Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 656]
| |
Geschiedkundige kroniek
| |
[pagina 657]
| |
geschaft. De meeste van de 6000 wiegedrukken, die de Bibl. Vat. telt, zijn eerst na 1900 verworven, maar het zwaartepunt, de belangrijkheid van de bibliotheek ligt vooral en nog steeds in de handschriftencollectie. Sixtus IV (1471-1484) vetrijkte de Bibl. Vat. met 1757 Latijnse en 770 Griekse handschriften, zodat de gehele verzameling toen 3650 delen telde. Hij voltooide de lokalen, die Nicolaas V had begonnen te bouwen en zorgde voor passende aankleding en veisiering ervan. Die lokalen, nu Floreria ApostolicaGa naar voetnoot2), werden verfraaid door Melozzi van Forli en de gebroeders Ghirlandaio. De twintig drukkerijen, die er in Rome waren omstreeks 1475, leverden ook aan de Bibl. Vat. De bibliothecaris Bussi nam de eerste gedrukte werken op, maar eerst wordt er in de inventaris onderscheid gemaakt tussen hss. en gedrukte werken. Opvolger van Bussi was de beroemde auteur van de Levens der Pausen, Bartholomeus Platina. Hij had drie assistenten en een boekbinder. Zijn trouwste leerling was Pietro Demetrio Guazelli van Lucca. Ondanks het feit dat beiden in een samenzwering tegen Paulus II gewikkeld geweest waren, riep Sixtus IV hen in het bestuur van de nieuwe bibliotheek, die hij in het Vaticaan had ondergebracht. Men kan Platina de eerste bibliothecaris van de Vaticaanse Bibliotheek noemen, Demetrio de eerste custosGa naar voetnoot3). De benoeming van Platina vormt een hoofddatum in de geschiedenis der Vat. Bibl. Hij werd 18 juni 1475 geïnstalleerd. Al spoedig maakte hij een scheiding tussen de openbare boekerij, die nu voor iedereen opengesteld werd, en de privé-bibliotheek van de Pausen. De taak van Guazelli gedurende de jaren 1475 tot 1481 is even onduidelijk als zijn titel. Hij was een van de drie assistenten - en de voornaamste! - die nu eens scriptores, dan librarii en ook custodes genoemd worden. Demetrio had de rekeningen te betalen, papier te kopen, handschriften terug te halen, die uitgeleend waren, zoals hij er zelf ook te leen nam voor zijn eigen studie of om er Sixtus IV uit voor te lezen in de eetzaalGa naar voetnoot4). Sixtus IV getuigde, dat niets hem meer ter harte ging dan de bibliotheekGa naar voetnoot5). In 1481 kon Demetrio al van ongeveer 4000 delen spreken; in werkelijkheid waren er volgens Cluk 3499. De tweede custos was Jean Chadell van Lyon. Zij werden zowel door Sixtus IV als door zijn opvolger goed betaald, niet alleen in geld, maar ook met vrije kost en inwoning, en helaas met talrijke beneficies, waarvoor een ander het werk moest doen. Hij wist ook een eigen verzameling boeken aan te leggen, 135 handschriften en 16 incunabelen, voor een privé-boekerij in die tijd een kostbaar bezit, temeer daar zij alle fraai gebonden waren in gekleurd leer. Na zijn dood in 1511 werd hij opgevolgd door Parmenio. Leo X dei Medici hield veel van fraaie hss., maar beperkte het uitlenen ervan. De boekerij van zijn familie was in 1494 te Florence in beslag genomen en aan het klooster San Marco aldaar verkocht. De Paus liet ze echter in 1508 naar Rome brengen en stelde ze voor alle geleerden open. Onder zijn patronaat werd Rome een centrum van de geleerde wereld. Hij zond ook kopiisten en opkopers | |
[pagina 658]
| |
uit, van wie Fausto Sabeo de bijnaam kreeg van ‘boekenjager’. Bij de betreurenswaardige ‘Sacco di Roma’ in 1527 gingen meer dan 400 boeken verloren, maar daarna nam het aantal weer toe met name onder de bibliothecaris Marcello Cervini (1548-1555), zo zeer zelfs, dat Sixtus V een nieuwe bibliotheek moest bouwen, een werk door Domenico Fontana prachtig volbracht, de wezenlijk nog bestaande boekerij, bestaande uit een lange gang, een grandioze zaal en kleinere vertrekken. Nadien kwamen gehele verzamelingen in het bezit der Vat. Bibl., te beginnen met die van Kard. Ant. Carafa (1591) en van Fulvio Orsini (1602), die haar 413 hss. vermaakte, w.o. 270 Latijnse en 113 Griekse. Paulus V (j 1621) schonk 212 hss., waarvan er 30 uit Bobbio afkomstig