| |
| |
| |
Katholicisme en Literatuur in de Verenigde Staten
door John L. Brown Cultureel Attaché bij U.S. Embassy te Brussel
IK ben geboren in een klein dorp in het centrum van de staat New York, een typisch Yankee-dorp, protestants en republikeins, met een indrukwekkende naam: Ilion. Het ligt trouwens op 20 kilometer van Utica en in de buurt van Rome, Syracusae, Ithaca en Palmyra. Mijn moeder was katholiek en eiste dat mijn vader zich zou bekeren, want haar familie, van Ierse afkomst, had een heilige afkeer van ‘gemengde huwelijken’. Ilion had geen katholieke school: het godsdienstonderricht beperkte zich meestal tot de uitleg van Baltimore's catechismus, de zondagnamiddag, in het kleine, bakstenen kerkje, zo argeloos lelijk met zijn verguld eikengebint en zijn smakeloze heiligenbeelden. Onze pastoor, E.H. Gilloon, een oude Ierse driftkop, liet zich weinig in met esthetica of theologische subtiliteiten; waarschijnlijk zag hij er een gevaar in voor het geloof. De jonge kapelaan, E.H. Sarrault, was van Frans-Canadese afkomst en speelde dolgraag baseball. Deze hierarchische structuur gaf een vrij goed beeld van de gezagsverdeling in de Amerikaanse Kerk: de Ieren namen de leiding waar en aan de Franco-Canadezen, de Italianen, de Polen werden de ondergeschikte rollen toebedacht.
In ons dorp - en zowat overal in de Verenigde Staten van mijn jeugd - genoot de Kerk bij de hogere standen en bij de ‘intellectuelen’ weinig of geen waardering. De voorname en aloude families van Ilion gingen doorgaans bij de Anglicanen ter kerke. De burgerij volbracht haar zondagsplicht bij de Presbyterianen en de Baptisten, twee authentiek ‘Amerikaanse’ en democratische erediensten. Maar de parochianen van Sint-Pieter geleken in niets op de voorname gelovigen van de Anglicaanse pastoor, M. Benson, die een romeins boordje droeg, Europa doorreisde en verzen schreef, en voelden zich niet thuis op de oorspronkelijk protestantse vadergrond. We waren niet keurig, niet eerbiedwaardig, niet 100% Amerikaans. Een sterk gevoel van minderwaardigheid gaf ons de indruk in een ghetto te leven, afgescheiden van de Angelsaksische en Protestantse gemeenschap.
Tegen het einde van de eerste wereldoorlog brak de groep katholieken van Ilion door. De sociale opgang van de familie van Nelly O'Neill
| |
| |
is hiervan een duidelijk voorbeeld. Nelly, een Ierse immigrante, bijna ongeletterd maar uiterst vroom, was als wasvrouw in dienst bij vele burgerfamilies. Joe, haar man, een flinke drinkebroer, knutselde zijn dagen vol en zong voor in het Sint-Pieterskoor. Hun oudste zoon Mike, was een sportieve kerel en een geducht voetballer; zijn vaardigheid in de atletiek bezorgde hem een studiebeurs aan een voorname universiteit, waar hij rechten studeerde. Terug in Ilion, begon hij zijn loopbaan onder leiding van meester Ringwood, de voornaamste advocaat van het dorp en ‘vestryman’ van de Anglicaanse Kerk. Vrij vlug veroverde de knappe jongeman het hart van meester Ringwoods dochter. Alle misbaar ten spijt bekeerde ze zich tot het katholicisme. De Anglicanen waren zeer ontsteld; bedenk eens: een meisje van voorname afkomst, en degelijk ontwikkeld! In elk geval, het huwelijk van Blanche Ringwood en Mike O'Neill betekende een diepgaande verandering in de toestand van de katholieken in Ilion. Die ommekeer voltrok zich trouwens zowat overal in de Verenigde Staten. Zo werd b.v. rond die tijd een katholieke Ier, Jim Curley, burgemeester van Boston, het bastion van het aristocratisch puritanisme; later werd een van zijn vrienden, Jim Kennedy, door President Roosevelt benoemd tot ambassadeur van de Verenigde Staten aan het Hof van St.-James, een post die tot dan toe traditiegetrouw voorbehouden bleef aan de Lowell's en de Cabot's.
