Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 632]
| |
Schaken, Cultuur en Spel
| |
Schaken als cultuurverschijnselHet ligt niet in onze bedoeling de regels voor een esthetische waardering van een gespeelde partij neer te schrijven. Het moge voldoende zijn erop te wijzen dat het naspelen of bestuderen van meesterstukken op het schaakbord, wel degelijk de ‘Ergriffenheit’ (o.c. p. 25) in zich meedraagt. Het schaakspel brengt de visie van de spelers over op het nageslacht dat dezelfde ervaringen ondergaat als de scheppers ervan. In dit overdrachtelijke karakter van het schaakspel ligt zijn relatie tot ons opgesloten. Hierdoor kunnen wij de gespeelde partijen uit het verleden begrijpen, opnieuw beleven. De neerslag ervan in de cultuurgeschiedenis willen wij in vogelvlucht gaan overzien. Het artistieke leven kan zich ook in dit edele spel kristalliseren, hoewel het uiteraard in dit geval steeds sterk rationeel gekleurd is. De jubel van de renaissance over het herontdekken van de menselijke waarden ervaren wij ook bij het naspelen van de partijen van b.v. Greco. Het is alsof de eerste grootmeester het perspectief ontdekt binnen het schaakkader. Hij legt de juiste functionele waarde van elk stuk bloot. De ‘Spielerei’ van de M.E. is bij hem gestructureerd, beredeneerd, verantwoord. Greco heeft in zijn korte leven, 1600-1634, zeer veel voor het schaakspel betekend. Hij geeft de kern van het schaken op een klassieke wijze weten open te leggen: niet het berekenen en doorrekenen vormt de kwintessens van het spel, maar het ontdekken van de | |
[pagina 633]
| |
werkelijke zwakte der tegenpartij. Waar de geestkracht van de speler te kort schiet manifesteert zich dit terstond in de stelling. Een gedéplaceerd stuk kan zijn functie immers niet ten volle uitoefenen. Juist dáár grijpt Greco de tegenspeler aan, consequent, onversaagd. En even klassiek is zijn slotfase: de laatste combinatie, de peroratie, die juichend de koning gevangen neemt. Voor Greco zijn echter de pionnen een sta-in-de-weg. Hij weet niet te werken met het voetvolk, de kern van het leger. Na een eeuw doet de Franse musicus-schaker Philidor (1726-1795) zijn ontdekking van de pion. In deze tijd heeft het idee zich vastgezet dat de waarheid alleen via zintuigelijke waarneming en verstandelijke redenering te verwerven is. De invloed van Descartes is ook in de grondslagen van het moderne spelbeeld te achterhalen. Het rationeel denken viert een van zijn triomftijden. Het schaken wordt op zijn mogelijkheden onderzocht. Men liep vast met de speelwijze van Greco. Binnen de vier grenzen moesten nieuwe wegen gezocht worden, omdat het spel niet meer voldeed aan de geestesgesteldheid der spelers. Men werd objectiever tegenover het schaken. De speler moest zijn rechten als analytisch denker tegenover dit spel kunnen handhaven. Het strategische en berekenende doet zijn intrede. Het is de tijd van het classicisme, het rationeel uitbouwen van de nieuwe levenservaringen. In het schaken uit zich dit in het ontdekken van de pion als het legeronderdeel, dat bestormingen voorbereidt, ondersteunt en vaak bekroont. Philidor en zijn tijdgenoten demonstreren deze koers onomstotelijk. Hun spel is een neerslag van de geest uit die tijd, die de vruchten van de renaissance tot in detail uitwerkte. De pion en zijn functie verifiëren deze mentaliteit op het schaakbord. De pionnenrij is de stoottroep die terrein verovert, kontroleert, lijnen opent voor zwaardere stukken; die in het heetst van het gevecht de doorbraak kan forceren. Tegen het begin der XIXe eeuw heeft de mens het schaakbord en de stukken in hun functionele waarde ontdekt en getoetst. In dit opzicht is er niet veel meer te veroveren. Maar de mogelijkheden van het spel