Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 670]
| |
ForumDe Engelse EliteDe meeste sociologen kennen het lijvige, ietwat logge werk Zur Sociologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie van Robert Michels, dat in 1911 verscheen. In 1915 kwam een Engelse vertaling van de pers onder de titel Political Parties: a Sociological Study of the Oligarchical Tendencies in Modern Democracy. Het werd opnieuw uitgegeven in 1949 door The Free Press (U.S.A.). Met breed uitgesponnen argumenten tracht de auteur het bestaan van ‘de ijzeren wet der oligarchie’ te bewijzen. Een gedetailleerde ontleding van de toenmalige Duitse politieke partijen en vakbonden brengt hem tot de slotsom dat al deze organisaties mettertijd de prooi worden van enkele families. Indien Robert Michels zich de moeite had getroost het Britse openbare leven even zorgvuldig te ontrafelen, dan zou hij ook daaraan vele argumenten hebben ontleend. Ogenschijnlijk met veel succes. In zijn onlangs verschenen boek Uncommon PeopleGa naar voetnoot1) - wat ik zou durven vertalen: ‘Ongewoon volkje’ - toont Paul Bloomfield inderdaad aan dat Koningin Elisabeth II op de dag van haar kroning, in 1953, tenminste één voorvader gemeen had met een derde van haar ministers en met een groot aantal leden van het Hogerhuis, zowel bij de conservatieven als bij de liberalen en de travaillisten. Verder leert ons de auteur dat dertien van de vierenveertig eerste ministers, die tijdens de laatste twee eeuwen het land hebben geleid, afstammen van diezelfde voorvader: Sir George Villiers, een vrij onbelangrijke ridder, juist drie en een halve eeuw geleden gestorven. De Villiers-familie maakt er aanspraak op af te stammen van de Villiers, seigneurs de l'Isle Adam, in Normandië. Eén der Villiers zou in 1066 samen met Willem van Normandië, bijgenaamd de Veroveraar, naar Engeland zijn overgestoken. Of er enige verwantschap bestaat tussen de Engelse Villiers en Villiers de l'Isle Adam, die in de Middeleeuwen Grootmeester der Ridders van Malta was, of de 19e-eeuwse schrijver Auguste, comte de Villiers de l'Isle Adam, laten we hier buiten beschouwing. In alle geval prijkt de naam van Sir George Villiers in de stamboom van de Koningin, van Sir Winston Churchill, van Sir Anthony Eden, van Bertrand Russel, graaf en wijsgeer, van zeer vele leden uit de hogere en lagere adel in Engeland, van de familie der Fitzjames in Frankrijk en van de huidige Spaanse hertogin van Alva. Het is ook aan hem te danken dat negen leden van het ministerie van Sir Anthony Eden, rechtstreeks of door huwelijksbanden, met elkander verwant zijn. En wel: Sir Anthony Eden, Lord Salisbury, Lord Home, en de heren Harold Macmillan, James Stuart (bovendien een afstammeling van het koninklijk huis der Stuarts), Reginald Manningham-Buller, Anthony Head, Duncan Sandys en Christopher Soames (beide laatsten tevens behuwdzonen van Sir Winston Churchill). Sir George Villiers, die kort na het overlijden van zijn eerste echtgenote, Audrey Saunders, een tweede huwelijk aanging met Mary Beaumont, had negen kinderen, waarvan zeven nakomelingen hadden. Zijn meest vermaarde zoon was de Hertog van Buckingham, ‘één der grootste hovelingen uit de geschiedenis’, staatsman en kunstverzamelaar, vriend en opdrachtgever van Pieter Pauwel Rubens en van Antoon van Dijck. Tot de verdere nakomelingen behoren Lady Hester Stanhope, de staatsman Charles lames Fox, de romancier Henry Fielding, Lord Shaftesbury, de gebroeders Lord Noel-Buxton en Charles Buxton, beide socialisten en gewezen lagerhuisleden, de eerste bovendien gewezen minister van Land- | |
[pagina 671]
| |
