Esaü ontfutselt (Isaak ligt ziek te bed, Esau gaat op jacht, en Jacob houdt de door Rebekka klaargemaakte schotel in de handen); twee dromen van Jozef (de schoven, en zon en maan die hem vereren); de droom van Jacob (de hemelladder); de zegen van Jacob, die zijn armen kruisgewijze over de hoofden van Ephraïm en Manasse legt; de redding van Mozes uit de Nijl; tweemaal de doortocht door de Rode Zee, met een geweldige massa Egyptenaren en Hebreeën; tweemaal Balaam op zijn ezel, tegengehouden door de engel; een andermaal Balaam, die naar de Messiasster wijst; Samson die de leeuwen verscheurt, en de gedode leeuw, in wiens schedel de bijen honig gaan puren; Samson die zijn brandstichtende vossen in de oogst der Philistijnen jaagt; een krijgshaftige Absalon die met zijn weelderige haardos aan een boom blijft hangen. Wat het Nieuwe Testament betreft, zijn de scènes minder talrijk, maar van een buitengewone schoonheid: Jezus tussen de Twaalf, allen gezeten op katheders; Jezus tussen Petrus en Paulus; Jezus sprekend met de Samaritaanse; de Boodschap aan Maria; de bergrede met de zaligsprekingen; soldaten die voor het graf de klederen van de Heiland versjacheren; de opstanding van Lazarus, eens in gezelschap van 11 Joden, en een andere maal in gezelschap van 83 (terwijl bovenaan Moses afgebeeld staat die de stenen tafels der Wet ontvangt, met de rookzuil, die de weg door de woestijn wijst). De heidense scènes stellen Kleopatra voor, door een adder gestoken te midden van een tuin in bloei; Demeter, symbool van de Overvloed; de mythe van Alkestis, en de Werken van Herakles. Alkestis daalt vrijwillig naar de Onderwereld af om de plaats in te nemen van haar echtgenoot Admetos; maar ze wordt bevrijd door Herakles, die eerst Kerberos moet binden, de vreselijke bewaker van de Onderwereld. Men ziet hier o.m. afgebeeld de dood van Admetos, Herakles met Alkestis en de geboeide hellehond; terzijde opnieuw Admetos, in zittende houding. Van de andere Werken van Herakles bezitten we de doorboring van de waterslang, de dood van de kentaur Nessos, het gesprek van Herakles met Pallas, en de verovering van de appels der Hesperiden. De aanwezigheid van deze heidense voorstellingen in een christelijke begraafplaats doet ongetwijfeld vreemd aan. We weten wel dat zelfs de heidenen aan de heldendaden van Herakles een zedelijke betekenis gehecht hadden; in ons geval kunnen de scènes rond Alkestis wellicht verklaard worden door de bedoeling om de trouwe liefde te eren van een aldaar begraven voorbeeldige huisvrouw. In het geval van Kleopatra is de morele uitleg wel wat lastiger; misschien | |
[pagina *69]
| |
Christus en Paulus
| |
[pagina *70]
| |
Anatomie-les
Samaritaanse Balaam Lazarus Foto Fabri-Cartoni | |
[pagina 953]
| |
heeft men het ongelukkige einde willen verzinnebeelden waarin de uitgelaten zucht naar aardse genoegens moet uitmonden? Het burgerlijk leven wordt in deze catacombe verzinnebeeld door allerlei borstbeelden van overledenen, maar vooral door een van de schoonste en meest grandioze schildercomposities die men hier gevonden heeft. Het toneel stelt in het midden een oude man voor, gekleed met een pallium naar de wijze der cynische wijsgeren, omringd door een aantal leerlingen. Aan de voet van deze groep ligt een menselijke figuur, naakt, met een grote inkerving in de buik. Eén der personages wijst met een stok naar de vreselijke wonde. De compositie stelt een soort anatomie-les voor of, indien de gewonde die op de grond ligt nog leeft en de ogen geopend houdt, een lastige heelkundige bewerking. Waarschijnlijk heeft deze schildering gediend om het graf aan te duiden van een heelmeester, die zich in zijn leven aan de chirurgie gewijd had; wellicht stellen de vijf borstbeelden van het plafond enkele grote meesters voor, beoefenaars van dezelfde kunst. Dit zijn, in grote lijnen, de nieuwigheden die men ontdekt heeft. Enkele ervan geven aanleiding tot belangrijke problemen, die nog verdere studie vragen. Ondertussen kunnen we ons de vraag stellen: uit welk tijdperk dateert deze catacombe, die, alles bij elkaar genomen, niet schijnt toebehoord te hebben aan de christelijke gemeenschap, maar een private begraafplaats was van een of andere familie, of van een groep van families? De grandiose architectonische vormen, de talrijke zeshoekige kamers, de verwantschap met iconografische thema's die eigen zijn aan de kunst der sarcofagen, bewijzen dat ze niet ouder kan zijn dan de IVde eeuw. Anderzijds schijnen de bewaarde inscripties (het monogram van Constantinus, drie edele namen, meer dan eens het D.M.), typische formules van het einde van de IIIde eeuw en van de eerste helft der IVde eeuw, er op te wijzen dat het begraven in de catacombe opgehouden had vóór het einde van de IVde eeuw. Dit wordt nog bevestigd door de vergelijking met de aanleg der Comodilla-begraafplaats, die ongeschonden bewaard bleef, en die zeker uit de tweede helft der IVde eeuw stamt. Boven hebben we er op gewezen dat de catacombe totaal onbekend was, en dat men er geen vermelding van vindt in de documenten. Hoe is dat mogelijk? De reden is dat de Ouden, wanneer ze de begraafplaatsen vermeldden of bezochten, geen aandacht schonken aan de artistieke waarde der monumenten, maar alleen aan hun religieuze betekenis. Ze werden niet gedreven door louter toeristische motieven, maar veeleer door gevoelens van verering tegenover de geloofsgetuigen. Aangezien deze catacombe geen overblijfselen van martelaren bevatte, ten minste van geen enkele officieel vereerde martelaar, bestond er geen aanleiding dat de pelgrims van de VIde en volgende eeuwen er hun aandacht aan schonken en ze kwamen bezoeken. Dit alles neemt niet weg dat deze nieuwe ontdekking rijke schatten toegevoegd heeft aan het buitengewoon patrimonium van het onderaardse Rome en ons nieuwe aspecten ontvouwt en steeds schonere getuigenissen over het geloof en over de kunst der Kerk in de eerste eeuwen van haar bestaan. |
|