worden nu zó fascinerend, dat de kleine mens aan de kracht van dit fenomeen soms te gronde gaat. Wij zijn stilaan het tijdperk der romantiek binnengetreden. De jaren waarin men mijmerde: ‘Dort wo du nicht bist, dort ist das Glück’. Het heimwee naar iets dat de mens verloren heeft, breekt door. De ‘Sehnsucht’ die dat ongrijpbare geforceerd tracht binnen te halen in het leven, overheerst. J.J. Rousseau heeft het gevoel opnieuw ontdekt; de geniale intuïtie. De cultus van de vrije persoonlijkheid, groots en meeslepend, dringt zich naar voren. Zola, Delacroix, Chopin, Berlioz, enz. Het is een reactie tegen het classicisme van de strakke lijn en het tere koloriet van grote geesten als Bach, Händel, Haydn. Het Duitse schaakgenie A. Andersen (1818-1879) getuigt in briljante partijen van dit zoeken naar schoonheid door onvergelijkelijk mooie combinaties. Maar de schoonheid die in het schaakspel ligt wordt eerst later bijna volmaakt van constructie, fonkelend van glans en vol warmte in vorm gegoten door P. Morphy (1837-1884). Hij slaagt erin die diepste vorm van de romantiek te belichamen: het uitdrukken van | |
[pagina 634]
| |
gevoelens en ideeën op een wijze, die de onvergankelijke schoonheid. waarnaar de mens haakt, vastlegt in vormen. Zijn spel ontleent zijn pracht en onvergankelijkheid aan de dynamiek van de levende mens. die in het schaakspel weet te scheppen. Maar de romantische inslag voldoet uiteindelijk niet. Het leven blijft: Dort wo du nicht bist, dort ist das Glück. Ook de schakers moeten ondervinden dat het liberale individualisme, dat zich uitleeft in fantasierijke combinaties - hét kenmerk van het schaken in deze tijd - uiteindelijk beperkt, want menselijk is. Anders is de romantiek een gevaar voor het geestesleven. Morphy moest dit helaas ondervinden. Op 47-jarige leeftijd stierf hij, na 20 jaar lang zijn advocatenpraktijk niet uitgeoefend of ooit meer een schaakstuk aangeraakt te hebben, aan achtervolgingswaanzin. Zijn werk echter blijft. ‘Morphy heeft de schaakwereld niets achtergelaten dan zijn partijen, zwijgende maar fonkelende getuigen van zijn inzichten. Zij munten uit door prachtige combinaties en aanvallen. Zij vertonen een betoverende stijl, die nog steeds geldt als de meest volmaakte en geniale. Indien ergens, dan blijkt bij Morphy welk een edel en geestrijk spel het schaken is’. Dit getuigenis van Dr. M. Euwe laat volle eer toekomen aan de ongelukkige schaker die Morphy was. Als jongeman van amper twintig jaar reeds officieus wereldkampioen, heeft hij niet voldoende sterkte gehad om de Parijse beau monde te weerstaan. Gevleid en geëerd verkeerde hij in de hoogste kringen en spoedig vertoonden zich symptomen van angst en wroeging. Nog zes jaar sleept hij zich verzwakt voort, totdat hij uit het schaakleven verdwijnt, ons slechts zijn partijen nalatend. In de tweede helft der XIXe eeuw moet het positief-realistisch denken het antwoord geven op alle vragen van de mens. De spot van Daumier en Goya op politiek en maatschappij, de kritiek van de Balzac en Dickens, het beeldend realisme van Rodin en Degas, fotografisch scherp, zijn er culturele manifestaties van. Het realisme en positivisme als denkvormen zullen hun weerklank vinden in het schaakspel. De grote man is W. Steinitz (1836-1900), in 1866 de eerste wereldkampioen. Steinitz was geen schaakfilosoof zoals Dr. Emm. Lasker, maar een practicus die, vóór het bord zittend, zijn grote werk heeft verricht. Het analytisch vermogen, exponent en vrucht van het positivisme, was in hem sterk ontwikkeld. ‘Wat Philidor voorvoeld heeft, wat Morphy intuïtief volmaakt beheerste, maar door zijn combinatiekracht nooit of zelden aanwendde, namelijk het systematisch opbouwen der positie met kleine, voor