bouw en thans lid van het Hogerhuis, Lord Pakenham, Lord Listowel en Lord Balfour, zoon van de vroegere conservatieve eerste-minister, die echter, evenals de twee voorgaande, lid is van de socialistische groep in het Hogerhuis. Het Britse voorbeeld schijnt dus de stellingen van Robert Michels overvloedig te bevestigen. In feite mag men zich echter afvragen of het wel zo eenvoudig is. De bloedverwantschap heeft niet belet dat ieder der bovenvermelde personen zijn eigen weg is gegaan: al naar gelang zijn overtuiging hing de éne het socialisme, de andere het liberalisme en een derde het travaillisme aan. Is het niet merkwaardig, in dit verband, dat de conservatieve partij sinds Disraeli, drie van de acht leiders die elkaar zijn opgevolgd, brutaalweg heeft onttroond. Het zijn: Balfour, Austen en Neville Chamberlain. In het geval Balfour, die zelf tot de groep der Villiers behoorde, waren het juist groepsgenoten die het felst tegen hem gekant waren. De Labourpartij daarentegen heeft sinds haar ontstaan, geen enkele van haar leiders gelikwideerd. Het is duidelijk dat de zogenaamde ‘ijzeren wet der oligarchie’ niet helemaal beantwoordt aan de opvatting die Robert Michels erop nahield. In het Hogerhuis én in het Lagerhuis treffen we leden aan van éénzelfde familie zowel aan deze als aan gene zijde van de demarcatielijn die de regeringspartij van de oppositie scheidt. Dit verschijnsel is trouwens niet eigen aan de groep der Villiers. George Ward b.v. werd onlangs aangesteld tot parlementair en finantieel secretaris van de admiraliteit. Tot aan de laatste verkiezingen zetelde zijn broer op de travaillistische banken. De Heer Hugh Gaitskell, het nieuwe hoofd van de socialistische parlementaire groep, is als zodanig hoofd van de Labourpartij. Zijn zwager, de heer H. Ashton, is één der opkomende namen in de conservatieve parlementaire groep. Met Prof. R.T. McKenzie in zijn meesterlijke analyse van de Bvitish Political PartiesGa naar voetnoot2), mogen we derhalve besluiten dat de beruchte wet der oligarchie, indien ze bestaat, beslist niet van ijzer is. Zowel in hun persoonlijke als in hun politieke relaties leggen de Britten inderdaad de grootst mogelijke ruimdenkendheid aan de dag. In de Victoriaanse tijd was het zelfs totaal ongepast bij society-aangelegenheden over iemands religieuse geloofsbelijdenis of politieke overtuiging te spreken, of er ook maar naar te informeren. Zo was het althans in theorie gesteld; in de praktijk viel het wel eens anders uit. * * *
Indien de ‘ijzeren wet der oligarchie’ niet kan ingeroepen worden, bieden dan de erfelijkheidswetten een goede verklaring, zoals de auteur van Uncommon People het met klem beweert? Zijn argumenten zijn verre van steekhoudend. Men kan alleen met zekerheid zeggen dat het Villiers-verschijnsel zich ook voordoet op het intellectuele en artistieke plan. Ter illustratie geven we enkele aanduidingen over drie culturele dynastieën. Tot één en dezelfde culturele dynastie behoren de volgende namen uit de Engelse letteren: Lord Macauley, staatsman en vermaard historicus; Rose Macauley, de hedendaagse romanschrijfster; Matthew Arnold; Dr. Julian en Aldous Huxley; de vele Trevelyans die naam maakten als geschiedkundigen, dichters, diplomaten en kunstschilders; tenslotte de Penrose-familie. De Strachey-Pattle-Stephen dynastie telt onder haar leden: John Strachey, gewezen socialistisch minister; Sir Leslie Stephen, stichter en hoofdredacteur van de grootse Dictionary of National Biography; de historicus A.V. Dicey; Vanessa Bell en Virginia Woolf; David Garnett en de dichter Julian Bell. De Wedgwood-Darwin dynastie van haar kant mag bogen op namen als Charles Darwin, de geniale auteur van The Origin of Species; Robin Darwin, de zeer begaafde hedendaagse schilder; Miss C.V. Wedgwood, geschiedkundige, directrice van het weekblad Time and Tide en presidente van de Engelse P.E.N. club; de grote toondichter Ralph Vaughan Williams; Sir Francis Galton, één der grondleggers van de eugenetica; R.A. Butler, tot voor kort Brits minister van | |
