| |
| |
| |
Godsdienstige kroniek
Het ambtsgeheim van de Predikant
door DR. H.B. VISSER
OVER het ambtsgeheim van de Protestantse predikant is weinig geschreven. Toch menen we gerechtigd te zijn, over dit onderwerp iets te zeggen, omdat het van belang is te weten, hoe het inzake het ambtsgeheim van de predikant op het niet-Katholieke erf gesteld is.
We spreken over het ambtsgeheim van de Prot. predikant, niet van de Prot. geestelijke, omdat men in Prot. kringen de onderscheiding geestelijken-leken verwerpt. Vooral van de term leken is men afkerig, alsook van de gedachte, die men daarin leest. Men ziet het nl. zo, dat de benaming leek de gedachte van het algemeen priesterschap der gelovigen weerspreekt. Deze beschouwing is onjuist. De Katholieke Kerk kent de term leek, maar erkent evenzeer ten voile het algemeen priesterschap der gelovigen. Maar waar de eerstgenoemde term verviel, kon ook de andere zich niet handhaven. Het Protestantisme kent trouwens geen ‘geestelijke’ stand. En evenmin priesters. Het orthodox protestantisme leert wel, en met nadruk, de zalving van de gelovige tot het drievoudig ambt; hij is profeet, priester en koning. In bepaalde streken is het b.v. een telkens weerkerende vraag, die aan de vader van het gezin bij het huisbezoek wordt gesteld, of hij ook priester is in zijn huis, waarmee men dan bedoelt, of hij hardop voorgaat in gebed aan tafel. Maar een ambtsdrager noemt men geen priester en men kent geen priesters onder de ambtsdragers. Wel zegt men het zo, dat in de ambten van predikant, ouderling en diaken achtereenvolgens meer uitkomt het profetische, het koninklijke en het priesterlijke.
Als ambtsdrager gelden niet alleen de predikanten, maar ook de ouderlingen en de diakenen. En ook de ouderlingen en diakenen hebben met het ambtsgeheim te maken. Zo hadden we ook als titel kunnen nemen: het ambtsgeheim van de Prot. ambtsdragers, omdat de term ambtsdrager een soort terminus technicus is voor de predikanten, de ouderlingen en de diakenen. Maar dit is hij toch speciaal in Prot. kring; in Kath. kring kent men de benaming in deze zin niet.
Daarbij komt dan nog, dat we het vooral willen hebben over het ambtsgeheim van de predikant, omdat hij in de Prot. kerken toch de ambtsdrager bij uitnemendheid is. Hij draagt het ambt voor heel zijn leven, terwijl hij ook ‘van het evangelie leeft’. Ouderlingen en diakenen hebben doorgaans slechts een ambtsperiode van enkele jaren, en treden dan weer af. Maar wat voor de predikanten geldt, geldt goeddeels ook voor de andere ambtsdragers in de Prot. kerken, en over hen maken we ook nog een enkele opmerking apart.
Bestaat voor Prot. predikanten wel een ambtsgeheim? We menen hierover kort te mogen zijn en dit met een beslist ‘ja’ te mogen beantwoorden. Men heeft het ambtsgeheim der predikanten wel ontkend, en gezegd: De Katholieke Kerk ontvangt alleen onder het zegel van verplichte geheimhouding de verklaringen der boetelingen, en daarom zijn de bedienaren van andere godsdiensten,
| |
| |
die de biecht niet kennen of die hebben afgeschaft, niet tot geheimhouding verplicht. Maar - 20 vervolgt een opstel in Hand. Ned. Jur. Veren. 1904-1905 van de hand van Mr. Tak - zij, die zo spreken, miskennen de historie en de oorsprong van de biecht. De wet zegt niet, wie degenen zijn, voor wie het ambtsgeheim geldt, maar het is de algemene gedachte, dat de geestelijken tot de eersten moeten worden gerekend, die het ambtsgeheim bezitten, dat ze verplicht zijn te bewaren.
