Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 537]
| |
Internationale kroniek
| |
[pagina 538]
| |
Men kan deze gevoelens best begrijpen. Het zou evenwel zeer gevaarlijk zijn een toekomstpolitiek op te bouwen op een al te vage formule. Men moet dus de moed hebben nu de inhoud van de op te bouwen gemeenschap nader te bepalen en te ontleden om realistisch uit te maken op welke voorwaarden een gemeenschap leefbaar is. En dan moet men ofwel die voorwaarden met al hun implicaties aanvaarden, ofwel die toekomstdroom opgeven die ten slotte een loutere hersenschim zou blijken. In geen geval mag men de toekomst van Kongo opbouwen op zelfbedrog: iedere gemeenschap die niet wortelt in de werkelijkheid, eindigt in een tragisch conflict.
* * *
Wat veronderstelt nu in feite die formule van de Belgisch-Kongolese Gemeenschap? Vooreerst moet men inzien dat een ‘nevenschikking’, waarbij twee groepen, de blanke en de Kongolese, naast elkaar zouden blijven voortleven volgens totaal verschillende wetten en gewoonten, geen oplossing brengt. Een dergelijke hybridische gemeenschap immers laat vrij spel aan een voortdurende strijd tussen onderling tegenstrijdige belangen en loopt fataal uit op de overheersing van de sterkste. Nochtans is deze ‘nevenschikking’ de enige oplossing die men heeft gevonden voor het nieuwe statuut van de Kongolese steden; daarin werd het naast elkaar bestaan van een blanke en een Kongolese gemeenschap officieel bekrachtigd. De feiten zijn sterker dan de theorieën! Ook de ‘immatriculatie’, waardoor sommige Kongolezen juridisch worden opgenomen in de Belgische gemeenschap, biedt geen oplossing. De immatriculatie blijft immers beperkt tot een kleine elite. Spoedig zelfs zullen de bevoorrechte Kongolezen inzien dat het volledig aanvaarden van het Belgisch statuut, politiek gezien, niet meer betekent dan het ‘citoyen français’ worden in de Franse koloniën. Slechts de ware versmelting van de twee groepen - die twee groepen zijn op het ogenblik een feit - zou kunnen leiden tot een echte gemeenschap waar niets meer zou overblijven van de oorspronkelijke dualiteit en de tegengestelde belangen. Zonder deze versmelting is de gemeenschap ten dode opgeschreven, zoals het ten overvloede wordt bewezen door de tragedie van Frans Noord-Afrika, waar het verschil in godsdienst reeds a priori een versmelting onmogelijk maakte. Het is dus onontbeerlijk dat beide belanghebbende groepen alle illusies zouden afleggen aangaande de onontkoombare voorwaarden van die volledige versmelting. Ziet men dan aan beide zijden de mogelijkheid die voorwaarden zonder voorbehoud te aanvaarden en te realiseren, dan mag men zonder vrees blijven dromen van een Belgisch-Kongolese Gemeenschap voor de toekomst. Langzamerhand zal men ze kunnen voorbereiden (want er blijft een lange weg af te leggen!) door stilaan de voorwaarden die men theoretisch heeft ingezien ook in de praktijk van alle dagen te doen overgaan. Laten we vooreerst duidelijk vaststellen wie deel zou uitmaken van die gemeenschap. Hierbij mogen we niet uit het oog verliezen dat de notie zelf van gemeenschap een wederzijdse toestemming veronderstelt. Die toestemming moet natuurlijk niet gevraagd worden door een volksraadpleging. Daarvoor is het Kongolese volk (dat trouwens uit zich zelf geen eenheid uitmaakt, maar slechts door het Belgisch beleid tot een eenheid is geworden) niet rijp. Alleen | |
[pagina 539]
| |
een minderheid van meer ontwikkelden zou zich hierin kunnen uitspreken, maar zou hierbij niet noodzakelijk de echte belangen van de massa verdedigen. Het komt er dus alleen op aan een statuut vast te leggen dat normaal de instemming kan wegdragen, nu en later, van beide groepen. Het spreekt vanzelf dat de belangen van de Kongolezen hierbij van overwegend gewicht moeten zijn. Doch niet iedereen in Kongo erkent die ‘primauteit van de belangen van de inlanders’. De blanke kolonisten menen er een soort van rassenonderscheid in te ontdekken, maar ditmaal in hun nadeel. In feite is het slechts de uitdrukking van een universeel beginsel volgens hetwelk reeds bestaande rechten noodzakelijk vóórgaan op later verworven rechten: waar ter wereld ook hebben de ‘rechten van de inlanders’ voorrang op die van