intellectuelen in de rijen der marxisten, wat, op zijn beurt, aanleiding werd tot de gruwzame uitroeiing van bijna heel de joodse bevolking tijdens de tweede wereldoorlog. Aan dit lot ontsnapten slechts zij die naar het Westen konden overkomen ofwel hun toevlucht vonden in de Sovjet-unie.
Niemand zal er over verwonderd zijn, dat de Joden in 1945 de Sovjetlegers overal als hun bevrijders toejuichten, dat zij tegenover het volksdemocratische regime in de actuele satellietenstaten der U.S.S.R. gunstig stonden en dat zij zich inspanden hier op alle trappen van het bestuursapparaat mee te werken. Het feit dat vele rasgenoten leidende sleutelposities in de communistische partij bezetten, droeg het zijne er toe bij om de kinderen van Israël tedere gevoelens voor Rusland in te geven. Rákosi, Gerö, Révai in Hongarije, Minc, Berman, Zambrowski, Borejsza in Polen, Anna Pauker, Chisinevschi in Roemenië, Slansky, Geminder, Kopriva, Frejka, Sling in Tsjechoslowakije schenen de leiding in handen te hebben, waarnaast de ‘honkvaste heren’ in Boedapest en Boekarest niets, Bierut en Gomulka weinig, en Gottwald zeker geen doorslaggevend gezag bezaten. Zonen uit de rijke Joodse bourgeoisie waren dictators der socialistische economie en leiders der culturele omwenteling. Dit kwam overeen met de populaire voorstellingen over Oost-Europa. Doch het overwoekeren der Semitische elementen in de diplomatie was een verrassend feit, niet zozeer voor de massa's der inlandse bevolking, die er zich weinig om bekommerden, als wel voor het buitenland en de Poolse intelligenza. Spotters uit Warschau, die over het algemeen niet tot de onverzoenlijke tegenstrevers van het regime behoorden, brachten toen de ironische vraag in omloop: ‘Wat is het verschil tussen de MSZ (ministerie van buitenlandse zaken) en Palestina?’ - ‘Dat er in Palestina ook Arabieren zijn’. Het bedenkelijkste echter was dat Joden, weliswaar vooral uit de volksklasse, zich bij de politieke politie-organisatie aansloten.
De gevreesde leiders van het vervolgingsapparaat keerden zich zonder onderscheid tegen afvallige communisten, scheurmakers in de partij, rechtse socialisten, linkse radicalen, echte reactionairen, vroegere samenwerkers met de Duitse bezettingsoverheid, evenals tegen priesters en mensen besmet door hun voorname geboorte. Veruit de meest verwoede politie-leider was de Hongaar Scapa Péter die, evenals zijn Poolse en Roemeense collega's, een nationaal klinkende pseudoniem had gekozen.
De drijverijen van deze beulen en in het bijzonder hun buitensporigheden tegenover de godsdienst, gaven meer dan genoeg stof aan de ondergrondse propaganda tegen het regime om antisemitische gevoelens te doen oplaaien. In het openbaar konden de woordvoerders van de ‘nationale’ kringen niet optreden, maar in de onwettelijkheid voerden zij een doelmatige actie die steeds de aandacht bleef vestigen op het groot aantal Joden dat zich in de politie-organisaties had genesteld, op de talrijke niet-Arische diplomaten, op de cultureel invloedrijke posten door Israëlieten bezet. Tevens minimiseerde men de prestaties van deze nieuwe leiders, die hun schitterende talenten in een andere politieke constellatie nooit hadden kunnen ontplooien, zoals een Minc in Polen en een Gerö in Hongarije.
Anderzijds kon iedereen vaststellen dat de joodse bourgeois evengoed onteigend en lastig gevallen werden als de andere ‘kapitalisten’. Maar de ‘nationale’ kringen wilden dit niet erkennen. Evenmin wilden zij bekennen dat, met uitzondering van enkele fanatici en een wat al te groot getal baantjesjagers, de meerderheid van de Joden die aan de ramp ontkomen waren, niets anders ver-