wetenschappelijke formulering vatbare middelen, dat werd door Steinitz uitgewerkt en vereeuwigd in zijn leer over het positiespel’ (Euwe). Aan hem is de kunst te danken die in scherpe formules staat uitgedrukt, zwakten te kweken in de stellingen der tegenpartij zonder vat te geven op eigen stellingen. Het positiespel is immers ‘het geleidelijk versterken der eigen stelling, met uitschakelen van elk risico’ (Euwe). De leer van Steinitz had een sterk-omvormende betekenis, was bijna revolutionair. De latente kracht van de beginsituatie komt naar gelang het spel vordert, tot wijdere ontplooiing voor de mens die speelt. Hij ondergaat de spanning van het onberekenbare en speelt ermee. | |
[pagina 635]
| |
Maar in feite doet hij niets anders dan enkele verborgen mogelijkheden uit de grondstelling formuleren in situaties. Hij expliciteert, hij ontvouwt het innerlijke en nog onbekende van het spel, en weet het in formules vast te leggen. Het schaakspel heeft de weg naar de studeerkamer gevonden. Met één slag is het pretentieloze en charmante ervan voor de gewone man verdwenen voor een groot deel. Steinitz heeft het niet alleen de studeerkamer geïntroduceerd, hij heeft het ook ‘uit de doeken gedaan’. De emancipatie van spel en speler is begonnen. Het schaken heeft een eigen positie ingenomen. Een gevolg van de geniale vondsten van Steinitz was de ontwikkeling van een speltype dat geheel paste in de overgang naar de technische en zakelijke XXe eeuw. Steinitz had veel navolgers, geniale spelers vaak die een evenwichtige en strenge structuur op het schaakbord uitbouwden, doorweven met flitsende combinaties. De Duitse arts echter Dr. S. Tarrasch voerde de theorieën van Steinitz het meest consequent door. De literatuur uit die tijd geeft ons de neerslag van wat deze virtuozen bereikten. Uitgepuurde stellingen en vaak eindeloos lange partijen. Slechts enkele spelers, onder andere de wereldkampioenen na Steinitz: Lasker en Capablanca, staken boven de vele grootmeesters uit. Aan hen is het te danken dat nieuwe wegen werden ontdekt. Dr. E. Lasker en Capablanca ontwikkelden de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Hard en meedogenloos worden zelfs de kleinste foutjes afgestraft, terwijl hun positieve bijdrage ligt in de moed waarmee zij het mooiste van het schaakspel in de meest ingewikkelde stellingen tot gelding wisten te doen komen: de kroon op elke partij, de combinatie die beslist. Met voorbij zien van de generatie virtuozen, die de stijlen niet merkbaar hebben beïnvloed, zou men de tijd van Steinitz c.s. en die van Lasker en Capablanca tegenover en naast elkaar kunnen stellen, zoals Impressionisme en Expressionisme. Bij Steinitz gaat het erom, evenals bij de impressionisten, zo objectief mogelijk te zijn, en de scheppende verbeelding uit te schakelen. Reactie op de romantiek! Inhoud is bijzaak, compositie hoofdzaak. Hun spel is verrassend natuurlijk, logisch, analytisch. De beeldende kunsten tonen in die tijd hetzelfde gelaat. Het schaakspel heeft bij Steinitz en zijn school eigen wetten, onafhankelijk van de speler. Het spelen is een vormgeving, niet een inhoud scheppen. Dat dit in het sterk rationele schaakleven de atrofie van het beeldend vermogen tot resultaat heeft - bij de virtuozen - is duidelijk en historisch een feit. Toch zijn de levenswetten niet dood, en men beleeft ze nog terwijl men schaakt. Omdat het schaken een menselijke activiteit is. Daarom vinden wij ook elementen die op herstel wijzen. Het ‘lyrisme des signes’ kan zich niet verbergen, en de flonkering van het fantasierijke schaken blijft lokken. Als men de ogen maar open heeft en, zoals Lasker zegt: ‘den gesunden Menschenverstand im Schach’ gebruikt. Men mag zich niet zó binden aan de wetten van het schaakspel dat men de eigen wetten van de geest vergeet te activeren. Het expressionisme in het schaken vindt zijn vertolker in de Weense grootmeester R. Réti, die de nieuwe stijl formuleerde in zijn boekje ‘De nieuwe ideeën in het schaakspel’ (1921). Evenals in de kunst moet ook in het schaken de | |