later bijgekomen vreemdelingen. Oordelen de Belgen in België het niet vanzelfsprekend dat ze voorrang hebben op de vreemdelingen die bij hen komen wonen en die zich aan de gewoonten en gebruiken van het land moeten aanpassen? Het feit dat de Belgen Kongo ‘gemaakt’ hebben geeft hun wel enige rechten, maar ook deze blijven ondergeschikt aan de rechten van de inlanders. Zoniet, dan vervalt men in het terecht gelaakte ‘kolonialisme’, dat niets anders meer is dan een echt imperialisme en de bevestiging van de zogenaamde rechten van de veroveraar die het veroverd gebied met zijn volk in zijn voordeel mag uitbuiten. ‘Kolonisatie’ kan alleen gerechtvaardigd worden, hetzij door het algemene belang van de mensheid, hetzij door het onmiddellijk belang van de gekoloniseerde. In beide gevallen zou iedere rechtvaardiging verdwijnen, indien men geen rekening hield met het echte welzijn, en dus met de belangen en de rechten van de inlandse bevolking. De primauteit der inlandse belangen sluit echter niet uit dat er op een zeker ogenblik kan overgegaan worden (dat zou b.v. in de Belgisch-Kongolese Gemeenschap het geval zijn) tot volledige gelijkschakeling van de rechten van de inlanders en kolonisten. Ook bij ons kan een vreemde onze nationaliteit verwerven. Indien er dus bij het oprichten van een Belgisch-Kongolese Gemeenschap enig conflict zou bestaan tussen de belangen van de inlanders en die van de later bijgekomen blanken, dan vraagt het natuurrecht zowel als de christelijke rechtvaardigheid dat men eerst en vooral de zaak zou beslechten ten voordele van de inlanders. Hierdoor zouden de verworven rechten van de Belgen niet miskend maar in harmonie gebracht worden met de reeds vroeger bestaande rechten van de Kongolezen. Het is van essentieel belang dat de Kongolezen later te goeder trouw kunnen overtuigd worden dat wij niet uit nationaal egoïsme hebben gehandeld maar eerst en vooral met hun welzijn voor ogen. Tot nog toe spraken we over de blanken als een homogene groep. Alvorens echter verder te gaan moeten we op zijn uiteenlopende samenstelling wijzen. Immers op de 88.972 blanken die op 3 januari 1955 in Kongo verbleven, waren er 20.000 vreemdelingen, voor het merendeel blijvend gevestigd in onze kolonie. Hiermee wordt de zaak niet gemakkelijker van Belgisch standpunt uit! Doch ook deze vreemdelingen hebben rechten verworven en zouden dus, op bepaalde voorwaarden, deel moeten uitmaken van de nieuwe gemeenschap. Wat de Belgen zelf betreft, zou het duidelijk moeten worden bepaald of het alleen gaat om hen die reeds in Kongo gevestigd zijn, ofwel of men aan iedere Belg het recht zou geven zich in Kongo te vestigen en deel uit te | |
[pagina 540]
| |
maken van die gemeenschap. Want de voornaamste voorstanders van de Belgisch-Kongolese Gemeenschap zijn tevens voorstanders van een massale vestiging der blanken in de kolonie. Wanneer men echter de diepere gronden van deze voorstanders onderzoekt, dan ontkomt men niet aan de indruk dat hun motieven onverenigbaar zijn met de mentaliteit die vereist is om een ware gemeenschap op te bouwen. In feite vrezen de huidige kolonisten het numeriek overwicht van de zwarten. Door een massale immigratie hopen ze tot een voor henzelf voordeliger evenwicht te geraken. Doch daardoor wordt tevens het gevaar voor een belangenstrijd tussen blanken en zwarten des te groter. Een betrekkelijk kleine groep blanke kolonisten daarentegen zou gemakkelijker kunnen opgenomen worden in de nieuwe gemeenschap, juist omdat men er dan geen gevaar in zal zien. Persoonlijk zijn we dan ook van oordeel dat een massale immigratie regelrecht tegen de belangen van de inlandse gemeenschap ingaat en daarom verworpen moet worden. Weliswaar hoort men soms beweren dat een massale immigratie de Belgische belangen zou dienen, aangezien zij de banden met het moederland in de toekomst zou verstevigen. Doch het volstaat even over de grenzen te kijken om te merken hoe uitzichtloos aldaar de toestand is geworden juist omwille van een massale immigratie. Slechts de formule van de beperkte immigratie, d.w.z. voor zoverre de vestiging van blanken ten goede komt aan de kolonie zelf, geeft een stevige en tevens aanvaardbare basis aan de te stichten gemeenschap.