Nu is het echter zo, dat de doktoren een eed afleggen, waarin zij zich tot geheimhouding verplichten, eveneens de notarissen, maar dat in dezen voor de Protestantse geestelijken niets geregeld is. We voegen hier direkt aan toe, dat datzelfde geldt voor de juristen, hoewel het ook bij hen zo is, dat hun ambtsgeheim algemeen wordt erkend. Dit is niet het geval bij de journalisten, en zo komt het, dat daarover wel het een en ander te doen is geweest en nog is.
Het gaat nu echter niet over de kwestie, of het ambtsgeheim voor de wet voldoende geregeld is. Voor de wet staat het ambtsgeheim van de Protestantse geestelijke wel veilig. Het gaat er ons om, dat de kerken het ambtsgeheim van hun ambtsdragers niet hebben geregeld en veilig gesteld; we bespreken, anders gezegd, het ambtsgeheim niet naar buiten, maar zoals het binnen de kring der kerk fungeert. Ten overvloede wijzen we er op, dat aan een eed tot geheimhouding, zoals de artsen en notarissen die afleggen, bij de (Prot.) geestelijken natuurlijk niet kan worden gedacht, omdat hun dienst noch rechtstreeks noch indirekt overheidsdienst is. Het gaat er ons om, dat, zoals gezegd, de Prot. kerken hierover intern niets geregeld hebben. Bij de Katholieke Kerk is dat anders. Daar is het biechtgeheim vastgesteld, en daarover zijn zeer nadrukkelijke bepalingen gemaakt. Zo, dat het biechtgeheim op de meest zekere wijze is veilig gesteld. Een biechtvader moet liever zijn leven geven, dan dat hij een biechtgeheim zou prijs geven. En van wat hij in de biechtstoel gehoord heeft, mag hij nooit, op enigerlei wijze, noch direkt noch indirekt gebruik maken. Ook het ambtsgeheim staat in de Katholieke Kerk vast, wel niet in de kerkelijke wetten, maar in de moraal, waarin de uitspraken daarover kracht van wet hebben.
De Prot. kerken kennen echter in hun Kerkorden noch het biechtgeheim noch het ambtsgeheim. Men zou kunnen zeggen: Uit deze uitspraak kan het biechtgeheim al dadelijk vervallen, want de Prot. kerk wijst de biecht beslist af, en zo is die uitspraak niet half zo gewichtig als het wel lijkt, maar dat staat toch nog te bezien. Inderdaad kennen de Prot. kerken de biecht niet, maar komt daar ook de biecht in de zin van zondebelijdenis niet telkens weer voor, nl. aldus, dat een gemeentelid zich volledig komt uitspreken voor zijn predikant, en zal een goed zielzorger het niet telkens daartoe trachten te brengen, dat dit, waar nodig, gebeurt?
We willen echter heel de kwestie, of er niet ook in de Prot. kerken van biecht kan worden gesproken, en in hoeverre dat wel kan, laten rusten. Feit is, dat aan een predikant, en soms aan een ouderling, vele dingen in zijn kwaliteit van ambtsdrager gezegd worden. Daarbij zullen beide partijen er doorgaans van uitgaan als iets vanzelfsprekends, dat geheimhouding zal worden betracht. Het feit blijft daarbij echter onverminderd, dat inzake het ambtsgeheim dan toch maar in de Prot. kerken niets geregeld is. Geldt het wel inderdaad? Wanneer geldt het? En in hoeverre? In welke zin geldt het? enz., daarover is niets bepaald.
Een gemeentelid, die zich voor zijn predikant komt uitspreken, onderneemt dan ook een waagstuk. Hij doet het, als het goed is, in goed vertrouwen, dat zijn
| |
| |
predikant wel zwijgen zal, maar welke garantie heeft hij, dat deze dat ook inderdaad doen zal? Zijn er ook onder de predikanten niet loslippigen, en zulken, die gemakkelijk praten over wat ze in de praktijk hebben ontmoet? Is de plicht tot geheimhouding soms niet erg moeilijk, b.v. als in een kring van collega's of ambtsdragers over een bepaalde persoon wordt gesproken, terwijl de predikant van de wijk, waartoe die bepaalde persoon behoort, uit een zeer intiem gesprek onder vier ogen weet, dat het heel anders met hem staat? Moet het dan niet voor de predikanten geregeld zijn, zodat zij weten, waaraan zij zich te houden hebben?
