Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 641]
| |
Internationale kroniek
| |
[pagina 642]
| |
tieve hoeven ingericht; zij behoren de staat toe of een gemeenschap: alles is collectief bezit op het salaris en het persoonlijk fortuin na. De uiteindelijke solutie noemen wij ‘staatshoeve’: de arbeiders zijn niets méér dan staatsambtenaren. De boeren worden in China op min of meer brutale wijze gedwongen tot het collectieve leven. Hoge belastingen drukken de individuele bezitter; hij is verplicht deposito's te plaatsen in de staatsbank die hij niet terugvorderen kan zonder voor kapitalistisch agent te worden gescholden met alle gevolgen vandien. Het landbouwkrediet gaat voor 95% naar collectieve boerderijen en voor 5% naar de private bezitters in verschillende streken waar het collectiveringsproces gevorderd is.
* * *
De collectivisering onder druk op het platteland leidt tot wat de officiële ‘Volkskrant’ van Peking zelf ‘de blinde exode der boeren naar de stad’ noemt en als zodanig afkeurt. Anderzijds ijvert hetzelfde orgaan dag aan dag voor het overbrengen van de beste landelijke partijleden naar de industriecentra omdat ‘China van een achterlijk landbouwland moet evolueren naar een industriële eersterangsstaat’, het uiteindelijk doel van de revolutie. Peking wenst geen opslorping van de revolutionair beschouwd minderwaardige elementen die het in de collectieve boerderijen niet kunnen bolwerken, maar een omschakeling van de leidende persoonlijkheden uit de landbouw op de industrie. Het voorbeeld van de U.S.S.R. werkt aanstekelijk op de jonge staat. Het laatste vijfjarenplan naar Sovjet-model voorziet enorme investeringen in de zware industrie: mijnen, raffinaderijen, elektriciteitscentrales, chemische en mechanische bedrijven worden bijzonder bevoorrecht. (Volgens het Sino-Russisch bijstandsverdrag zal de U.S.S.R. alleen reeds 91 volledig nieuwe ondernemingen oprichten in de Volksrepubliek.) De staalproduktie moet in 1957 het vierdubbele van 1952 bereikt hebben. Steenkolen zullen voor 60% meer gedolven worden binnen dezelfde tijdsspanne. De produktie van elektrische stroom dient verdubbeld. Mandsjoerije belooft de Ruhr van Azië te worden. Een dergelijke industriële reuze-ontwikkeling kan niet zonder gevolgen blijven op sociaal plan. De arbeiders worden door de staat gegroepeerd in officiële eenheidssyndicaten, niet om arbeidersbelangen te verdedigen maar om ‘de arbeidersmassa zodanig te onderrichten en te organiseren dat zij de regeringsontwerpen uitvoert en steunt’ (Wet 29 juni 1950). Twee derden der arbeiders zijn op dit ogenblik aangesloten bij het staatssyndicaat, dat de regering, zoals zijn opdracht luidt, in alles steunt. Hoe eigenaardig het ook in westerse oren moge klinken, dit arbeiderssyndicaat beveelt regelmatig loonsvermindering aan om de nationale economie te helpen; het organiseert collectes voor vrijwillige bijdragen aan de staat en spoort er de aangeslotenen toe aan de premies te weigeren en in de staatskas te storten. Dit alles moet gezien worden in het kader van een actie op grote schaal die het best gedefinieerd werd door Chu Te, vice-president der republiek en minister van defensie, toen hij op 16 juli 1949 de slogan lanceerde: ‘Eerst ontberen, daarna genieten’. Wij mogen echter niet nalaten er bij te voegen dat ondanks de laag-loon-operatie die het officiële loon soms met 30% deed verminderen, de Chinese arbeider Ao 1955 nominaal nog een groter inkomen bezit dan vóór de revolutie. In de plaats van de profiteurs van het oude regime zijn, zoals in de U.S.S.R., | |
[pagina 643]
| |
de profiteurs van het nieuwe getreden: zij heten nu syndicale leiders, kwaliteitsarbeiders, politiek-zekere elementen, e.d. Zij vormen de basis van het gehele sociale systeem in de communistische staat, waarvan wedijver de kern uitmaakt. De helden van de arbeid, de stakanovisten, zijn de bevoorrechten, die zich als slaaf in dienst van de onderneming stellen. In 1953 bedroeg hun officieel aantal 223.000 op 10 miljoen gesyndiceerde arbeiders. Zij mogen rekenen op de werkdadige steun van bedrijfsleiding, regering en partij, die hen eer, geld en publiciteit in ruil bezorgen. Zij dagen hun mede-arbeiders uit om tot de verhoging van de produktiviteit in de onderneming mee te werken, een opgelegd niveau bij voorbeeld binnen drie in plaats van binnen vijf jaar te bereiken, enz. De uitgedaagden volgen, willens of niet, want de oproep is verschenen in alle kranten en wie achteraan sukkelt is blootgesteld aan de bekende publieke kritiek. De modelarbeiders hebben het goed: premies, ereposten in partij en plaatselijke administratie, studies op staatskosten, buitenlandse reizen, vallen hen ten deel. En