waren. Cervini had een inventaris aangelegd in drie delen (Vat. Lat. Cod. 39673969). De gebroeders Rainaldi maakten een nieuwe, met doorlopende nummering, in 13 delen. Van de Griekse hss. bestaat een inventaris uit het jaar 1545Ga naar voetnoot6). Voortdurend, tot in onze tijd, heeft men gewerkt aan de catalogisering der hss. De gebroeders Assemani wilden een inventaris in 20 delen maken. Alleen de drie eerste (mss. Orientali) werden gepubliceerd. Kard. Pitra en later Kard. Ehrle (na 1900) stelden regels op voor het aanleggen van catalogi. Enkele van deze zijn door verschillende schrijvers gepubliceerd, o.a. door M. Vatasso, P. Franchi de' Cavalieri, Aug. Pelzer, G. Borghezio, H. Carusi. Zij behandelen de Codices Vaticani, het Vaticaans fonds. Vele schenkingen bleven bijeen en dragen nog de naam van herkomst of van de schenkers. Wij zullen deze fondsen hier kort signaleren. De Codices Palatini, afkomstig van de Bibl. Palatina, gesticht in 1482 door Keurvorst Filips (1476-1508). Maximiliaan I van Beieren schonk ze na de verovering van Heidelberg (1622) aan Gregorius XV. Pius VI moest in 1797 500 hss. naar Parijs sturen. Pius XII gaf aan de universiteitsbibliotheek van Heidelberg terug 36 hss., uit Parijs gerestitueerd, 147 hss. en 12 Latijnse, die op de universiteitsbibliotheek van Heidelberg betrekking hebben. Het derde fonds omvat de Codices Urbinatenses, waarvan het grootste deel verzameld werd door de Hertog van Urbino, Frederico († 1482) en zijn zoon Guidobaldo. In 1502 verwoestte Cesare Borgia de stad en daarmee de bibliotheek, doch vele hss. werden gestolen, andere verborgen, later door Guidobaldo herwonnen. Na de dood van Hertog Francesco Maria kocht Paus Alexander VII (1655-1667) de verzameling voor de Bibl. Vat. voor 10.000 scudi. De 1769 hss. zijn in drie secties verdeeld. Cosimo Stornajolo maakte een catalogus van de Griekse hss.; de Latijnse catalogus in vier delen (1902-1921?) heeft een alfabetisch register in twee banden. De Codices Reginenses, genaamd naar Koningin Christina van Zweden, werden door haar aan Kard. Desio Azzolini vermaakt, doch twee maanden daarna stierf deze en zijn neef Pompeo Azzolini verkocht de bibliotheek aan Paus Alexander VII. Christina had ze in 1650 gekocht van Alexander PetauGa naar voetnoot7), vandaar dat ze eerst Alessandrini genoemd werden. Het grootste gedeelte van de 2000 hss. kwam in de Vat. Bibl., 100 kwamen in bezit van Kard. Ottoboni en 72 gingen naar het Vaticaans archief. Later kreeg dit fonds er nog 500 hss. bij. | |
[pagina 659]
| |
Het fonds Capponi omvat 288 hss., door Markies Alessandro Gregorio Capponi 26 april 1745 aan de Vat. Bibl. vermaakt. Giuseppe Salvo Corzo gaf er in 1897 een catalogus van uit. In 1748 kwamen 3394 Latijnse hss. als Codices Ottoboniani de bibliotheek verrijken. Alexander VIII (Ottoboni) had ze voor zich zelf gekocht van Hertog Giovanni Angelo Altemps, voegde er 100 uit de Reginenses aan toe en zijn privéverzameling. De bibliotheca Ottoboniana werd in 1740 voor Benedictus XIV gekocht van de erfgenamen van Kard. Pietro Ottoboni. Het fonds Borghese, bestaande uit 385 hss. bijna alle uit Avignon afkomstig, werd onder Paulus V (1605-1621) naar het paleis der vorsten Borghese te Rome overgebracht en voor 210.000 lire door Leo XIII aangekocht in 1891. De Codices Borgiani, w.o. 766 Latijnse en vele Koptische, werden bijeen gebracht door Kard. Stefano Borgia (1731-1804). De grote Maecenas Leo XIII kocht voor 500.000 lire in 1902 het fonds Barberini, omvattend 11.750 hss., waarvan 10.000 Latijnse, bovendien 40.000 gedrukte werken. De hss. waren verzameld door Kard. Francesco Barberini (1597-1679), neef van Urbanus VIII, en in 1672 verenigd met de hss. van Antonio Barberini Jr., eveneens een neef van de Paus. Mabillon noemde deze verzameling de belangrijkste na die van het Vaticaan. Sante Pieralisi maakte een catalogus van 44 delenGa naar voetnoot8). De Bibliotheek Rossiana gaf de weduwe van J.F. de Rossi, Louise Charlotte de Bourbon, aan de Sociëteit van Jesus in 1854. Na de bezetting van Rome