Om de toestand van het katholicisme en voornamelijk van de katholieke literatuur in de Verenigde Staten te begrijpen, mag men niet vergeten dat de Amerikaanse Kerk vooral een strijdende kerk is geweest. Ze streed om zich te doen gelden in een land dat door zijn tradities en instellingen fundamenteel protestants is. Ze streed om haar gelovigen - grotendeels arme immigranten uit de arbeidersstand, van Ierse. Italiaanse of Poolse afkomst - te beschermen tegen de uitbuitingen van de bezittende klasse, tegen de sociale onrechtvaardigheid, tegen de afzondering en de wanhoop. Haar taak was vooral praktisch en sociaal in dit continent dat tot in de 20e eeuw een missieland is gebleven. Men begrijpt best waarom de Kerk zich niet ophield met kunst en letteren, zelfs niet met theologie. Ze had meer behoefte aan actiemensen en aan bouwers dan aan intellectuelen. In Europa, sinds de Middeleeuwen, is de Kerk door traditie gebonden aan de heersende, ontwikkelde en vaak reactionaire klasse. Het altaar is er een trouwe bondgenoot van de gevestigde orde. In de Verenigde Staten daarentegen was het Katholicisme de misprezen godsdienst van de armen: vrij vlug nam het een belangrijk aandeel in de arbeiders- en syndicatenbeweging van het land. In de 19e eeuw werden priesters zoals Kardinaal Gibbons, Mgr. Spalding van Peoria en later Mgr. John J. Ryan voor revolutionairen aan- | |
| |
gezien. Nu nog worden ze onder de meest vooruitstrevende pioniers van de sociale beweging in de Verenigde Staten gerekend, die voor de Amerikaanse werkman de hoogste levensstandaard van de wereld hebben bevochten. Zoals de primitieve Kerk, was de Amerikaanse Kerk in de 19e eeuw vooral een Kerk van armen en vervolgden.
Maar sinds enkele generaties wint het katholicisme in Amerika aan rijkdom, invloed, waardering, en zelfs, helaas aan ‘respectability’. De Kerk verburgerlijkt samen met haar gelovigen. De kinderen van Blanche Ringwood en Mike O'Neill kennen niet langer het ostracisme der vorige eeuw. Heden vormt de Kerk, met haar 30 miljoen gelovigen, één van de meest invloedrijke en geduchte machten in het openbaar leven. Ze heeft beslist gezegevierd en zich als integrerend deel van het Amerikaans leven doen aanvaarden. Ze wordt zich nu bewust van haar nieuwe taak en houdt zich meer actief bezig met kunst, letteren en wijsbegeerte, al blijven haar meest originele en meest revolutionaire verwezenlijkingen nog immer op het sociale plan. De Kerk der Verenigde Staten is veruit de eerste geweest die een ernstige poging waagde om het katholicisme te incarneren in een technische en democratische samenleving, een samenleving die van nature uit vijandig staat tegenover de vormen en de geest van een landelijk en traditioneel katholicisme. De grote protestantse theoloog in Amerika, Rheinold Niebuhr, merkte hieromtrent op: ‘Het katholicisme schijnt het minst tot zijn recht te komen in een feodale en agrarische samenleving, omdat het zich herhaaldelijk met de moed der wanhoop vastklampen wil aan uiterlijke machtsvormen en aan voorrechten, die in de Middeleeuwen belangrijk waren, maar nu waardeloos zijn geworden. In een hoogontwikkelde industriële samenleving is het katholicisme zichtbaar bezield met een scheppend dynamisme’.