Waarom leggen we beloften af, en wanneer? Is dat niet ook, wanneer de ernst van de zaak dit eist, en als er gevaren dreigen? Mag men daarom wel redeneren: dat ambtsgeheim staat ook zo wel vast, zonder nadere regeling en belofte? Is dat zo, of is het ambtsgeheim iets zo ingewikkelds en gewichtigs, dat nadere regeling ervan en belofte dienaangaande zeer zeker vereist is? De Prot. kerken verlangen en verwachten, dat de leden der kerk vrijuit zullen spreken tot hun predikant, en met name in moeilijke situaties en als er ernstige zonden zijn bedreven zich tot hun predikant zullen wenden, maar moet daar dan niet de garantie van het ambtsgeheim tegenover staan?
Vooral degenen, die leven in de Kerk, waar het biechtgeheim en het ambtsgeheim wel is, kunnen dit duidelijk zien, maar dan ligt het ook op hun weg, te wijzen op een ernstig manco, dat elders is. Iemand, die vroeger Protestant geweest was, zei mij pas nog: als ik Protestant was, zou ik me nooit voor een predikant uitspreken, omdat daar het biechtgeheim niet is, en het zijn zelfs niet alleen Katholieken, die dit zo zien en zeggen. In ‘De Protestant’, die onlangs een nummer aan deze zaak heeft gewijd, schreef Dr. J. Riemens: ‘Maar dan zouden ze (nl. de gemeenteleden, die zich uit komen spreken) zeker moeten weten, dat over sommige zeer smartelijke en pijnlijke dingen.... ook gezwegen werd in intieme kring: dat de predikant niet, met de beste bedoelingen, iets daarvan op de kansel vertelt (!) of aan zijn vrouw een en ander meedeelt, terwijl deze dan een paar intieme vriendinnen zou inlichten’. Dr. R. zegt iets verderop terecht: ‘Wil de kerk dit (braakliggende terrein) gaan ontginnen, dan zou voor elke dienstdoende predikant of pastorale medewerker (ster) bij de ambtsaanvaarding een stellige belofte door de kerk geëist moeten worden, dat men het ambtsgeheim heilig zal houden. Elke pastoorse, die de gemeente werkelijk wil helpen dienen, zal geen bezwaar hebben, wanneer haar man op dit gebied.... ook geheimen kan hebben, wanneer deze hem als zodanig worden toevertrouwd’.
Het trof me zeer, dat juist toen ik met deze dingen bezig was, het nr van ‘De Protestant’ uitkwam, waarin hierover gesproken wordt in dezelfde geest, als ook de strekking is van dit artikel. Nog niet zo lang daarvóór was ik juist een geval tegen gekomen, dat me over deze zaak aan het denken bracht, en juist daarom trof het me, dat Dr. R. dat aanroert. Iemand had zich tegenover zijn predikant zeer intiem uitgepraat. Aan het eind van het gesprek stelde hij de vraag, of hij er toch wel op kon rekenen, dat de predikant er verder met niemand over sprak. Het antwoord was toen: natuurlijk spreek ik daar verder met niemand over, alleen, met mijn vrouw bespreek ik alles. Er zullen wel veel predikanten zijn, die over gesprekken, als hier bedoeld, niets meedelen aan hun vrouw, maar er zullen er ook zijn, die handelen als die, wiens woord hierboven werd aangehaald. Er zullen veel predikantsvrouwen zijn, die er prijs op stellen, dat zij niet horen wat aan haar man in zijn kwaliteit van predikant is meegedeeld, maar er zijn er ook,
| |
| |
die graag veel weten, en die het als een gemis van vertrouwen brandmerken, als haar man niet alles vertelt. Als nu én de predikant én de predikantsvrouw wisten, dat de predikant onder de verplichting van het ambtsgeheim staat, zouden deze dingen heel anders komen te liggen.
