Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 722]
| |||||||
Toerisme en Wereldtentoonstelling 1958
| |||||||
[pagina 723]
| |||||||
werk gesteld; 16.000 anderen waren werkzaam in reisagentschappen en amusementsbedrijven die hun cliëntèle hoofdzakelijk onder de toeristen vinden. Het luchttransport en het vervoer te water en te land (die bijna uitsluitend afhankelijk zijn van het toeristisch verkeer) verschaften werk aan ongeveer 21.000 personen. Bovendien is de activiteit van ongeveer 32.000 werklieden en bedienden van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en van de Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen rechtstreeks gericht op het toeristisch bedrijf. Voegt men hierbij het belangrijk aandeel van het toerisme in de kleinhandel, de kunstnijverheid, de garages en smeerstations, enz., dan kan zonder overdrijving gezegd worden dat het toerisme aan minimum 200.000 Belgen (d.i. 6% van de actieve bevolking) een broodwinning verzekert. Ook op het financiële aspect werd door de economisten de klemtoon gelegd. Sinds een kwarteeuw betonen inderdaad de theoretici een grote belangstelling voor de toeristische bedrijvigheid. Vooral het vreemdelingenverkeer werd bestudeerd. In verscheidene landen werden speciale instituten opgericht met het oog op het wetenschappelijk onderzoek van de problemen uit de toeristische sector. Gezaghebbende publicaties hebben op het steeds toenemend belang van de onzichtbare posten der betalingsbalans gewezen en de officiële instanties konden er toe bewogen worden het toerisme als nationale inkomstenbron te erkennen. Het is een feit dat het toeristische verkeer op dit ogenblik een belangrijke plaats inneemt in de internationale betalingsbalans van talrijke landen. In België bij voorbeeld beliepen de inkomsten van toeristische aard 1764 miljoen Fr. in 1953 en 2105 miljoen in 1954, terwijl in diezelfde jaren de uitgaven 2874 en 2542 miljoen bedroegen. Dit wees voor 1953 een debet van 1110 miljoen uit; dit debet werd herleid tot 437 miljoen in 1954Ga naar voetnoot4). Nochtans moet opgemerkt worden dat deze cijfers geen volmaakt beeld van het feitelijk verkeer weerspiegelen. Steeds meer wordt, in de laatste jaren, door de verlofgangers beroep gedaan op de vrije deviezenmarkt, en dit maakt een precieze telling onmogelijk; van de andere kant dekken vele toeristenchecks, o.a. in Zwitserland, niet-toeristische uitgaven. Een juister idee van de omvang der toeristische bedrijvigheid wordt verkregen bij het onderzoek der statistische gegevens betreffende het eigenlijk personenverkeer (vreemdelingenverkeer en binnenlands toerisme) en de logiesvorm. In België werden, tijdens het jaar 1953-1954Ga naar voetnoot5), 9.866.000 overnachtingen geboekt in hotels, pensions, vacantiehuizen en villa'sGa naar voetnoot6). Dit betekende ten opzichte van het jaar 1952-1953 (9.022.000 overnachtingen) een stijging van 9,3%. Hieronder waren begrepen 7.371.000 overnachtingen van Belgen en 2.495.000 overnachtingen van vreemdelingen. Deze cijfers wijzen op | |||||||
[pagina 724]
| |||||||
een vermeerdering van resp. 7,5 en 15% tegenover 1952-1953, toen 6.858.000 overnachtingen van Belgen en 2.164.000 overnachtingen van vreemdelingen werden geregistreerd. Wat de logiesvorm betreft, is de verdelingGa naar voetnoot7) als volgt: 2.233.256 in hotels (waarvan 1.097.850 vreemdelingen en 1.135.406 Belgen), 605.755 in pensions (145.103 vreemdelingen en 460.652 Belgen), 1.645.767 in vacantiehuizen en koloniën (140.671 vreemdelingen en 1.505.096 Belgen) en 2.788.508 in villa's en appartementen (171.664 vreemdelingen en 2.616.844 Belgen). Tijdens 1954 werden, naar berekeningen van het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken, ongeveer 16 millioen vakantiedagen door Nederlanders doorgebracht in toeristische instellingen. Bijna 50% ervan werden geboekt in jeugdherbergen en kampeergelegenheden, ruim 25% in geruilde en gehuurde woningen of kamers bij particulieren, 15% in pensions en 10% in hotels. Het aantal overnachtingen van vreemdelingen in Nederland bedroeg in datzelfde jaar ongeveer 2,2 miljoen. Ongeveer 90% hiervan werden in hotels geregistreerd.
