| |
| |
| |
Letterkundige kroniek
Adam Mickiewicz Prins der Poolse Dichters
door Prof. dr. Otto Forst de Battaglia
MICKIEWICZ, wiens nobele dichterfiguur voor alle Polen, zonder onderscheid van levensbeschouwing, het voorwerp is van een aanhankelijke verering en een innige bewondering, heeft ook buiten de grenzen van zijn land recht op belangstelling. Ongetwijfeld verliezen zijn schoonste gedichten in vertaling veel van hun oorspronkelijke charme, en zijn merkwaardigste werken zijn moeilijk toegankelijk voor vreemden, omdat zij een zekere bekendheid veronderstellen met de Poolse toestanden. Doch zelfs in de noodzakelijkerwijze onvolkomen vertalingen voelt de aandachtige lezer de wind van echte grootheid waaien. Hij ervaart de diepe, wezensechte inspiratie van de dichter, voor wie de kunst een goddelijke roeping was. Mickiewicz was er zich immers van bewust een leider en profeet van zijn volk te zijn. Het algemeen-menselijk gehalte van zijn werk heeft, hoezeer het ook in tijd en ruimte begrensd kon lijken, glansrijk de proef doorstaan, niet alleen van een eeuw populariteit in eigen land, maar ook van een stijgende bekendheid over de hele wereld. Mickiewicz heeft zijn rechtmatige plaats veroverd in de wereldliteratuur en is, meer dan ooit, de dichter van Polen.
Wat Mickiewicz vurig verlangd heeft, is werkelijkheid geworden: zijn balladen en andere lyrische meesterwerken, evenals het epos ‘Pan Tadeusz’, zijn tot in de verst afgelegen boerenhut doorgedrongen. Zijn populariteit kan vergeleken worden met die van Schiller in het Duitse taalgebied, van Dante in Italië, of van La Fontaine en Victor Hugo in Frankrijk. Nergens stuit zij op de onverschilligheid van een bevolkingsgroep zoals dat wel het geval is voor een Goethe of een Shakespeare, of voor de grote Franse dramatici van de Grand Siècle, die per slot van rekening voor de culturele benedenlaag van hun volk zelden meer zijn dan een vage schoolherinnering, zonder weerklank in hart en gemoed. In gesprekken met Poolse boeren of met weinig ontwikkelde emigranten kan men ervaren hoe zij allen zichzelf terugvinden in de helden uit ‘Pan Tadeusz’, hoe zijn balladen in hun ziel naklinken en in de dagelijkse grijsheid bewaard worden als een schat uit hogere sferen.
Wie echter in staat is om de geraffineerde woordkunst te smaken van zijn speelse lyriek, staat voor een magisch wonderlandschap, waarin het glinstert en fonkelt en ruist, als in een druipsteengrot die plots door een helder licht bestraald wordt. Deze verzen wekken een bewogenheid op, die ons niet meer met rust laat, die onze ijdelheid tart en de geheimste roerselen van onze ziel uitspreekt. Ze rukken ons mee als in de wervelwind van een orkaan, nu eens naar de sterren, dan weer in duizelingwekkende afgronden, omhoog-omlaag, zonder ophouden; ze maken ons gelukkig omdat we ontstijgen aan een vulgaire en lege
| |
| |
rust. Dat is de jeugdig-vurige romantiek van moed en overmoed, van zinnelijkheid en bovenzinnelijkheid, die ook Goethe en de dichters van de ‘Sturm und Drang’ overmeesterd had. Op haar dolle vaart mondt ze echter spoedig uit in de Byroniaanse ‘Weltschmertz’: weldra beseft ze de fatale begrensdheid waarin juist wie zich vrij waant gekluisterd zit. Tevens wordt ze ontgoocheld over het onrecht van de versmade liefdesmart en bedroefd over het noodlot dat het vaderland en zijn beste zonen beschoren is onder het juk van een vreemde dwingelandij.