Men kan zeggen: de Kerkorde kan toch niet alles regelen en moet liefst zo weinig mogelijk bepalen. Maar de Kerkorde regelt toch allerlei zaken, en soms tot in de finesses. Onder de dingen, die daarin geregeld moesten zijn, valt toch zeker ook het ambtsgeheim. Dat men deze leemte niet ziet, blijkt daaruit, dat hierin ook niet voorzien is in de nieuwe Kerkorden, die in de verschillende kerken aanhangig zijn of reeds zijn aangenomen, en dat hierover niets staat in de Handboeken voor de ouderling, zoals er binnen de Geref. kerken in de laatste vijftig jaar meerdere zijn verschenen; alleen in het laatste, het ‘Handboek voor de ouderling’ staat een kleine passage over het ambtsgeheim naar buiten van de ouderling. De leemte is er echter, en moet worden gezien; er dient ook nodig in te worden voorzien, omdat dit noodzakelijk is in verband met echte zielzorg; maatregelen dienen hier te worden genomen, die in de Kerk, die de Protestanten verlaten hebben, al lang getroffen waren, en die daar nog steeds van kracht zijn, en die ook inderdaad onmisbaar moeten worden geacht.
In verband met het ambtsgeheim rijst dan echter ook de vraag: hoe moet het dan met de rapporten op de kerkeraad? Op de kerkeraadsvergaderingen worden de zaken van de gemeente besproken. Daar brengen de predikanten en de ouderlingen verslag uit van hun bezoeken en hun arbeid. Menige predikant zal zich geroepen en gerechtigd weten, over bepaalde zaken niet te spreken. Maar er zijn er ook, die zich bezwaard zouden gevoelen, als ze bepaalde zaken voor zich hielden, en die het hun plicht achten, datgene, wat ze uit de gemeente weten, vooral als het ernstige dingen betreft, ook in de vergadering der ambtsdragers mee te delen. Zijn hier nu regels voor gesteld? Kan een predikant, die alles in de kerkeraad vertelt, worden terecht gewezen, omdat hij had moeten zwijgen? Indien dat zou gebeuren, kan hij er zich op beroepen, dat hij verwacht, dat de kring der ambtsdragers, in wier midden hij spreekt, het volstrekte stilzwijgen in acht neemt. Hij kan zeggen, dat hij het een diskwalificatie zou achten van de kerkeraad, als hij niet zou spreken, en daarmee gaat hij geheel vrijuit. Daarentegen kan een predikant, die over bepaalde dingen wil zwijgen, een opmerking krijgen, omdat hij blijkbaar de kring van de kerkeraad niet vertrouwt, en omdat hij over dingen zwijgt, die ook de andere ambtsdragers en althans de wijkouderlingen moeten weten. Het is immers zo, dat de gemeente veelal in wijken is verdeeld; elke wijk is aan de zorg van twee ouderlingen toevertrouwd. Door dit systeem van verzorging is het zo, dat behalve de predikant, eigenlijk de twee wijkouderlingen ook van alles op de hoogte moeten worden gebracht, omdat zij anders hun werk nooit goed kunnen doen.