ten slotte genieten zij de onschatbare eer door Mao Tse-tung persoonlijk te worden ontvangen. Hoe werkt de arbeider in dit systeem? Onder druk van de staat, van de partij, van mede-arbeiders, en onder bedreiging met een hele reeks sancties. ‘Elke nalatigheid of verstrooidheid in het werk wordt gestraft met sancties die gaan tot wegzending toe. Indien de straf drie maanden uitblijft zal de verantwoordelijke beheerder ter verantwoording worden geroepen’, zegt de officiële arbeidsregeling van toepasing in staatsondernemingen. Wanneer in een staat het syndicalisme zelf de staat is geworden heeft geen enkele arbeider nog enig organisme waartoe hij zich wenden kan bij willekeur. Maar het doel wettigt veel. Dezelfde regeling verklaart immers plechtig dat ‘het doel der straffen het opvoeden van arbeiders en bedienden is. Daarom zullen zij openbaar worden gemaakt en in bepaalde gevallen worden uitgesproken in publieke beschuldigingsvergaderingen’. Regelmatig worden grote processen georganiseerd (men kan moeilijk een ander woord vinden) ter bestraffing van zogenaamde saboteurs, en even regelmatig eindigen deze volksvergaderingen met een of meer doodstraffen. Het is moeilijk uit te maken of hier van werkelijk bewust opzet, ja van subversieve activiteit kan gesproken worden, zoals de Chinese kranten en radio's het voorstellen. Ieder die onder het huidige Chinese regime heeft geleefd weet dat intimidatie van de anderen veelal het enige doel is. Maar te oordelen naar de kwantiteit van deze feiten en naar de toon door de kranten aangeslagen, kunnen we moeilijk alles zo maar als opgemaakt spel ter zijde schuiven. Onmiskenbaar broeit er een groeiende ontevredenheid in verschillende leidende kringen, onder diegenen die in bestendige vrees leven een bepaald record niet te zullen bereiken, als zondebok te worden genomen voor een zuiver materiële tegenvaller of als staatsgevaarlijk te worden beschouwd omdat zij niet weten om te gaan met een instrument van Russische herkomst.
* * *
Een der grootste weldaden van het communistisch regime kan door out-siders moeilijk worden begrepen: het land is gezuiverd van de insektenplaag. De regering heeft de totale oorlog verklaard aan de traditionele natuurrampen van China, aan sprinkhanen, droogte en overstromingen. Het land werd overspoten met insekticiden, de boeren worden gedwongen artificiële waterputten te graven | |
[pagina 644]
| |
en de staat wordt belast met het opwerpen van meterhoge dammen om de rivieren binnen hun oevers te houden. Er zijn geen vliegen meer in China, naar het schijnt. Maar in 1953 maakten overstromingen niet minder slachtoffers dan in 1949. In 1954 begaven het zelfs dijken, opgeworpen sinds de machtsovername. En de regering, in haar plannen gedwarsboomd door de natuur, is niet bij machte de slachtoffers met veel meer te helpen dan een nieuwe slogan: ‘Help uzelf’. Op het krediet van de communisten mag men in geen geval nalaten het enorm verbeterd spoorwegnet te plaatsen. De lengte hiervan, 24.232 km (waarvan de helft in Mandsjoerije), is met niet minder dan circa 1500 km toegenomen in de laatste vier jaren tegen een toename van slechts 1000 km in de negen daaraan voorafgaande jaren. Bovendien moet men zich herinneren dat het hele net praktisch vermeld was bij het einde van de burgeroorlog en dat al de sporen hiervan zijn verdwenen. En men heeft niet nagelaten de gelegenheid te gebruiken om het materiaal op grote schaal te moderniseren. Een groot deel van zijn populariteit heeft het regime te danken aan zijn niet te onderschatten inspanningen op gebied van onderwijs en opvoeding. Elke Chinees kan vandaag de lagere school volgen; de aantrekkingskracht door middelbare en hogere scholen uitgeoefend is zelfs zo groot dat de regering zich verplicht zag een aantal dezer instituten haar steun te ontzeggen om geen tekort aan werkkrachten te veroorzaken. De jeugd in het algemeen geniet, zoals in de U.S.S.R. en de westerse volksdemocratieën, bijzondere aandacht van regeringswege. Haar wordt een doctrine, een staatsgeloof bijgebracht dat steunt op verantwoordelijkheidszin, welbegrepen burgerdeugd, internationalistisch communisme en strijd tegen het imperialisme. Overal wordt zij opgeleid naar Mao's drie leidraden: fysische hardheid, studiezin en arbeidslust. De staat en zijn leer beheersen de jeugd en meteen de toekomst van land en volk. 12 miljoen jonge mensen zijn aangesloten bij de officiële jeugdorganisatie; alle scholen zijn genationaliseerd; slaagt een leerling niet in het examen over politieke wetenschappen dan gaat hij nooit een klas hoger. Enthousiast staan de jongeren ten dienste van de natie en de leiders die verwezenlijkten wat de propaganda leert.