* * *
Uit deze globale cijfers kunnen verscheidene conclusies getrokken worden.
| |||||||
[pagina 725]
| |||||||
| |||||||
[pagina 726]
| |||||||
* * *
Meer dan in welke andere sector ook van de economische bedrijvigheid spelen immers in de toeristische nijverheid de psychologische factoren een belangrijke rol. Het is een feit dat in tijden van onzekerheid, van crisis, van politieke onrust, minder gereisd wordt en vooral minder reizen naar het buitenland ondernomen worden. Meestal voegen zich hierbij nog beperkingsmaatregelen van overheidswege. Het toerisme kan slechts gedijen wanneer een voor internationale coöperatie gunstige atmosfeer heerst. Typisch is wel in dit opzicht het hervatten van toeristische betrekkingen tussen West- en Oost-Europa sinds de conferentie van Genève en het bezoek te Moskou, einde februari 1956, van de Heer A. Haulot, voorzitter van de European Travel-Commission. Anderzijds bevordert het toerisme ook de internationale samenwerking. Het schept een zekere good-will en draagt bij tot de verspreiding ervan. De ontvangst van toeristen wordt steeds meer een vorm van public relations. In dit opzicht kan nu reeds gewezen worden op het uitzonderlijk belang, voor geheel West-Europa, en vooral voor de Benelux-landen, van de Algemene Wereldtentoonstelling die te Brussel zal gehouden worden in 1958. De eerste projecten betreffende deze manifestatie dateren van vóór 1950. De Regering heeft nl. reeds op 7 mei 1948, op voorstel van de Burgemeester van Brussel, deze laatste stad aangeduid als zetel van de eerstvolgende Algemene Wereldtentoonstelling. Bij Koninklijk Besluit van 17 november 1951, werd Baron Moens de Fernig, gewezen Minister, tot Commissaris-Generaal der Regering benoemd en zijn opdracht en bevoegdheden werden nader bepaald bij Koninklijk Besluit d.d. 5 november 1952. | |||||||
[pagina 727]
| |||||||
In mei 1954 werden door de Belgische Regering, langs diplomatieke weg, de uitnodigingen deel te nemen aan de Tentoonstelling toegestuurd aan 78 landen. Onmiddellijk kwamen hierop de meest gunstige reacties: einde 1955 hadden 42 landen en 5 grote internationale organisaties toegezegd. Tijdens de officiële bezoeken die aan de regeringen der deelnemende landen werden gebracht door Baron Moens de Fernig kwam overal een grote geestdrift tot uiting. Wanneer men bedenkt dat de Tentoonstelling 1958 op een veel grotere leest geschoeid is dan de laatste vooroorlogse manifestatie van dezelfde aard (Brussel 1935) waaraan slechts 24 landen deelnamen, dan mag terecht in het vooruitzicht gesteld worden dat de resultaten die toen werden geboekt, in 1958 in ruime mate zullen worden overtroffen. Welnu, het volstaat de prestaties van de verschillende takken van het gemeenschappelijk vervoer in 1935 na te gaan, om vast te stellen dat de Tentoonstelling in deze sector een algemene verhoging te weeg bracht, hetgeen wijst op een druk toeristisch verkeer. Tijdens het tentoonstellingsjaar werden nl. door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen 5109 miljoen reizigers-km afgelegd tegenover 4874 miljoen in 1934. De intensifiëring van het verkeer kwam ook tot uiting in de financiële resultaten van de Maatschappij, die in 1935 een boni van 78,7 miljoen Fr. boekte terwijl zij in 1934 een passief van 48 miljoen had geleden. De buurtspoorwegen hebben een gelijksoortige evolutie gekend: 162.685.000 enkele reizen werden in 1935 gemaakt, tegenover 156.330.000 in 