Dit scheppend dynamisme drukt zich uit in een handig gebruik van de communicatietechniek veeleer dan door het aanwenden van louter literaire middelen. De Amerikaanse katholieken gebruiken de radio, de televisie, de film, de publiciteitstechniek met verbazend veel succes. Het televisieprogram van Mgr. Fulton J. Sheen b.v., het meest populaire in de Verenigde Staten, wordt door miljoenen telekijkers gevolgd, door protestanten en vrijdenkers zowel als door katholieken. En zijn bundel televisietoespraken, getiteld Life is worth Living kende een der hoogste oplagen in het na-oorlogse Amerika: ongeveer één miljoen exemplaren. Natuurlijk heeft een werk als Life is worth Living, kenschetsend voor een hele reeks boeken over praktische vroomheid, niets te maken met ‘de echte literatuur’, zij weze katholiek of niet. Het komt me zelfs voor dat, met uitzondering van bepaalde intellectuele milieus meestal van
| |
| |
bekeerden, de Kerk in Amerika zo niet achterdochtig dan toch eerder onverschillig blijft t.o.v. de literatuur. In het verleden heeft ze haar beste krachten gewijd aan sociale verwezenlijkingen; heden wil ze in voeling blijven met de massa. Haar verbazende verspreiding en aangroei heeft misschien de mystieke verdieping verhinderd, waaruit meestal de christelijke literaire schepping ontspringt. Het is zelfs mogelijk dat een klimaat van sociale rechtvaardigheid, van optimisme en van materieel geluk niet noodzakelijk de artistieke vormgeving bevordert.
Tot nog toe hebben we getracht aan te tonen waarom de psychologische en sociale conjunctuur van het katholicisme in de Verenigde Staten doorgaans weinig bevorderlijk was voor de literaire en artistieke schepping. We hebben gesproken over de vijandige houding van de protestantse meerderheid, over de moeilijke levensomstandigheden van de katholieke immigranten, die tijd noch geld hadden om de kunst te beoefenen, over het gebrek aan een christelijk-humanistische traditie bij de Ierse leiders der Kerk. Zo begrijpt men licht de moeilijkheden waarvoor een Amerikaans schrijver zich geplaatst zag, wanneer hij tevens katholiek was, want ik houd niet van de benaming ‘katholiek schrijver’. In feite kennen we vooral goede schrijvers en slechte schrijvers: ‘een slecht boek over Gods liefde blijft een slecht boek, al spreekt het dan ook over Gods liefde’ (Thomas Merton).
De jonge auteurs hebben dit ook aangevoeld. Ze willen het feit dat ze katholiek zijn niet uitbuiten; ze willen alleen maar goede auteurs worden, die tevens katholiek zijn. Ze weigeren nog langer een clan te vormen. Deze houding heeft de toestand van de katholieke literatuur in de Verenigde Staten merkelijk verbeterd. Enige jaren terug zou geen criticus - tenzij misschien een vrome kroniekschrijver in ‘De Kleine Bode van het Heilig Hart’ - het gewaagd hebben enkele beschouwingen te wijden aan de katholieke literatuur in Amerika. Aan sommige katholieke universiteiten bestudeerde men Claudel, Marie Noël, Francis Jammes, Mauriac, of besprak men aarzelend de mogelijkheid van een ‘Katholiek Reveil’. Jammer genoeg zonder veel resultaat. De ontwikkeling van de Kerk gedurende de laatste tien jaar, het groot aantal bekeringen van vooraanstaande mensen als Allen Tate, Thomas Merton, Claire Booth Luce, het heimwee van de massa naar het geestelijke houvast en de zekerheid van het katholicisme in een wereld waar de aloude liberale waarden niet langer van toepassing scheenen, dit alles heeft de toestand grondig veranderd.