[pagina 672]
| |
Financiën en nu voorzitter van het Lagerhuis. * * *
Om de kroon op het werk te zetten wijst de heer Bloomfield er tenslotte op dat het verschijnsel zich herhaalt bij de nakomelingen van Robert Barclay, de roemrijke apologeet van de Quakers, (een non-conformistische protestantse secte). De Quakers hebben in het Britse leven een steeds meer intense en eervolle rol gespeeld, die ver boven hun numerieke sterkte uitreikt. Vier der voornaamste Engelse Bankinstellingen - de Barclay Bank, de Lloyds Bank, de Gurney Bank en de Hoare Bank - werden door hen opgericht. Welnu de Barclay dynastie - de machtige brouwerijgroep van die naam is ook haar werk - is op haar beurt verwant met de zo juist genoemde culturele dynastieën en tevens met de leiders van het politieke leven die Sir George Villiers tot gemeenschappelijke voorvader hebben. Deze élite die zich steeds heeft geaffirmeerd, en zich nog altijd affirmeert, zowel op het politieke en economische, als op het culturele en artistieke plan, heeft naast de bloedverwantschap ook een gemeenschappelijke geestes- en karaktertrek. Het is een uitzonderlijk intens humanisme, liberaal en individualistisch in de edelste betekenis van het woord, dat zich ten volle bewust is van zijn verplichtingen ten overstaan van de gemeenschap en wortelt in een discreet doch niet minder reëel erkennen en aanvaarden der christelijke waarden. Bijzonder tekenend is het feit dat deze élite zich door de eeuwen heen nu eens rechts dan weer links van het centrum der politieke gedachte heeft bewogen, soms zelfs, zoals heden, gedeeltelijk rechts en gedeeltelijk links. Nooit echter week ze ver af van dit centrum dat het best als het Westerse humanisme kan worden bestempeld. Slechts in de omgang met deze élite, kan men het Britse leven leren begrijpen. Hugo van de Perre | |
‘Sola Scriptura’Dit is de titel van een boekje, geschreven door iemand die ‘om (z)ijn betoog zoveel mogelijk los te maken van elk persoonlijk etiket’ zich verbergt achter het pseudoniem ‘Willem van Zoeterwoude’Ga naar voetnoot1). Hij is protestants opgegroeid, maar behoort niet meer tot enige kerk der Reformatie. Hij protesteert niet meer, zo zegt hij zelf, en heeft de Rooms-Katholieke Kerk als anders en beter erkend dan hij voorheen wist. Katholiek geworden is hij niet. ‘Ik leef zodoende in beide kerkelijke werelden mede en leg mijn betoog neer als het belijden van een, die in deze positie, van welke ik toestem, dat ze geen definitieve kan zijn, niettemin van ganser harte God en zijn waarheid zoekt en dient’ (blz. 5). Dit eerlijke en sympathieke getuigenis werd op verzoek van de schrijver zelf voor katholieke lezers ingeleid door Dr van Doornik uit het Una Sancta-werk. Deze inleiding lijkt ons zeer geslaagd. Zij belicht de betekenis van het dispuut over de traditie in het gesprek Rome-Reformatie en stelt in het licht dat de schrijver werkelijk tussen beide standpunten in staat. De hoofdstukjes van Dr. van Zoeterwoude zelf geven eerder een zekere indeling in de vragen die hem persoonlijk hebben bezig gehouden dan een strak betoog. Wetenschappelijke volledigheid streeft hij niet na. Moderne reformatorische schrijvers over de traditie, als Cullmann, citeert hij niet. Merkwaardig is ook dat hij de schriftteksten zelf waarin ‘overlevering’ voorkomt - Jesus' afwijzing van de joodse overleveringen tegen Gods woord in (Mk. 8, 8v. 12 par.) en Paulus' beroep op de traditie vanuit Christus (1 Kor. 11, 23; 15, 3; 2 Thess. 2, 15) - niet uitdrukkelijk bespreekt. Wel toont de schrijver door allerlei voorbeelden aan, dat Kerk en traditie reeds vóór de Schriften van het Nieuwe Testament bestonden, dat de traditie de canon der Schrift heeft bepaald, en vooral dat ook de reformatorische | |