* * *
In 1798 nabij Nowogrodek geboren, komt Mickiewicz, na zijn jeugd als in een landelijke idylle te hebben doorgebracht, in de heetgebakerde studentengemeenschap terecht van de hogeschool te Wilna. Hier wordt hij de ‘jonge god’, de zoon van Prometheus: in een drieste stormloop wil hij de oude goden onttronen en de nieuwe Satans verpletteren die over Polen hun bewind uitoefenen. Naar Rusland verbannen, komt hij spoedig tot het besef, dat de strijd voor vrijheid en recht heel wat meer vergt, dan wat de onbekommerde onstuimigheid van idealistische epheben vermoeden kon. Aan de engheid van de Litause provinciestad ontrukt, leert hij in het Rusland van de Tsaren drie dingen kennen: de high life, waartoe zijn dichterlijke begaafdheid hem toegang verschaft, de machteloosheid van de idealistische aristocratie, die haar hervormingsplannen ziet stranden op de keiharde tyrannie van een bureaucratische soldatenstaat, en eindelijk, als resultaat van deze dubbele ervaring, het inzicht - sterk contrasterend met zijn vroegere driestheid - dat de gewapende opstand van de onmachtige slaaf tegen de overmachtige heer, werkelijk verraad kan zijn. Maar tevens ondervindt hij daar, dat de dichter in de satire over een wapen beschikt, dat, op lange termijn, in staat is de macht van de verdrukker te ondermijnen. Ze straft en striemt wie ze treft, en steekt anderzijds de onderdrukten een riem onder het hart; ze geeft hen nieuwe hoop op de toekomst en geloof in de heiligheid van hun zaak.
In het gedicht ‘Konrad Wallenstein’ verhaalt Mickiewicz hoe een geboren Litauer hardnekkig de eer van grootmeester der Duitse Kruisheren nastreeft, om als hoofd van deze ridderorde, die zijn volk verdrukt, haar in het verderf te storten. Onder deze doorzichtige verkleding, onthulde de dichter zijn eigen innerlijke tweespalt en zielestrijd. Was hij niet, als banneling, ambtenaar geworden in de kanselarij van de Russische vorst Golicyn, zodat hij een zeer behaaglijk bestaan leidde in de vriendschappelijke omgang met de elite van Moskou en Petersburg. Hij werd daar aangetrokken door de bekoorlijke en fijnzinnige dames, door de ontwikkelde en charmante heren, die in prachtige salons bij een glas champagne liberale principes beleden en tekeer gingen tegen het reactionnaire tsarenhof. In Poeshkin, de rijzende zon aan het firmament van de Russische literatuur, vond hij een vriend van zijn niveau. Rond hen beiden kringden de kleinere sterren en planeten, wier koers bepaald werd door de stralende vaste sterren die zij waren. Maar de Poolse patriot verlangde nog wat anders: de Venusberg, Klingor's Tovertuin, het Capua van de bel-esprit, of hoe men ook deze luxueuze paleizen noemen mocht, konden hem niet meer bekoren zodra hij in het bezit was van de zo vurig begeerde reispas. Over Duitsland, waar hij Goethe bezocht, Zwitserland en Italië, waar hij een weinig gelukkige liefdesaffaire beleefde, bereikte hij Parijs, dat hem voortaan, met enkele korte onderbrekingen, een tewde vaderland zou zijn.
| |
| |
Bij de mislukking van zijn langgekoesterde droom - de dochter van een magnaat te kunnen huwen - voegde zich nog een tweede reden tot wanhoop: de opeenvolgende nederlagen van de voor hun onafhankelijkheid strijdende Polen in hun uitzichtloze strijd tegen het rijk van Nikolaas I. Mickiewicz, over wiens laten we zeggen ‘voorzichtige’ houding gedurende deze periode van de Poolse heldenstrijd ons geen goocheltrucjes van interpretatie heen kunnen helpen, begaf zich in zulk gezapig tempo naar het strijdtoneel, dat alles reeds voorbij was toen hij in het Pruisische Posen arriveerde. Zijn wapen was nu eenmaal niet het zwaard, maar de pen. Hij doopte ze diep in gal en bloed, en zo ontstond het derde deel van het ‘Dodenfeest’ (‘Dziady’). Hierin goot de dichter het venijn van zijn spot uit over de gehate beulsknechten van de Tsaar, en over de pluimstrijkerij van de Poolse aristocratie. Maar hij prees anderzijds de standvastige, trouwe strijders en martelaren, die niet bogen voor de terreur, en die verlies van vermogen, ja verwondingen en dood trotseerden voor hun vaderland. De eigenlijke held van dit mystieke drama, is de eenvoudige monnik Piotr, die de wrede machthebbers onbevangen de waarheid in het gezicht slingert, en de gave van de profetie ontvangen heeft. Hij lijkt ons meer de centrale figuur te zijn, dan de Byroniaanse Konrad-Gustav, het spiegelbeeld van Mickiewicz, waarin de open, onomwonden gevoelens van de kloosterbroeder gesublimeerd en in een romantisch-egoïstisch waas gehuld zijn.