We constateren vooreerst de gestadige groei van het aantal katholieke lezers die belang stellen in ernstige werken. Dit publiek beperkt zich niet tot een minderheid van intellectuelen (bewijs hiervan is de
| |
| |
recente verkoop van 400.000 exemplaren van Sint-Thomas' Summa in een verkorte uitgave van ongeveer 600 pagina's). De katholieke uitgevers hebben schoon schip gemaakt met de treurige Saint-Sulpicegeest en verzorgen hun uitgaven met dezelfde zin voor ‘salesmanship’ die bij de teleprogramma's van Mgr. Sheen zo handig wordt aangewend. Vijf katholieke ‘Bookclubs’ voeren een ernstige concurrentie tegen de Book of the Month Club en tegen de Literary Guild. Verscheidene uitgevers verzorgen de goedkope herdruk van grote katholieke werken, en een der voornaamste firma's heeft zojuist een nieuwe reeks opgezet waarin de werken van Sint Thomas, Karl Adam, Georges Bernanos e.a. zullen verschijnen. Thans betwisten de uitgevers - niet de kleine gespecialiseerde firma's, maar de grote boekhandels - de werken die het katholieke publiek kunnen interesseren. We hebben dus niet zozeer gebrek aan publiek als aan auteurs.
* * *
Na al wat ik heb uiteengezet, begrijpt men waarom de katholieke literatuur van de 19e eeuw ten onzent in gebreke bleef. Er waren wel enkele poetae minores: b.v. Pater Ryan, Pater Tabb, of Louise Imogène Guiney; romanciers als Henry Harland en Marion Crawford; essayisten als Agnes Repplier en Henry Lathrop Stoddard. Maar het zijn allen schrijvers van de tweede rang. De merkwaardigste geest in het Amerikaans katholicisme van de 19e eeuw is ongetwijfeld Orestes Brownson, al reikt zijn activiteit heel wat verder dan de literatuur. Deze bekeerde transcendentalist, die nooit met iemand akkoord ging, was te katholiek voor de Yankees en te zeer Yankee voor de katholieken, of ten minste voor de Kerk zoals hij die leerde kennen. Hij voer heftig uit tegen de ‘Ierse overheersing’, want de Ierse kerkelijke milieus bleven altijd wantrouwig tegenover het systematisch non-conformisme van deze wondere maar geniale man. Brownson was eigenlijk een polemist en publicist, een soort excentrische Louis Veuillot. Zijn roman De Bekeerling is een uitstekend sociologisch document over de tegenstrijdige stromingen van het Amerikaans leven tussen 1840 en 1860.
Men moet er anderzijds rekening mede houden dat het voor een intellectueel moeilijk was katholiek of zelfs gelovig te zijn in de ideologische atmosfeer op het einde van de 19e en in het begin van de 20e eeuw, in Amerika zowel als in Europa. De meeste intellectuelen waren gewonnen voor het positivisme. Het scientisme en de nieuwe zekerheden vervingen stilaan het puriteins ideaal en de oude theologische opvattingen. De jonge intellectuelen van katholieke afkomst verlieten de Kerk, die zich blindweg scheen te verzetten tegen de vooruitgang, en verkozen het economisch en biologisch determinisme. Ze lazen Comte, Spen- | |
| |
eer, Darwin, en later Marx en Freud. De vrije kritische geest, beweerden ze, was onverenigbaar met het dogmatisme en het aftands bijgeloof van het katholicisme. Toch bleef het werk van enkele dezer opstandigen diep doordrongen van hun eerste katholieke vorming. De kracht zelf van hun verzet bewijst hoe diepgaand de invloed was geweest waaraan ze zich nooit helemaal konden onttrekken.