[pagina 673]
| |
christen nog steeds de inhoud van de Bijbel verstaat vanuit princiepen die niet in de tekst zelf zijn vervat. Misschien zal de protestant op dit laatste antwoorden dat de Schrift vanuit het geloof moet worden verstaan, even vanzelfsprekend als ieder boek met gezond verstand moet worden gelezen. Niettemin menen wij dat Dr. van Zoeterwoude gelijk heeft, en dat zijn voorbeelden duidelijk maken dat bepaalde geloofsopvattingen welke in de Kerk leven, ook in de Reformatie het verstaan van de Schrift bepalen. We zouden erbij kunnen voegen: evenals ieder boek verstaan en beoordeeld wordt vanuit in een bepaalde gemeenschap levende opvattingen. Ziehier dus de traditie. De reformatorische christen heeft tot nu toe eigenlijk geen reden om het bestaan van zulk een traditie in zijn kerken te loochenen. Het geschilpunt met de Katholieke Kerk komt pas aan de orde met de vraag: welk gezag deze traditie heeft, en door welke organen ze gezagvol spreekt. Deze vraag raakt Dr. van Zoeterwoude aan in hoofdstuk 7: Roomse en Protestantse onfeilbaarheid. Meer nog dan in de vorige hoofdstukjes wordt het hier duidelijk dat hij in gesprek is met de rechtzinnige protestant, liefst de gereformeerde. Hem tracht hij aan te tonen, dat ook de protestantse kerken vroegere beslissingen van de eerste concilies der Kerk en latere uitspraken van henzelf, als de leerregels van Dordt, voor onherroepelijk houden. Van daar uit, zo meent de schr., is het maar een klein stapje naar de pauselijke onfeilbaarheid van Rome. Toch bevat deze meer dan hij denkt. Schr. weet dat lang niet alle uitspraken van pausen dat definitieve karakter hebben hetwelk voor een onfeilbare uitspraak vereist wordt; hij ziet bovendien juist wanneer hij meent dat soms het inzicht in wat definitief is of niet later verandert; maar het is werkelijk een illusie te menen dat er niet verschillende uitspraken zijn waarvan het ex cathedrakarakter duidelijk is, en daarmee de onherroepelijkheid vast staat (hetgeen overigens niet uitsluit dat ze door andere kunnen worden aangevuld). Wat wij in dit hoofdstukje missen is de vraag, waarom juist aan de paus, en aan de bisschoppen met hem, de onfeilbaarheid toekomt, m.a.w. de vraag naar het gezag der apostelen en de apostolische successie. Met deze vraag hangt ook die andere samen, of er niet steeds één ware Kerk van Jesus Christus bestaat. De hoofdstukjes 8 tot en met 11 handelen over Maria-verering, Mis, gebed voor doden, heiligenverering, rechtvaardigmaking en goede werken. Zij vooral geven losse opmerkingen. Bijzonder weldadig is de weergave van de katholieke leer over Christus' eucharistische tegenwoordigheid en de transsubstantiatie, aangezien hier inderdaad de protestant aan de katholiek materiële opvattingen in de schoenen schuift die deze van jongs af gewend is uitdrukkelijk te ontkennen. Hetgeen overigens niet wegneemt dat het gesprek over de H. Eucharistie verder zou worden gebracht wanneer wij katholieken Christus' eucharistische tegenwoordigheid tegelijk in meer personalistische kategorieën uitdrukten. Wij wensen met de schrijver dat dit boekje mag bijdragen tot wederzijds begrip, en dat Gods Geest erdoor zijn werk mag doen. P. Schoonenberg S.J. | |
Ernstige Woorden over onze BeschavingHet is een gemeenplaats te beweren dat de Westerse beschaving zwaar ziek is en een ernstige crisis doormaakt. Het gevaarlijke nu van iedere gemeenplaats is dat zij de feiten eerder verbergt dan openbaart. De gemeenplaats toch duidt er op dat een bepaalde toestand door zo goed als iedereen zonder verder nadenken geaccepteerd wordt, evenzeer deel van ons bestaan is als dag en nacht. Dergelijk accepteren brengt met zich mee een betrekkelijk onbekommerd-zijn van het genre dat er na regen vroeg of laat wel weer zonneschijn komt. Men begrijpt echter onmiddellijk het gevaar van zulke gemeenplaatsen wanneer de ziekte kanker is. Het zijn moedige mannen die weigeren zich neer te leggen bij onplezierige feiten in de hoop dat alles wel weer terecht zal komen. De ongeluksprofeet is maar zelden | |