[pagina 636]
| |
synthese de hoofdrol spelen. De expressionistische schilders geven de ‘boomheid’ van de boom weer. Zij uiten hun ontroering. Matisse, Kandinsky. ‘Een schilderstuk moet niet iets voorstellen, maar iets zijn, evenals een muziekstuk niet iets uitbeeldt, maar iets is’ (Kandinsky). Het gaat tenslotte om de ‘esprit de jeu’. Noodgedwongen zien wij af van een situeren van ons hedendaags schaakspel, omdat de richting van de cultuurstromingen ons niet onproblematisch toeschijnt. Wij kunnen die nog niet voldoende omschrijven. Uit het behandelde moge evenwel genoegzaam blijken dat er vele raakpunten zijn van het schaken met de cultuurstromingen. Het spel is even soepel en wendbaar als welke geestesuiting ook. Het draagt de kentekenen van artisticiteit, van esthetisch leven. In elke tijdsstroom trachten de schakers het rationele denken zo mooi en gaaf mogelijk te formuleren in een concrete partij. Soms echter, zo leerde de geschiedenis ons, lijkt het té rationalistisch van allure om voor pure cultuur door te gaan, anderzijds evenwel blijkt het toch zó sterk esthetisch doorleefd, dat het niet buiten de cultuurwaarden gebannen kan worden. | |
Schaken als spelHet schaken is een menselijke activiteit. En juist in het contact van de mens met dit spel ligt een toegang tot een nadere karakterisering ervan dan wij tot nog toe konden bepalen. Het schaken kan niet alleen op zich beschouwd worden, willen wij het geen onrecht aandoen. Want zijn doel mogen wij niet miskennen: de ontspanning en ontwikkeling van de mens. Steeds moet de wisselwerking: mens-spel, de achtergrond vormen voor hem die een verklaring zoekt van dit wonderlijke verschijnsel. Want wie kan die eenheid ontkennen? Psychologisch kan welk spel ook nooit uit het mensenleven verbannen worden, omdat het zo innig met hem verbonden is. Is het wezen van het schaken niet eerder spel dan een cultuurverschijnsel? | |
1. Devaluatie van het spelbegripHet is een merkwaardige coïncidentie dat het schaken zich ontplooit parallel met het verdwijnen van de ludieke geest. Prof. Huizinga geeft in zijn boek duidelijk aan dat de spel-factor sinds het begin der XIXe eeuw uit de cultuur terugtreedt. Dat zijn waarde afneemt. De oorzaak ervan vindt hij uiteindelijk in de breuk tussen cultuur en religie. Sinds het beschavingsleven niet meer inwendig en sacraal georiënteerd staat, treedt het spelelement op de achtergrond. Want spel is wijding. De profane inslag doet in elke menselijke uiting het spelmotief verbleken en tenslotte geheel verdwijnen. Alle leven is dan ernst, harde realiteit. Inderdaad: de geestesstroming die de consequentie trok uit de scheiding tussen God en rede - in de renaissance ontstaan -, grijpt ook het schaakleven aan. Cultuurhistorisch gezien treedt dit streven sterk naar voren rond 1800, om bij de virtuozen rond 1900 een hoogtepunt te bereiken. Maar waar Huizinga blijft staan, menen wij een nieuw leven geobserveerd te hebben. Terwijl het spelelement in de cultuur terugtreedt, en het leven steeds | |
[pagina 637]
| |
ernstiger en problematischer wordt ervaren - vanaf classicisme, over romantiek naar naturalisme en materialisme -, ontwikkelt zich het schaakspel via dezelfde stromingen tot steeds groter volmaaktheid. En wie zal beweren dat het in onze dagen niet een hoogtepunt heeft bereikt, nu de ludieke geest in het leven zo verdrongen schijnt? Paradoxale ontwikkeling! Is schaken wel een spel?