* * *
Met het zgn. Dresdense ‘Dziady’, vangt de tweede, mystische periode in de pelgrimstocht van Mickiewicz aan, die de rest van zijn ballingschap omvat. Van de aristocratische romantiek evolueert hij naar de democratische. Niet zozeer het leed van de buitengewone mens, die als plaatsvervanger van miljoenen lijdt, maar wel het droevige lot van de armen en beledigden, van de onderdrukte volksmassa in Polen en elders is voortaan het onderwerp van zijn opstandige verzen. De literaire activiteit van Mickiewicz tussen 1832 en het midden van de eeuw, wanneer zijn creativiteit zal verzwakken, kan gekenmerkt worden door drie adjectieven: christelijk, sociaal, en revolutionnair. Zij tracht deze drie begrippen derwijze in éénklank te brengen, dat men ze als onderling onscheidbaar beschouwt. Deze overeenstemming wil de dichter als typisch reveleren, zowel voor de Slaven in het algemeen, als voor de Polen in het bijzonder. In die geest zijn vooreerst de ‘Boeken van Polen's volk en pelgrimage’ geschreven: een afzwering van de burgerlijk-kapitalistische wereld, die volgens hem uit lage zelfzucht de Poolse zaak in de steek had gelaten. De onweerstaanbare evolutie zal over deze schijndemonstratie - evenals over het monarchistisch absolutisme - zegevieren, en, in het teken van het Kruis, een ideaal verwezenlijken van vrijheid en broederlijkheid. Polen heeft in deze ontwikkeling, die niet zonder strijd kan geschieden, een leidende rol te spelen, en het zijn de ‘pelgrims’, de naar het Westen gevluchte emigranten, die de voorhoede moeten vormen.
Zijn opvattingen uit deze tweede periode, die nu vaste vorm hadden aangenomen, verdedigde Mickiewicz ook als professor, gedurende meer dan een jaar te Lausanne, en daarna, van 1840 tot 1844, aan het ‘Collège de France’ te Parijs. Daarvan getuigen de in druk verschenen Franse voordrachten over de Slaven en hun literatuurgeschiedenis. Zuiver politiek waren de tijdschriftartikels in ‘De Poolse Pelgrim’ en later in de ‘Tribune des Peuples’, twee organen van de linksgerichte Poolse emigranten. Rond dezelfde tijd situeert zich ook de zes jaar
| |
| |
lange band met Towianski, de messianistische profeet, die ook Slowacki en de meeste andere koryfeën van de Poolse kolonie te Parijs in zijn ‘kring’ lokte. Deze Litause edelman, van wie het nog steeds niet duidelijk is of hij een gek dan wel een bedrieger was, een tsaristisch agent of een zonderlinge dweper, draagt er grotendeels de schuld van dat Mickiewicz als dichter sindsdien nog nauwelijks aan het woord kwam.
Towianski bond de dichter aan zich, door de bijna hypnotische invloed welke hij uitoefende op diens hoogbegaafde en zielsgoede vrouw. Celina Szymanowska, dochter van een beroemde pianist die door Goethe hoog werd gewaardeerd, was in 1834 gehuwd met Adam Mickiewicz. Ze was een begrijpende en waardige levensgezellin, die echter aan chronische zinsverbijstering leed. De dichter ging zeer gedrukt onder het feit dat zijn geliefde vrouw, de moeder van zijn kinderen en de zorgzame bewaarengel van het bescheiden gezin, steeds vaker en tenslotte blijvend een prooi werd van geestesverwarring. Een schijnbare genezing door Towianski maakte deze, in de ogen van Mickiewicz, een echte wonderman.
Op de vooravond van de revolutie van 1848 evenwel, brak de dichter, helemaal ontnuchterd, met deze charlatan, die daarover niet weinig verontwaardigd was. In de revolutie die nu uitbrak, en waarin zijn droom van een gemeenschappelijke opstand der volkeren tegen de onheilige alliantie van koningen, slechte priesters en uitbuiters scheen vervuld te worden, heeft Mickiewicz een ruim aandeel gehad. Hij organiseerde te Rome een Pools legioen, dat samen met de Italiaanse tegenstanders van de Habsburgers en met de Hongaren, Oostenrijk, de steunpilaar van de reactie, zou bestrijden. En wel onder de christelijke banier. Mickiewicz verscheen tweemaal op audiëntie bij de Paus. Met een heftigheid die zeer weinig in overeenstemming was met het ceremonieel, bezwoer hij Pius IX, die toen nog de gevierde beschermer was van de eenheidsbeweging in Italië, de vaandels van het Poolse legioen te zegenen: ‘God is in de werkkielen van de Parijse arbeiders’, riep de dichter in vervoering uit. Maar de sterkste bataljons overwonnen.