[pagina 674]
| |
welkom: het leven immers is al zwaar genoeg zonder sombere voorspellingen. Maar wie nadenkt in zijn hart en weinig grond ziet voor optimisme, laat staan voor een rampzalige zelfvoldaanheid, zal zich gedrongen voelen om alarm te slaan en zijn waarschuwing te laten horen voor het te laat is. Inderdaad: we hebben al zoveel aan ons hoofd, met stijgende levenskosten, woningnood, opvoedingsproblemen, enz. enz., waarom ons nog met sombere diagnose lastig te vallen van wat komen gaat? Het antwoord is dat slechts een eerlijke diagnose, hoe alarmerend ook op zich, een verantwoorde therapie mogelijk maakt. In de laatste maanden van het afgelopen jaar hebben drie Engelsen een waarschuwend geluid doen horen, en we achten het van belang de aandacht te vestigen op hun boekenGa naar voetnoot1). Niettegenstaande een grote verscheidenheid vertonen de auteurs toch ook een opvallende verwantschap. Sir David Kelly heeft hoge diplomatieke posten bekleed in Zuid Amerika, Turkije en Rusland, voor en na de tweede wereldoorlog, en is een mens van veel ervaring en vele reizen. Douglas Hyde, bekend ex-communist, en als Sir David een bekeerling tot het Katholicisme, bereisde gedurende de laatste vijf jaren de meeste continenten. Longmead Casserley kan dan al in letterlijke zin niet zulke grote reizen gemaakt hebben; met de eerste heeft hij gemeen dat hij de eeuwen door getrokken is om het doen en laten, en vooral het denken van de mens te bestuderen. Met beide heeft hij gemeen dat hij technische vooruitgang niet gelijk stelt met grotere beschaving, en hartstochtelijk de overtuiging aanhangt dat ideeën de wereld beheersen. Alle drie voelen zich geroepen om de verwarring der geesten te illustreren, die te wijten is aan het wegvallen van ieder verantwoord oordeel bij het merendeel der z.g. beschaafde mensen. Dit is op zijn beurt een triest gevolg van denk-moeheid en denkluiheid, aangemoedigd en geëxploiteerd door een op sensatie en amusement ingestelde pers, die koppen en slagwoorden prefereert boven werkelijkheid en waarheid. De drie auteurs betogen met klem dat de idee de wereld beheerst, dat het geestelijke de kracht achter iedere beschaving is. Ze geven aanstonds toe dat de christelijke idee het levensbeginsel is van de Westerse beschaving, maar aarzelen geen moment om te constateren dat deze idee in al te sterke mate verdrongen wordt door een kritiekloos-aanvaarde vertechniseerde en vermaterialiseerde levenswijze. Onmiddellijk hiernaast wijzen de drie auteurs erop dat het communisme ongetwijfeld gedragen wordt door een idee, een philosophie, die al het materiële en technische van deze eeuw in eigen dienst heeft gesteld, en daardoor meer synthese biedt dan de westerse beschaving. De drie auteurs beginnen dan ook hun studie met een onderzoek naar de werfkracht van het communisme. Hyde doet dit op populaire wijze. Kelly, met zijn ervaring van Russisch land en volk, toetst voortdurend Marxistisch-Leninistische theorie aan Leninistisch-Stalinistische praktijk, terwijl Longmead Casserley de communistische idee uitdiept, om ook daar toch nog een kiem van christelijk goed te ontdekken. Na deze inleidende hoofdstukken komt het eigen karakter van ieder dezer boeken duidelijker naar voren. Hyde houdt zich nu voornamelijk bezig met de vraag hoe communistische expansie in het Oosten kan worden beperkt en tegengegaan. Het enige effectieve front is het christendom met in de eerste linies de missionarissen en Inlandse clerus. Sir David Kelly gaat veel dieper op de zaken in en is niet zozeer geïntrigeerd door de kwestie van communistische successen alswel west-europese tekorten en domheden. De gezonde leer is de laatste eeuw door vele valse -ismen dermate aangetast, dat op politiek, sociaal, economisch, moreel, psychologisch en philosophisch terrein de juiste maat geheel verloren schijnt. Kelly deelt rake klappen uit en men proeft veel ongeduld wanneer hij te spreken komt | |