De vraagstelling wordt nog dringender als wij nagaan welke plaats het schaken in het leven van de spelers heeft ingenomen. Uit het sterk relatieve, dat dit spel eigen is, werden conclusies getrokken, die volkomen samenspelen met de materialistische geest uit het eind der vorige eeuw. Slechts één redenering uit vele mogelijke, om te tonen dat het schaken in het leven is opgenomen, en buiten zijn eigen omgeving werd gehaald, geven wij hier weer. Wij kennen het uiteindelijk gezicht van het schaakspel niet, en zullen het nooit aanschouwen, omdat de mens in de stoffelijkheid staat. Maar wij weten dat het er is. Want de figuren die op het bord geconstrueerd kunnen worden zijn eindig in aantal. De mens zoekt maar en zet zijn stukken, in de wetenschap nooit ten einde te kunnen komen, omdat de mogelijkheden praktisch genomen onuitputtelijk zijn. Welke zet hij ook doet, nooit komt de definitieve. Elke zet is wezenlijk verbonden met een praktisch oneindige reeks andere. Het schaakspel is relatief. De relaties zullen, praktisch, nooit uitgeput raken. Een absolute zet bestaat er niet. Wel een absoluut beste, relatief met de situatie. Brengen wij deze schaaktheorieën over op het leven, dan raken wij verstrikt in een soort dialectiek van het historisch materialisme. De mens is historisch gebonden. Hij staat in de geschiedenis. Komt in een bepaalde situatie de vraag naar een absolute oplossing dan is die misschien wel in theorie, maar in praktijk vaak niet te geven. Wel kan men, gezien de situatie, een zo goed mogelijk antwoord zoeken. Maar het is ons niet gegeven de waarheid ervan te kennen. De godsdienst wil dit wel doen, doch is dan dogmatisch, in de verkeerde zin van het woord. Men beziet dus in het leven én in het schaken de situatie en zet zijn stukken ‘to make the best of it’. Alle bovenmenselijke verhoudingen worden zo in het leven uitgeschakeld, en in het schaakspel blijft geen plaats voor de menselijke factoren. Zo wordt het schaakspel volkomen overschat. Het levende contact met de mens is verdwenen. Het spelen van een partij is een opgave, is ernst. Toch beleefde het schaakspel bij deze relativisten als Steinitz c.s. een grote bloeitijd. Want zij bleven de menselijke eigenschappen cultiveren onder het schaken, al wilden zij in theorie een andere houding suggereren. Maar het spelmotief, de ludieke geest werd teruggedrongen achter het positieve analyseren, dat op zijn beurt het schaken theoretisch uitermate ontwikkelde. Een zekere wending hebben wij te danken aan Nimzowitch, Réti, c.s. Het schaken wordt weer levender, meer menselijk, zodat de dofheid van het materialisme enigszins verdwijnt. Deze meesters hebben gestreden tegen de dialectische traagheid die het spel van de virtuozen | |
[pagina 638]
| |
kenmerkte. Als door angst bevangen wantrouwen zij elke stelling, hoe evenwichtig die ook mag zijn opgebouwd. In dat relatief uitgebalanceerde loert een schaakdood. Er is een grote energie voor nodig om dergelijke schijnschone stellingen aan te grijpen en zolang te bestrijden, tot zij de laatste kern aan de verovering prijsgeven. Die kernen waren fonkelende bronnen van nieuw schaakleven. Réti c.s. gingen uit van spelsituaties, en trachtten leven te vinden binnen die stellingen. Zij hebben het schaakspel bestudeerd als existentialisten, als kinderen van hun tijd. De mens staat immers ook in het leven als in een gegeven situatie. Maar daarin moet hij een eigen leven leiden, en zich niet alleen trachten te bewegen binnen de historische gebondenheid. Het nadeel van hun schaak- en levensleer is, dat zij té zeer in beide de ‘Geworfenheit’ benadrukken, zonder uitzicht of herkomst. Maar zij hebben de mens weer achter het schaakbord geplaatst in levende lijve. Hij heelt zijn eigen wetten te handhaven. Zonder zijn hand is het schaakspel dood. De verschijningsvorm van het schaken is een spel. Daarom kon Huizinga het in zijn boek terloops bespreken. Het bezit alle eigenschappen die men aan het spel toekent. Onzerzijds moeten wij erkennen dat het ludieke aspect bij het schaken langen tijd verdrongen is geweest. Maar het herstel is ingezet. Wij