Hier raken we het huisbezoek, en daarmee het ambtsgeheim der ouderlingen, en ook hierover een enkel woord. Dat huisbezoek, dat zo mogelijk jaarlijks aan de gezinnen en de personen wordt gebracht, draagt vaak een meer algemeen karakter, zozeer, dat in vele gevallen een gesprek onder vier ogen wordt vastgesteld, om bepaalde punten verder door te praten, maar de bedoeling is toch, dat hier de papieren ter tafel komen. Van deze huisbezoeken wordt echter rapport uitgebracht op de kerkeraad of de wijkraad. Maar wat moet in deze rapporten staan? Sommige rapporteurs houden hun verslag zeer algemeen, maar dan wordt vaak, en terecht, de opmerking gemaakt, dat deze verslagen niets- | |
| |
zeggend zijn en wel achterwege konden blijven. De anderen voelen het als een gebrek aan vertrouwen, dat de rapporterende broeders niet uitvoeriger zijn in hun mededelingen. Sommigen treden inzake de uitgebrachte rapporten in finesses, en daar kan officieel geen captie op worden gemaakt, maar toch wordt het door velen zo aangevoeld, dat de rapporterende broeders over de dingen, die zij mededelen, beter zwijgen konden. Vele gemeenteleden zijn daarom op het huisbezoek gesloten, niet maar omdat zij spreken moeten in tegenwoordigheid van teveel personen (twee ouderlingen en alle huisgenoten), maar ook omdat zij weten, dat van het uitgebrachte bezoek verslag wordt gedaan. In kerkeraadskringen wordt daarom over het huisbezoek vaak geklaagd; men ziet wel, dat het nut heeft, maar ook, dat men het eigenlijke, dat men met het huisbezoek beoogt, vaak niet bereikt. Maar men stelt dan aan het huisbezoek eisen, die men er niet aan stellen kán: het huisbezoek kan de biecht niet vervangen (deze wordt afgelegd ten overstaan van één persoon; die men zelf kiezen mag, terwijl men de wijkouderlingen aangewezen krijgt, en ook aangewezen is op de predikant der parochie; en van wat in de biechtstoel gezegd is komt niets,
maar dan ook niets ooit naar buiten), en ook waar het huisbezoek gebracht wordt door één persoon (ambtsdrager) aan één persoon (dit vindt tegenwoordig weer verdediging) kan het nooit het beoogde doel bereiken, omdat op dit huisbezoek volgt het rapport op de kerkeraad en omdat het ambtsgeheim niet geregeld is.
We willen nu verder niet bespreken het ‘praten uit de kerkeraad’, hoewel dit ook een onderdeel zou zijn, dat de aandacht verdient. Een ambtsdrager mag niet over het verhandelde op de kerkeraad spreken, luidt een ongeschreven wet. Het zou toch wel goed zijn, dat dit beschreven was; en: in hoeverre geldt dit? Niet onbepaald, dan zou wel geen kerkeraadslid vrij uit gaan, maar wel veel vaker, dan in de praktijk in acht genomen wordt, en meer dan eens zijn er dan ook de conflicten, omdat een kerkeraadslid gesproken heeft over dingen, waarover hij niet spreken mocht. Ook hier is een nadere regeling onmisbaar.
Wanneer we hierop gewezen hebben, was het niet de bedoeling, dat de Katholieke lezer tot de conclusie zou komen: wat is het bij ons toch best; hoewel dankbaarheid over wat in dezen in de Katholieke Kerk heerst, wel degelijk op zijn plaats is, en we met dit artikel zeker ook hopen, die dankbaarheid te stimuleren; maar vooral, om op een ernstige lacune te wijzen, die elders is, en waarin naar onze mening, juist om het welzijn der Prot. kerken zelf en terwille van de zielzorg daar, diende te worden voorzien.
Of is het ondoenlijk, aan het ambtsgeheim in de Prot. kerken een plaats te geven, omdat daardoor bepaalde principes, die in de Prot. kerken gelden, in het gedrang zouden komen of althans bepaalde praktijken, die bij de zielzorg en de regering der gemeente gelden (hier moet ook worden gedacht aan de methode van censuur)? Met de mogelijkheid daarvan moet ernstig worden gerekend, ofschoon het ook niet juist zou zijn, deze vraag direkt bevestigend te beantwoorden. Dit zou een nader onderzoek eisen, dat dan wel door bepaald Protestantse theologen moest worden gedaan. Indien voor het ambtsgeheim geen plaats zou te vinden zijn vanwege die principes of praktijken, dan zou daaruit echter alleen maar blijken, dat deze onjuist zijn en gewijzigd moeten worden, want zonder het ambtsgeheim is echte zielzorg, waartoe de kerk geroepen is, onmogelijk.
|
|