[pagina 675]
| |
over de hartstochtelijke aanhangers en verdedigers van de mythe van de vooruitgang, van gevulgariseerde Freudiaanse ideeën, enz. Het zijn Shaw en Wells, en zovele mindere goden van hetzelfde slag, die door Kelly als de meest verderfelijke boosdoeners worden gebrandmerkt - en het verdienstelijke is dat deze zware beschuldigingen niet gefundeerd worden op hun onchristelijke instelling en beginselen, maar op hun onmenselijk uitgangspunt: onmenselijk, want onredelijk en onwerkelijk. Dit onredelijke en onwerkelijke element wordt op uitmuntende wijze blootgelegt in wat wij het beste van de boeken onder bespreking achten. Longmead Casserley is een Brit, Anglikaans geestelijke, die momenteel verbonden is aan een theologische opleidingsschool in Amerika. Hij is een helder schrijver, omdat hij een helder en scherp denker is, misschien nog juister, waarnemer, mits we dit woord niet beperken tot het enkel zintuiglijke. Newman's invloed treedt naar voren in zijn afschuw van noties en versleten termen. Indien hij zijn boek als titel meegeeft The Bent World, ontleend aan een der gedichten van Gerard Manley Hopkins, De Verbogen Wereld, dan bedoelt hij hiermede aan te geven hoe er slechts van recht-trekken sprake kan zijn indien we eerst recht denken, en al het verbogene en scheve uit onze ideeën elimineren. Er is in Longmead Casserley niets van de iconoclast. Hij doet veel meer denken aan een rustige arts die een zwaar geïnfecteerde wond beziet, deze uitwast, de haard van de infectie bloot legt, en dan haar oorzaak aangeeft. De Schr. schrikt er niet voor terug om vertrouwde begrippen en realiteiten als democratie, techniek, emancipatie van de vrouw, geleide economie, enz. te zien als infectie-wonden, waarbij de wond met opzet werd aangebracht om groter kwaad te bestrijden, maar waar de infectie soms het geneesmiddel erger dreigt te maken dan de kwaal. Noch Longmead Casserley, noch Kelly, noch Hyde, zeggen het laatste woord. Zij hebben deze pretentie ook niet. Ze hebben niet eens de pretentie steeds het enig juiste en ware woord te zeggen. De grote verdienste van deze boeken, en met name van de eerste twee, is dat zij de serieuze lezer tot denken zetten, hem waarschuwen voor vervlakking van denken en hem voortdurend aansporen zich te hoeden voor gemeenplaatsen op welk terrein dan ook. Deze boeken zijn een pleidooi om niet als makke schapen door het leven te gaan, Het is opmerkelijk dat het eerste woord van Hyde's boek en het laatste van dat van Kelly (tevens de titel gevend aan het geheel) ontleend is aan Milton, waar deze spreekt van hongerige schapen die niets te eten krijgen, maar opgezet raken, wegrotten en verrotting verspreiden - geen verkwikkelijk beeld van het mensdom van vandaag. Dat Casserley spreekt van The Bent World, is typerend voor de mildere toon van zijn boek alsook de wat optimistischer inhoud: Hopkins immers spreekt in ditzelfde sonnet van de H. Geest die als een duif over deze wereld zweeft, en broedt. Uit het bovenstaande is het duidelijk dat de ontwikkelde mens degelijk kennis dient te nemen van deze boeken. Met name behoren diegenen die een leidende functie bekleden op politiek, economisch en sociaal terrein, om niet te spreken van de geestelijken, zich door deze studies te laten stimuleren tot helderder zien en denken. Dr. W. Peters |
|