Mickiewicz keerde naar Parijs terug, en werd er onder het tweede keizerrijk, niet het minst wegens zijn verering voor Napoleon I, tot bibliothecaris van het Arsenaal benoemd. Hij had nu een kommerloze en vruchtbare levensavond kunnen genieten in zijn ambt en waardigheid. Maar toen de Krimoorlog uitbrak, wilde hij deze, naar het hem toescheen, enige kans niet missen, om aan de zijde van de tegen Rusland oprukkende westelijke legers, de onafhankelijkheid te bevechten voor de Polen. Wederom trachtte hij, ditmaal in samenwerking met de leider van de conservatieve Poolse emigranten, vorst Czartoryski, een Pools legioen te organiseren, dat van uit Turkije in de strijd zou ingrijpen. Maar de voortijdig verouderde dichter, die nog maar pas het afsterven van zijn vrouw had betreurd, stond zelf voor de dood. Hij stierf te Constantinopel, na slechts één dag ziek te zijn geweest, de 26ste november 1855, aan cholera.
* * *
Blikken wij terug op zijn oeuvre, waarvan we de belangrijkste werken reeds vermeld en, op één na, bondig uiteengezet hebben, dan kunnen we de rijkdom ervan ook hieraan meten, dat het de meest tegenstrijdige verklaringen toelaat. Ongeacht de dominerende aristocratisch-individualistische kleur van de eerste, en de democratisch-sociale inslag van de tweede periode, kunnen we overal uitingen en motieven vinden, die een dergelijke schematische beoordeling logen- | |
| |
straffen. Men kan, aan de hand van citaten, Adam Mickiewicz evenzeer een traditionalist als een revolutionnair, een gelovige katholiek als een dweperig ketter, een zinnelijke epicurist als een verstorven asceet noemen.
Een paar grondtrekken zijn echter onuitwisbaar: hij was een Pool die hartstochtelijk aan zijn volk verknocht was, een belijder van een idealistisch-spiritualistische wereldbeschouwing, een degelijk-onderlegd humanist, een warmvoelend mensenvriend. Hij was vooral een groot dichter bij Gods genade, die enkel zijn innerlijke aandrift volgde. Zijn met de jaren duidelijker wordende neiging tot de revolutie, wortelde bij hem, als bij zovele andere volksgenoten uit hetzelfde milieu, in het ressentiment tegen de vreemde onderdrukking van zijn vaderland. Mocht men daaraan nog twijfelen, dan kunnen we verwijzen naar dat meesterwerk, waarin de Poolse literatuur als zodanig culmineert: zijn ‘Pan Tadeusz’. Een ‘adellijke geschiedenis’, heeft de auteur dit werk als ondertitel gegeven. En hij is hier inderdaad een ‘laudator temporis acti’, de lofredenaar van een standenmaatschappij met agrarisch-feodale structuur, om het in marxistische termen uit te drukken; een maatschappij waarin aan de landadel en de clerus de leiding, en aan het gewone volk de rol van goedbehandelde onderdanen toekomt. Deze heerlijke vertelling uit de dagen van de opstand der Pools voelende Litauers tegen de Tsaar, deze hymne aan Napoleon en het hem trouwe Poolse legioen, dat lied van geluk en tegenspoed in de stille afgelegenheid van het Poolse landgoed, is niet door een rebel uit persoonlijke aanleg, een Tyrtaeus van de klassenstrijd geschreven. Evenals de hem overigens weinig sympathieke aristocraat, Zygmunt Krasinski, had Mickiewicz als leidmotief voor ogen:
‘Dat ene slechts, dat ene:
dat zich met Polens adel 't volk verene’.
Aan de gezindheid van dit testament, dat in het bewustzijn van de Poolse natie nog zeer levend is, kan zelfs de ingewikkelde exegese van de huidige marxisten, die Mickiewicz graag als een ‘grand ancêtre’ voorstellen, niets veranderen. Daar hij echter, zoals blijkt uit andere werken die in dezelfde periode (1832-1834) geschreven zijn, ook andere opvattingen huldigde, die beter stroken met de overtuiging van de linkse bewonderaars, kan men gerust zeggen dat hij aan de hele natie toebehoort: de Polen in hun land, en die in ballingschap. En tenslotte behoort hij de hele wereld toe, die uit de veelvuldige rijkdom van de Poolse kuituur wil putten, en aan de wereldliteratuur, die openstaat voor alle volkomen woordkunst.
|
|