De meest representatieve auteur uit deze groep is ongetwijfeld James Farrell die vanaf 1932 de cyclus ‘Studs Lonigan’ publiceerde. Farrell werd in 1904 te Chicago geboren in de ‘Zuiderwijk’ die hem toebehoort zoals Yoknapatawpha County aan Faulkner. Hij komt zelf uit het milieu dat hij beschrijft, liep school bij de Zusters van de wijk, hoorde mis in de kerk van Sint-Patrick, onderging diepgaand de invloed van een streng en eng Iers katholicisme. Maar hij kon het met dit milieu niet eens worden. De geschiedenis van zijn geestelijke odyssee is slechts de kroniek van zijn verzet. Dit kwam reeds tot uiting in zijn besluit om te studeren aan de universiteit van Chicago die zowel door zijn familie als door de pastoor van St.-Patrick als goddeloos werd gebrandmerkt. (Terloops gezegd, in Chicago kende men de laatste jaren een ware intellectuele omwenteling: de studie van het Thomisme werd er onder de impuls van Richard M. McKion en de oud-rector, Robert M. Hutchens, sterk bevorderd). Farrell beschrijft zijn personages met de accuratesse van een socioloog. De vader, Paddy Lonigan, een doodeenvoudige immigrant, heeft een goede betrekking gevonden. Hij is tevreden: hij bezit zijn eigen huis en een bloeiende zaak. Toch voelen de Ieren uit de Zuiderwijk zich altijd ‘outsiders’ in een protestantse gemeenschap. Veracht door de aloude Amerikaanse families, hebben ze er behoefte aan om op hun beurt te verachten. Dit verklaart hun heftige vooroordelen tegen ‘de negers en de youpins’. Ze hadden, natuurlijk, hun geloof, maar dat zette hen niet tot broederlijkheid aan; het diende veeleer om hen nog meer af te zonderen, en hun haat tegen de protestantse meerderheid aan te wakkeren. Van zijn jeugd af deelde Studs de heimelijke angst van zijn milieu.
De dodenwaken, de ‘wakes’, komen herhaaldelijk terug in de drie boekdelen van Studs Lonigan. Ze vertolken de obsessie van de dood en de zonde die in deze gemeenschap de vreze Gods levendig hield. ‘95% van de zielen in de hel waren er heengeleid door de zonden van het vlees’ zei de priester. ‘De hel begon plots op te vlammen in de geest van Studs als een brand in Chicago. En Studs huiverde voor de dood’.
In deze atmosfeer schildert Farrell het drama van de jonge Studs vol goede bedoelingen, maar zwak en zonder innerlijk dynamisme, die meer en meer door het milieu wordt ingepalmd en er onvermijdelijk het slacht- | |
| |
offer van wordt. Hij drinkt, loopt de meisjes achterna, vecht met de zware jongens van de wijk en verveelt zich bij die langzame verdierlijking. Na de triestige en naargeestige uitspattingen, na de vreugdeloze braspartijen, komen de aanvallen van schuldgevoel, die hem vol ontzetting naar de biechtstoel van Sint-Patrick drijven. ‘Een plotse angst overviel hem. Angst om gekwetst te worden bij het spel, angst voor de hel vol eindeloze kwellingen in een eeuwig en eentonig vlammenvuur. Een plotse angst ook voor het leven....’. En men denkt aan die andere Ier, James Joyce, die dezelfde angsten beschrijft in The Portrait of an Artist as a Young Man.
Maar er zijn ook tedere passussen in Studs Lonigan, waarbij Farrell zich de eenvoudige en zuivere vroomheid van zijn moeder herinnert: ‘Mrs Hagerty, log en ellendig, de ogen rood belopen van het wenen, liet haar muntstuk glijden in de offerblok voor het altaar van Onze-Lieve-Vrouw. Ze hief haar ogen vol tranen op, vol aanbidding en hoop, naar het onbewegelijke wassen gelaat van het beeld van de Moeder Gods. Haar uitdrukking weerspiegelde een intense hartstocht, en, onder haar blik, schenen de wassen lippen wonderlijk te bewegen als om haar te troosten’. Zo ontdekt men, links en rechts in deze onbarmhartige naturalistische kroniek, het heimwee naar een verloren maar niet vergeten geloof, beheersd door een somber en wraakzuchtig katholicisme, dat meer belang hechtte aan de bevlekking door het vlees dan aan de liefde tot de naaste en dat de eerbied voor de uiterlijke vorm overdreef ten koste van de geest. Farrells evolutie naar links en zijn schampere kritiek op de Kerk zijn een vrij normale reactie tegen het clericalisme van zijn familie.