* * *
De communistische staat kent het één-partij-stelsel waarin de partij kan beschouwd worden als controle- en tegelijk executie-orgaan van de regering. Dat hierdoor praktisch de dictatuur wordt ingesteld, gaf zelfs Mao Tse-tung toe in zijn rede van 1 juli 1949. Hij zei dat men voldoende geleerd had door de ‘democratische’ ervaring der voorgaande jaren: ‘dictatuur wil voor ons zeggen’, aldus het staatshoofd, ‘dat de reactionairen beroofd moeten worden van het recht hun opinie te vertolken. Arbeidersklas, boeren en nationale burgerij hebben hun dictatuur ingesteld over imperialisme, landeigenaars en de bureau-craten van het kapitalisme’. Een onbarmhartige terreur is het rechtstreeks gevolg van deze principiële stellingname. Vrijheid in China betekent het recht om te zeggen, te doen en te bezitten wat regering en partij toelaten, ja opleggen. De staat heeft zijnerzijds het recht zich alles te permitteren. De enige protestmanifestatie die het regime tot hiertoe heeft gekend vond plaats te T'angshan in 1952: arbeiders eisten de uitkering van lonen die reeds maanden achterbleven. Vijftien betogers werden gefusilleerd en een groot aantal aangehouden. | |
[pagina 645]
| |
Godsdienstvrijheid betekent in deze structuur logischerwijze het recht de godsdiensten te belijden waarvan de staat het bestaan duldt en dan nog binnen de perken door de staat aan de eredienst gesteld. Anderzijds eigent de staat zichzelf het recht toe het atheïsme met alle middelen te verspreiden. Over de behandeling van de Katholieke Kerk en haar bedienaars in hedendaags China is reeds zoveel en zo goed verteld door uitgedreven missionarisen dat wij daarover niet verder uitweiden.
* * *
Om dit overzicht te besluiten willen wij antwoorden op de steeds weerkerende vraag: in hoever is het regime populair? Geen cijfers zijn hieromtrent voorhanden; wij kunnen alleen een beeld ophangen van de sfeer die wij hebben beleefd. In de nieuw-gevormde leidende stand doet zich een onmiskenbare verburgerlijking voor. Kaderleden der partij, knappe technici, bedrijfsleiders, hoge ambtenaren e.d., met hun families een hechte groep van circa twintig miljoen personen, genieten een in vergelijking met de masa bevoorrecht bestaan en trachten zichzelf en de nieuwe stand te handhaven. Boeren, studenten, werklieden, al dezen om wie de revolutie ten slotte doorgevoerd werd, zien de naar oligarchie evoluerende aristocratie niet zonder bitterheid genieten van hun inspanningen. Bovendien zijn zij ontgoocheld over de wijze waarop zij worden bestuurd: zij ondervinden zeer goed dat de voordelen waarop zij in het begin aanspraak mochten maken een voor een verdwijnen. Rantsoenering, verplichte collectivisering, ellende veroorzaakt door overstromingen, het zijn factoren om speciaal de boerenbevolking (meer dan 80% van China) op zijn best ongunstig te stemmen. En repressie kan alleen olie op het vuur gooien. Sinds geruime tijd reeds heerst er over het hele land een nijpend tekort aan voedingsmiddelen. De staat heeft immers de handel volledig in handen genomen en voert vlees, vis, olie, suiker enz. uit om de grondstoffen te betalen die hij koopt voor de industrialisatie. Boeren worden als staatsslaven behandeld, maar ook de arbeiders moeten veel en hard werk presteren om weinig te verdienen. Het enthousiasme der studenten voor het regime is eveneens sterk gedaald sinds duidelijk werd dat vele scholen moesten gesloten worden bij gebrek aan werkgelegenheid voor de afgestudeerden. Het communisme heeft niettegenstaande dit alles een diepe stempel gedrukt op de massa. Maar de kern van traditionele geloofswaarden en volkszeden is niet uit te roeien, zelfs niet na verschillende generaties. In deze zin kan de volledige mislukking begrepen worden van de eerst opgelegde en daarna noodgedwongen ingetrokken ‘huwelijks- en familiehervorming’ die de staat graag had doorgevoerd. Het communistisch regime heeft China de eenheid, de onafhankelijkheid en een zeker enthousiasme geschonken. Het heeft wantoestanden uitgeroeid en veel gedaan voor het ontwikkelen van industrie, economie en leger. Het heeft China zijn plaats als vijfde Grote doen verdienen. Maar ten koste van welke offers? Laat de staat onafhankelijker zijn dan vroeger, het individu is het des te minder. En wie van beiden haalt het uiteindelijk steeds, de vrijheidsdrang van het individu of de grootheidswaanzin van een natie? |
|