Ze waren er o.a. ook menigmaal toen hij bij van de Woestijne op bezoek kwam. We lezen bij Minderaa: ‘In September 1905 was Van Langendonck een week te gast in Laethem. Op den gastheer maakte zijn persoonlijkheid een diepen indruk. Hij noemt hem: een komplete, diepe en blijde, een ernstige en grappige verschijning.... Toen Van Langendonck, min of meer hersteld, van Bonn terugkeerde, werd hij weer geregelde gast in het huis aan den vijver. Uit de gesprekken daar gevoerd, duiken weer nieuwe plannen op’. Plannenmakerij? Tot acht dagen vóór zijn dood, want Roelants schrijft: ‘Hij zit met Vermeylen aan zijn kleine tafel en hij zet litteraire vooruitzichten uiteen: wij moeten een nieuw tijdschrift oprichten met de jongeren’.
Plannenmakerij, verbazend goed humeur, verre wandelingen, praatzucht en overmoed, zijn niet de enige hypomane symptomen die Van Langendonck vertoond heeft. Allereerst waren daar nog de zo typische familiariteit, bezigheidsdrang en bemoeizucht. Iedere psychiater weet hoe de hypomaan, wanneer hij in een gesticht wordt opgenomen, zich van alle andere patiënten onderscheidt doordat hij zich direct volkomen thuis voelt, direct met iedereen bevriend is en een storende behulpzaamheid aan de dag legt. Laten we nu eens lezen wat Roelants schrijft over Van Langendoncks handel en wandel kort na zijn opname in het St. Jans Gasthuis: ‘In een zaal van 20 tot 30 zieken, troffen we onzen vriend aan in het grauwe hospitaalpak, genummerd en met de traditionele ziekenmuts op. Waren wij ten zeerste verbaasd, hij vond zooiets blijkbaar zeer natuurlijk en groette ons op de meest hartelijke wijze. Het had er den schijn van, dat hij zich sedert jaar en dag in dit droeve midden bewoog en we moesten het, willens nillens, aanzien dat een befaamd Vlaamsch dichter zich thuis voelde onder de meest ellendigen. Links gaf hij een ouden man zijn krukken over of nam een zwaarzieke onder den arm om hem even rechtop te zetten. Ofwel ging hij wandelend, twee zieken schragend, door de grijze gang en mengde zich in hun banale gesprekken. De patiënten noemden hem “Prosper” en het familiaire vleide hem ten zeerste. Voor een neutraal bezoeker leek het wel of Van Langendonck tot het dienstpersoneel behoorde’.
De overmoed der hypomanen is er een die licht in geprikkeldheid overslaat, en Roelants vertelt: ‘Eens, toen hij, tenden adem, nog slechts met moeite de helling der straat beklimmen kon, bood ik hem aan op mijn arm te steunen. Een heftige woede flitste in zijn oogen en, door sjirpend hijgen, beet hij me toe: Roelants, laat me met rust. Ik heb het altijd zonder steun kunnen stellen. Ik wil het nog zoo doen’.
Kenmerkend voor hypomanen is verhoogde libido en drankzucht, en bij Minderaa lezen we: ‘3 December 1906 meldt van de Woestijne verdrietig dat Van Langendonck overmatig drinkt, dan scheldt op wat hem het dierbaarst is, zijn religie, en geëxalteerd uitroept: dat hij al de genoegens van het vleesch smaken wil’.
En was Van Langendonck niet gelijk ieder lijder aan hypomanie een zieke met naïeve zelfoverschatting? We hoorden hem bij Dr. Schamelhout reeds uitroepen: ‘Nu schrijven ze allen over Karel van de Woestijne, maar ik deed het toch eerst! En wie heeft er Teirlinck, Toussaint en Verriest ontdekt? En wie schreef zoo bewonderend en oprecht over Gezelle?’, en aan De Bom zegde hij eens: ‘dat, waren niet alle machten vereenigd geweest om hem neer te vellen, hij iets van de Olympische grootheid en 't gezonde evenwicht van een geest als Goethe in zich had kunnen ontwikkelen’.