James Farrell is de kroniekschrijver van het katholieke proletariaat; James Scott Key Fitzgerald, een der beste schrijvers na de eerste wereldoorlog, is eveneens Ier en katholiek, maar stamt uit de burgerij. Fitzgerald drukt in zijn voornaamste romans, (ik denk vooral aan zijn meesterwerk, Great Gatsby) de angst uit van de ‘outsider’ die zich niet thuis voelt in de hogere kringen, maar snel vooruit wil komen om ‘aanvaard’ te worden door de leden der rijke en oude families wier voorouders zijn overgekomen op de Mayflower, wier zonen de beste universiteiten van de Oostkust bezoeken, en wier praalzieke dochters hun intrede doen in de ‘society’ in de salons van de Plaza of de Waldorf-Astoria. Ook Fitzgerald heeft vrij vlug elke godsdienstige praktijk opgegeven. Toch vindt men in de diepere onderlaag van deze brillante en wanhopige romans de sporen van zijn religieuze vorming. Nooit verloor hij een instinctieve zin voor de problemen van de genade en de verwerping; en de tragiek van een wereld zonder God en zonder hogere
| |
| |
waarden is overal in zijn werk merkbaar. In Tender is the Night, kruist Nicole, de onverantwoordelijke, wrede en ontredderde heldin, zich met Chanel nummer 5. Dit gebaar, dat bij haar niet godslasterend is, herinnert aan de schrijnende betekenis van sommige bladzijden uit Brighton Rock, al is de bedoeling van dit laatste werk meer uitgesproken theologisch. Herhaaldelijk heeft Fitzgerald in zijn posthuum verschenen dagboeken bekend dat hij eigenlijk nooit volledig aan het katholicisme van zijn jeugd vaarwel heeft gezegd.
Vele talentrijke Amerikaanse schrijvers uit de periode na de eerste wereldoorlog (b.v. John O'Hara, Katherine Anne Porter, Mary Mc Carthy) hebben, niettegenstaande hun katholieke opvoeding, alle godsdienstpraktijk vaarwel gezegd. De strenge bekrompenheid, het gebrek aan inzicht en de onverschilligheid t.o.v. de kunstenaars in kerkelijke kringen hebben hieraan schuld; maar meer nog de intellectuele middelmatigheid van de massa hunner geloofsgenoten. In het kader van het Europese katholicisme, dat veel soepeler en ruimdenkender is, zouden zij zeker een plaats hebben gevonden. In Europa zou men deze afvalligen niet als katholieke auteurs beschouwen. Toch klagen hun bittere en wrange romans de tragiek van een wereld zonder genade en zonder liefde veel overtuigender aan dan de steriele lieflijkheid van een officiële maar verstarde ‘katholieke literatuur’.
Ik denk, in dit verband, aan Ernest Hemingway. Van huis uit protestant, bekeerde hij zich gedurende de eerste wereldoorlog tot het katholicisme, maar praktizerend bleef hij niet. Herhaaldelijk merkt men in zijn boeken een onverholen sympathie voor de ‘katholieke beschaving’ van de Middellandse Zeegebieden, voor de riten en de ceremoniën, die vorm en zin geven aan het leven en de universele ‘nada’ bezweren. Maar een onderzoek naar de katholieke elementen in het werk van Hemingway, en naar de ‘Spaanse’ anti-intellectuele, en zelfs reactionaire vormen van zijn katholicisme, zou ons hier te ver voeren.