door de Garibaldisten liet de keizer van Oostenrijk de hss. naar zijn ambassade in Palazzo Venezia overbrengen en vandaar naar Wenen en Linz. Na de vrede van 1918-1919 keerden terug naar het Vaticaan 1200 hss., 2500 incunabelen en 6000 gedrukte werken. Het fonds Chigi werd in 1923 door Italië aan het Vaticaan geschonken, nadat de Staat in 1918 het samen met het paleis der Chigi van hen had gekocht. De familie Chigi, tot welke Alexander VII behoorde, had 2603 hss. bijeengebracht. Hierbij kwamen later nog hss. uit de Benedictijnerabdij Farra, de boekerijen van Pius II en zijn neef Pius III (Piccolomini), veel brieven ook. Vinzenzo Guerrini († 1781) maakte er een catalogus van op. Het fonds Ferraioli kwam in 1926 aan de Vat. Bibl. als een legaat van Markies Filippo Ferraioli. Het omvat 40.000 gedrukte boeken, 500 incunabelen en 1020 hss. Verder zijn er nog kleinere aanwinsten te vermelden, vele Oosterse hss. o.a. uit Grottaferrata (1780), hss. der Colonna's (1825), de boekerijen van Cicognara (1825), Kard. Angelo Mai (1850) en Ruland (1870). Tegenwoordig telt de Vat. Bibl. ongeveer 60.000 hss., 7000 wiegedrukken en meer dan 500.000 gedrukte werken. Leo XIII en Pius X zorgden voor nieuwe vertrekken. Aan Leo XIII is de ruime consultatiezaal te danken, aan Pius X een veiliger en overzichtelijker plaatsing der hss. en een betere zaal voor de studie van deze. Pius XI verbeterde de lokalen, liet grote magazijnen bouwen met de modernste boekenrekken. Op 22 december 1931 stortte de Sala Sistina in, waardoor vijf mensenlevens en ongeveer 600 boeken verloren gingen. In 1933 was echter de zaal weer gerestaureerd. In de Sala Sistina, 70, 80 m lang en 15,60 m breed, zijn kostbare Codices uitgestaldGa naar voetnoot9). Men vindt er b.v. Cod. Vat. B van de Bijbel, uit de vierde eeuw; | |
[pagina 660]
| |
fragmenten van het Evangelie van St. Matthaeus in goud en zilver op purper perkament geschreven (6de eeuw); het menologion van Keizer Basilius II (elfde eeuw); de met goud geschreven Codex (elfde of twaalfde eeuw) der Handelingen der Apostelen, een geschenk van de Koningin van Cyprus aan Paus Innocentius VIII; een werk van Cosmas Indicopleustes, Christelijke Topografie. Dit alles wordt in vitrine I bewaard. In de tweede vitrine liggen oude Latijnse hss., de Vergilius Vaticanus (vierde eeuw), de Vergilius Palatinus (vijfde eeuw), Vergilius Romanus (vijfde eeuw), en de Vergilius Augusteus uit de derde of vierde eeuw, geschreven in de capitalis quadrata. Verder Terentius, Apicius, De re coquinaria en de palimpsest Augustinus Super Psalmos (7-3 eeuw) op Cicero's De re publica (vierde eeuw). Vervolgens is er een vitrine, waarin hss. met afbeeldingen van vorsten en Pausen, en enkele andere b.v. de Koran; Joannes Climacus' Scala Paradisi; Ambrosius Autpertus, De Conflictu vitiorum et virtutum; Aegidius Romanus, De regimine regum et principum. De vierde vitrine bevat liturgische hss., het Bestiarium van Candido Decembrio, illustraties van de Divina Comedia door Botticelli, enz. In de volgende vitrine ziet men autografen van Pius II, Pius III, Kard. Pole, Erasmus, Luther, Hendrik VIII, Savonarola, Melanchton, Petrarca's Canzoniere, Torquato Tasso, Galileo, Bembo, Aristo, e.a. Munten en pauselijke zegels liggen in de zesde vitrine en in de zevende o.m. een aantal merkwaardige incunabelen. De zaal is overigens met enkele kostbare geschenken opgesmukt, grotendeels vazen van zeldzame steen. Verder kan men er een fac-simile bewonderen van de kroon en scepter van Sint Stefanus, koning van Hongarije. Boven de deuren twee taferelen uit het leven van Sixtus V: Sint Bonaventura wordt tot Kerkleraar uitgeroepen, en de heiligverklaring van San Diego (Didacus), een Spaanse lekenbroeder uit de orde van St. Franciscus. In de galerij van Urbanus VIII kan men in een vitrine de publikaties, correspondenties en souvenirs van Ludwig Pastor zien, bekend wegens zijn Geschichte der Päpste. De geschiedenis der Vaticaanse Bibliotheek is, zoals men bemerkt, een interessant gedeelte van de geschiedenis der Pausen. |
|