menen dat Huizinga de hedendaagse tijd niet voldoende begrepen heeft, en te veel is afgegaan op excessieve verschijnselen in het sport- en spelleven. Bovendien wil hij, door een verkeerd godsdienstbegrip naar ons dunkt, de eenheid der primitieven in de cultuurstromingen handhaven. Het spel blijft dan een facet binnen het sacrale leven. Maar vooreerst laat hij het verworven cultuurgoed der vroegere generaties niet doorlopen in de onze. Elke generatie draagt het door de vorige verworven goed mee, en verrijkt het door zijn eigen leven. Het spelelement treedt daarom in onze tijd anders op dan in vroeger tijden. Het lijkt ons nu meer zelfstandig geworden. Ook heeft het zich ontwikkeld tot een zelfstandig in het leven te integreren bestanddeel van de cultuur. En daar ligt een grote principiële opgave voor de christenen. Het primitieve eenheidskader van het sacrale en de cultuur is sinds lang doorbroken. Het spel heeft zich steeds verder verwijderd van de godsdienst, is een op zich zelf staande waarde geworden. Dat is de reële stand van zaken. Welnu: de christelijke visie op het spel en het leven is zo gestructureerd, dat het aan het nu zelfstandige spel, in welke vorm ook, en aan alle andere levensuitingen de volle waarde laat. Die waarde wordt evenwel gesublimeerd, opgeheven in een hogere orde, wanneer de christen het zo wil. De scheiding tussen religie en spel die Huizinga terecht aanwijst, behoeft niet te leiden tot een totale devaluatie van het ludieke in het leven. Integendeel. Het ligt aan de mens.... | |
2. Positief spelbegripWanneer de mens het spel wil bestuderen of beleven, dan moet hij de spelhouding aannemen. Alleen uit deze oriëntatie zal het hem moge- | |
[pagina 639]
| |
lijk zijn de waarde, die i.c. het schaken verrijkt, te begrijpen en te integreren in zijn leven. Dan maken wij ons het karakter van het spel meer bewust, als wij slechts het geheim ervan, het mysterie dat ons telkens spelenderwijze ontglipt, maar eerbiedigen. Het wezenlijke van het spel ligt niet binnen wetenschappelijk definieerbare grenzen. Wij mogen het nooit in een categorieënschema verbergen, daar het zich dan wreekt door zijn waarde terug te trekken, en ons slechts het on-spel laat. Het spel wil soeverein blijven in de mens, en het wil de mens soeverein houden in zijn diepste wezen: overal boven te staan als de koning der schepping, die alle tijdelijke verschijnselen ziet zoals een toeschouwer het spel. Wie nadenkt over het spel moet de spelmentaliteit bezitten; anders is er immers geen contact mogelijk. Spel is geen louter objectief gegeven. Het heeft relaties met de mens. Het is geen fabeltje dat het religieuze zo doordrongen is van de idee: spelen voor Gods Aanschijn, omni tempore: ten alle tijde. Het spelen kan de mooiste uiting zijn van de mens voor zijn Schepper. Dat meerdere positief ingestelde denkers dit vergeten hebben werpt een schaduw over hun werk. Ook Huizinga kon zich niet altijd hieraan onttrekken. De scheiding tussen cultuur en religie heeft ook het spel losgemaakt zowel van de godsdienst als van de beschaving, dus ook van het schaken. Van de godsdienst in zover men het spel niet meer beleeft in een religieuze sfeer; van de beschaving in zoverre het wijdingsidee is vervangen door een geheel profane mentaliteit, die de glimlach van het bevrijdende spelen niet meer kent. En toch heeft het spel zich weten te handhaven in alle cultuurvormen, en dringt het zich als een volwassen waarde aan ons op. In het schaken is het de verdienste van Réti dat hij in de meest perfect uitgewogen stellingen de levenmakende toverzet wist te ontsluieren. Hij zocht het diepste gegeven van het schaakspel: datgene, dat een speler tot activiteit aanzet; het zich vrij maken van de stoffelijke bindingen. Spel is toch vrijheid van de mens als bevrijding. De mens komt tot vrijheid als hij de objectieve wereld gevormd heeft tot een aanpassing aan zijn subjectieve gesteltenis. Of als hij zijn subjectieve verlangen in overeenstemming gebracht heeft met de eisen van het algemene, objectieve leven, en zo de waarheid van zijn eigen wezen ontdektGa naar voetnoot1).