* * *
Naast de afvalligen staan echter de bekeerlingen, als Willa Cather, Allen Tate, Robert Lowell, Thomas Merton, aan wie de moderne katholieke literatuur evenveel verschuldigd is in de Verenigde Staten als in Engeland.
Voor het merendeel waren deze bekeerlingen ‘anti-modern’; ze voelden zich aangetrokken tot de Kerk door de rijkdom van haar tradities, de pracht van haar liturgie, de vormen die haar riten aan het leven geeft, de toevlucht die zij biedt tegen de wanorde en de verwikkelingen van de huidige wereld. Ze hebben, naar het woord van Henry Adams,
| |
| |
de cultus van de dynamo verworpen om terug te keren tot die van de Heilige Maagd.
Willa Cather, een der beste Amerikaanse prozaïsten op dit ogenblik, is hiervan een treffend voorbeeld. Haar eerste belangrijke werken O Pioneers (1913), The Song of the Lark (1915) en My Antonia behandelen alle hetzelfde thema: het zware en moedige leven van uitgeweken katholieke families, die vanuit Midden-Europa overkwamen om een nieuw bestaan in Amerika te beproeven. Miss Cather legt vooral de nadruk op de innerlijke strijd tussen de tradities van de Oude en de zeden van de Nieuwe Wereld. In deze eerste romancyclus legt zij een vurig getuigenis af van haar geloof in de Nieuwe Wereld. Ze gelooft werkelijk in ‘de geest van de pioniers’, in de grenzeloze hoop die het Westen biedt. De volgende romans slaan een andere toon aan. De rijpheid brengt ook de onrust met zich mede. In Willa Cather groeit stilaan een diepe teleurstelling om de ontwikkeling van haar land, van het idealisme en de belofte der pioniers naar een industriële samenleving, beheerst door de ‘grote roofgieren’ uit de zakenwereld. Deze ontgoocheling is duidelijk merkbaar in A Lost Lady (1924) maar vooral in The Professors House (1925).
Teleurgesteld door het heden, wendt ze zich meer en meer naar het verleden, naar het Amerika van de 18e eeuw, naar de orde, de traditie, het geloof. Ze roept de Spaanse beschaving uit het Zuid-Westen der Verenigde Staten op en het epos van de eerste missionarissen in Death comes for the Archbishop (1927), of dat der Fransen in Canada: Shadows on the Rock (1931). Het zijn de jaren van haar bekering tot het katholicisme. Maar na haar overgang schreef ze niet veel meer. Zou het ware geloof tot stilte leiden?
De jonge katholieke romanciers uit het na-oorlogse beschrijven in hun werken de nieuwe toestand van het Amerikaans katholicisme, zoals we die boven hebben geschetst. Ze zijn meer ‘intellectueel’ gericht en beseffen de rijkdom van het katholiek cultuurpatrimonium. Elk gevoelen van minderwaardigheid is geweken, soms zelfs lijken ze behept met een soort culturele agressiviteit. Ook aan de beste niet-katholieke universiteiten wordt het katholicisme hoe langer hoe meer gewaardeerd om zijn intellectueel dynamisme. Te Chicago is de universiteit een centrum van Thomistische studie; Jacques Maritain doceert te Princeton; de katholiek Allen Tate is een der meest vooraanstaande geesten van de universitaire kritiek; aan de universiteit van Yale weet de voortvarende Pater John Courtney Murray de elite onder de studenten tot een diepere godsdienstbeleving te brengen. Aangemoedigd door deze blijken van
| |
| |
waardering, leggen de katholieke universiteiten hun sectarisme af en zien de mogelijkheid in een zuivere katholieke cultuur te verspreiden door het inbouwen van het christelijk humanisme in het Amerikaans leven.