1934. De pakketboten van de lijn Oostende-Dover zagen hun aantal passagiers toenemen van 278.595 in 1934 tot 421.003 in 1935. In de Belgische havens werden in 1935, 313.123 vreemde passagiers ontscheept tegenover 220.446 tijdens het vorige jaar. In het nog weinig ontwikkelde luchtverkeer kon een nog aanzienlijker stijging worden genoteerd: de Belgische vliegtuigen legden in 1935, 7.997.660 passagiers-km af tegenover 4.986.247 in 1934. A priori moet trouwens worden opgemerkt dat de Belgische hoofdstad uitzonderlijk gunstig gelegen is. Zeventig miljoen mensen zijn gehuisvest op minder dan 350 km van Brussel. Binnen deze cirkel is overigens een bevolking gevestigd die tot de meest actieve en ontwikkelde der wereld behoort. Uit de statistieken, opgemaakt door de European Travel Commission, blijkt dat ongeveer 20 miljoen Europeanen ieder jaar een reis naar het buitenland ondernemen. Het is niet vermetel te veronderstellen dat voor deze toeristen de Brusselse Wereldtentoonstelling in 1958 een ware magneet zal zijnGa naar voetnoot10). Ook in Amerika wekt de Tentoonstelling heel wat belangstelling en slechts een klein gedeelte van het half-miljoen mensen die telkenjare van uit het nieuwe continent de Oceaan oversteken om Europa te bezoeken, zullen Brussel links laten liggen in 1958. Omtrent het aantal bezoekers dat te Brussel mag verwacht worden, werd een grondige studie gemaakt door H.R. Björkman, Secretaris- | |||||||
[pagina 728]
| |||||||
Generaal van het Air Research Bureau. Uitgaande van het cijfer dat in 1935 werd bereikt (ong. 20 miljoen bezoekers) en steunend op beschouwingen van demografische en sociale aard (bevolkingsaccres, verhoging van de levensstandaard, versnelling van het internationaal verkeer), komt Prof. Björkman tot de conclusie dat van 3 april tot 3 november 1958 op een dagelijks gemiddelde van ruim 175.000 bezoekers mag worden gerekend. Een kleine 20.000 hiervan zouden uit het buitenland afkomstig zijn, ong. 4000 uit ieder der drie buurlanden Nederland, Duitsland en Frankrijk; bijna 3000 uit Groot-Brittannië en ongeveer 1200 uit de Verenigde Staten van Amerika. Aan het hotelbedrijf zullen bijgevolg zware eisenge steld worden en beroep zal worden gedaan op de herbergcapaciteit van geheel België en zelfs van de nabijgelegen provinciën der buurstaten. Blijkbaar zal dus de terugslag van de Tentoonstelling op het toeristisch plan zich op verre na niet beperken tot het Belgische grondgebied. Het voordeel dat hieruit kan getrokken worden werd reeds door de belanghebbenden ingezien, o.m. in Frankrijk. De Commissaris-Generaal der Franse Afdeling op de Tentoonstelling, de Heer Pierre de Gaulle, verklaarde hieromtrent aan de pers dat ook Noord-Frankrijk zou opgeroepen worden logies te verschaffen aan de bezoekers van de Wereldtentoonstelling en in een officieel communiqué wees hij erop dat de Franse hotelnijverheid zonder verwijl moest overgaan tot de onontbeerlijke modernisering en heruitrusting met het oog op de manifestatie van 1958, die aldus van toeristisch standpunt uit werkelijk een West-Europees karakter zal vertonen. Voor de Benelux-landen zal de Tentoonstelling dit speciale voordeel bieden dat zij de aandacht zal vestigen op de toeristische rijkdommen van de lage landen, rijkdommen welke traditioneel verwaarloosd worden, o.m. door de Skandinaviërs die, door de Zuiderzon aangetrokken, Nederland en België slechts beschouwen als landen van doortocht, zonder