Spelen is een actief zich losmaken van de bindingen en belemmeringen des levens, maar altijd in en langs die materiële remmingen. Spelende ontdekt de mens zijn vrijheid, komt hij tot zichzelf, die geest-in-stof is. Maar het totaal bij zichzelf zijn is de mens in het spel niet gegeven. Het spelen is geen toestand van vrij zijn; het is een opgang naar bevrijding, die steeds weer teruggang naar het gebonden-zijn insluit. De grootste waarde van het spel ligt dan ook in dit tenderen naar onstoffelijkheid, in dit opvoeden tot zieleklaarheid. Hetgeen ons telkens enigermate geschonken wordt, maar nooit geheel. Daarom beantwoordt | |
[pagina 640]
| |
het spel aan de diepste verlangens van de mens, en kan het opgenomen worden in het sacrale, omdat het ons het goddelijke doet bewust worden in gesluierde vormen. | |
BesluitDe mensen spelen en weten dat zij spelen. Daarom zijn wij meer dan enkel redelijke wezens, want het spel is niet-redelijk. Het bestaan van het spel bevestigt voortdurend dat de mens zijn eigen situatie in de wereld overstijgt (vgl. Huizinga, p. 5). Het is niet in concepten te vatten; wij kunnen zijn wezen niet volkomen bepalen. Wel zijn vorm, zijn karaktertrekken. Spel moet vrij zijn, niet opgelegd. Het: is geen ernst; staat als het ware buiten het leven. Het is belangeloos, illusoir, omdat het zich in een schijnwereld beweegt. Het is begrensd binnen een vastgestelde ruimte; zelfs is het gereglementeerde, gebonden vrijheid. Het heeft sociale tendenzen, gemeenschapsbanden en treedt altijd in een vermomming op. Al deze vormgegevens vinden wij terug in het schaakspel, dat quasi-oorlogvoeren is; nutteloos in effect; binnen strenge regels en wetten, op een begrensd terrein, het bord, gespeeld. Tussen twee of meer personen, zonder de ernst van het echte strijden. De spelers tenslotte vermommen zich als veldheren. Wat het schaken van vele andere spelen onderscheidt is zijn sterk rationele inslag. Daarom kan men misschien zeggen dat schaken is: het rationele als spel. Men kan het schaakspel als cultuurverschijnsel beschouwen, maar dan bindt men zich wellicht te veel aan het schone effect, de neerslag voor de toekomst, de beïnvloeding van de levensstijlen. Ons dunkt dat de schaker pas ten volle aan zijn wezen beantwoordt als hij zijn activiteit ziet en beleeft als spel, een middel om zichzelf te ontdekken in zijn vrij-zijn. In deze zin zal het schaakspel levend blijven en een bron van cultuur zijn. Langs het goede spelbegrip alleen is de vraag naar het wezen van dit koninklijkste aller spelen te beantwoorden. Alleen via de volledige mens kan het schaken, dat de melodie van de Oneindige in zich draagt, tot troubadour ervan worden. |
|