Onder de jonge romanciers, die bewust ‘katholiek’ zijn, vermeld ik Harry Silvester, Leo Brady, Crawford Power, J.I. Powers, Robert Bowen, Richard Sullivan, Charles Bracelen Flood, Dunstan Thompson. Allen hebben een zuivere stijl, wars van het devotionele. Aan Hemingway en de beste Amerikaanse prozaïsten ontlenen ze hun literaire techniek. Ze hebben Graham Greene gelezen (wiens invloed bij hen doorwerkt) en weten dat een katholieke roman niet noodzakelijk ‘vroom’ is. Toch komt het me voor dat al hun werken, handig en stevig gebouwd en technisch onberispelijk, aangetast zijn door de ziekte van het intellectualisme, evengoed als de niet-katholieke roman in Amerika en Europa. Onze tijd schijnt meer interesse te voelen voor de ‘ideeën’ dan voor de literaire waarden.
The Encounter van Crawford Power, is misschien wel de merkwaardigste katholieke roman uit de na-oorlogse periode. Het boek is een getuigenis van een nieuwe geestelijke rijpheid. Father Cawder, de hoofdpersoon, gelijkt in niets op de glimlachende goede-maats pastoors, die Bing Crosby zo graag uitbeeldt. Father Cawder is eerder verwant aan bepaalde figuren van Bernanos. Het is een man die zich ‘gezonden’ weet. Hij gelooft in de waarheid van Gods woord, verafschuwt de mediocriteit der wereldse zaken, en ontdekt in elke ziel de knagende worm. Ook hij wordt verteerd door een knagende worm die welig tiert in de zwoele atmosfeer van een gestrenge en overdreven nederigheid. Het eerste hoofdstuk stelt Father Cawder voor in gesprek met een zijner parochianen, Mevr. Girard, die hem kussentjes aanbiedt voor de kerkbanken. Hij wijst het geschenk af: - ‘De Kerk mag niet verdorven worden door de zucht naar comfort - de christenen worden veel te kleinzerig’. Benig en vormeloos, wanstaltig en lelijk ‘als een onthoofde hen’, kan Father Cawder, zich best voorstellen dat ‘een ietwat gestrenge moralist de praktijk van het dagelijkse warme bad als zondig zou afwijzen’.
Father Cawder kan moeilijk met andere mensen overweg; ze irriteren hem: Mevr. Girard met haar innemende en gemakzuchtige mediocriteit; zijn kapelaan, Father Moran, die meer begaan is met de administratie van de parochie en de voordelen van een organisatie voor onderlinge kredietverlening dan met de versterving des vlezes; zijn dienstmeid, de luie en sentimentele Mrs. McGovern, een verwoede liefhebster van miraculeuze medailles, scapulieren en novenen. In deze roman geeft
| |
| |
Power een aandoenlijke analyse van Father Cawders geestelijke ijdelheid, van zijn onbewust pogen om met God te wedijveren waar hij voor zich een autonomie opeist die in het religieuze aan geen enkel mens toekomt. De niet-katholieke criticus Irving Howe schreef over dit werk: ‘Crawford Power beeldt het geloof uit zowel in zijn grootheid als in zijn ellende, zonder dat de verstrengeling van deze twee elementen ooit vervalt tot de sensationele effecten van Graham Greene of het snobisme van Evelyn Waugh. De morele instelling en de ernstige toon doen eerder aan François Mauriac denken’.
* * *
Tot besluit zou ik aan dit overzicht een constatering willen toevoegen die tevens een wens inhoudt. Er rest nog een synthese uit te bouwen van de Europese Kerk met haar mystieke verdieping en haar diepgaande invloed op een minoriteit, en de jonge Amerikaanse Kerk met haar vitaliteit, haar sociale veroveringen en haar wil om zich doeltreffend in de huidige wereld in te werken. Misschien, zal de samenvoeging van deze twee krachten, de verticale en de horizontale, een meer integrale visie realiseren op de onbegrensde mogelijkheden van het christelijk leven.
|
|