verder belang. Ook ten opzichte van de Amerikanen krijgt dit een bijzondere betekenisGa naar voetnoot11). De campagne die, in het kader van het ontvangstprogramma, door de diensten van de Tentoonstelling wordt gevoerd zal de Belgen er toe aanzetten aan de vreemde bezoekers tegelijk het hoogste comfort aan te bieden en hun de grootste hoffelijkheid te betonen. Voor de toeristische nijverheid worden hierdoor ruime mogelijkheden geopend, waarop reeds door buitenlandse technici werd gewezenGa naar voetnoot12). Dank zij een groots opgevat programma van feestelijkheden en allerhande culturele manifestaties, welke in het gehele land zullen plaats | |||||||
[pagina 729]
| |||||||
hebben, hopen de organisators van de Tentoonstelling de bezoekers uit den vreemde er toe te bewegen alle Belgische provinciën door te reizen: dit zal hun een juister idee geven van de omvang van de nationale toeristische rijkdommen en hen in nauwer contact brengen met de Belgische bevolkingGa naar voetnoot13). Zij hopen op die wijze een blijvende invloed uit te oefenen op de toeristische nijverheid van de Lage landen, door o.m. de traditionele weg door de Amerikaanse toeristen in Europa gevolgd een weinig naar het Noorden te verplaatsen. Hierdoor kan de Tentoonstelling ruimschoots bijdragen tot het herstellen van een evenwicht in de toeristische balans van België. Inderdaad, terwijl bepaalde landen bij het einde van ieder toeristisch seizoen een soms aanzienlijk boni aanwijzen (Italië 6,9 miljard B.Fr., Zwitserland 6 miljard, Frankrijk en Oostenrijk 3), boekt België een tekort van 437 miljoen, evenals Noorwegen (- 500 miljoen), het Verenigd Koninkrijk en Zweden (- 900 miljoen). De Nederlandse balans daarentegen is in evenwicht. De invloed van de Tentoonstelling op de verdere ontwikkeling van het toeristisch bedrijf mag nl. niet slechts beschouwd worden in het enge kader van het jaar 1958; hij zal zonder twijfel veel verder reiken. Een wereldtentoonstelling is zo'n reusachtige onderneming dat alle organismen en instanties die er bij betrokken zijn, zich de grootste krachtsinspanningen getroosten om ze te doen slagen. Zij mobiliseert feitelijk het gehele organiserende land. Bovendien bepaalt zij termijnen die door iedereen moeten geëerbiedigd worden: op de gestelde datum moeten alle projecten uitgevoerd en alle voorbereidselen klaar zijn. Ook voor het toeristisch bedrijf is dit waar. De meest dringende taken, die toch steeds uitgesteld werden, worden tenslotte volbracht en de toekomst wordt erdoor verzekerd. De Tentoonstelling zal de toeristische nijverheid niet slechts een buitengewoon renderend jaar 1958 brengen. Zij zal ook bijdragen tot het oplossen van de meer fundamentele vraagstukken die zich stellen. Het aanleggen van terreinen voor camping en caravaning, het uitrusten van nieuwe jeugdherbergen en goedkope verblijfplaatsen zullen het sociaal en jeugdtoerisme bevorderen. Het herstellen en moderniseren van de bestaande hotels, het eventueel optrekken van motels zullen de traditionele vorm van het toerisme het zg. algemeen toerisme - in de hand werken. Tenslotte zal de Tentoonstelling, die in april wordt geopend en pas in november wordt gesloten, bijdragen tot de spreiding van het verlof, maatregel die terecht aanbevolen wordt op grond van overwegingen van economische en sociale aard; dit is, voor het toeristisch bedrijf dat essentieel een seizoenbedrijf is, een punt van kapitaal belang. |
|