Laten we nu even veronderstellen dat men het eens geworden is over de leden die deel uitmaken van de nieuwe gemeenschap, volgens een akkoord dat de respectievelijke belangen van blanken en zwarten zou eerbiedigen. Dan moet nog de vraag gesteld worden naar de verdere voorwaarden van de volledige fusie, zonder dewelke later nieuwe conflicten zouden oprijzen. Vooreerst moet er een volledige juridische gelijkheid worden bewerkstelligd, waarbij elk spoor van wettelijk onderscheid tussen blanken en zwarten vervalt. Heden is heel de Kongolese wetgeving van dit onderscheid doordrongen: de meeste wetten en regelingen gelden uitsluitend voor de blanken of voor de zwarten. Toch gaat het hier niet om een principieel rassenonderscheid, maar slechts om een aanpassing aan de eisen van reële toestanden. Meestal zelfs wordt het verschil gemaakt in het voordeel van de inlandse gemeenschap. Dit alles kan onmogelijk op korte termijn veranderd worden, omdat men eerst de toestanden zelf, die tot deze verschillende regelingen aanleiding hebben gegeven, moet omvormen. Men vergete echter niet dat er geen sprake kan zijn van een ware gemeenschap zolang er enig spoor van dit onderscheid overblijft. Daarom moet men vast besloten zijn zo spoedig mogelijk tot deze juridische eenheid te geraken, niet alleen voor enkele geëvolueerden, maar voor de ganse bevolking. Naast deze juridische gelijkheid zal men ook een zekere gelijkheid in de levensvoorwaarden van blanken en zwarten moeten realiseren. De officiële betrekkingen, tot in het leger toe, moeten toegankelijk zijn voor allen die de nodige bekwaamheid bezitten. De lonen, die thans te hoog of veel te laag liggen, moeten op éénzelfde peil gebracht worden, zodat het ontzettend sociaal verschil, dat in feite de blanken van de zwarten scheidt, kan worden uitgewist. Verder zal de opvoeding van de Kongolezen hun levenswijze stilaan dichter brengen bij die van de blanken, zonder dat het daarom nodig is dat ze volledig de westerse levenswijze overnemen. Dit alles is natuurlijk niet het werk van enkele maanden | |
[pagina 541]
| |
of jaren, maar moet de doelstelling zijn van een duidelijk omlijnde en onverschrokken doorgevoerde politiek. Al het voorgaande, hoe belangrijk ook, blijft echter utopisch, zolang men er niet in slaagt een psychologische eenheid te realiseren. Daartoe moeten alle gevoelens van rassensuperioriteit worden uitgeschakeld. De evolutie van de zwarte elite kan ongetwijfeld het hare bijdragen tot een nieuwe houding van de blanken, die niet langer de noties ‘zwart’ en ‘achterlijk’ zullen associëren. De geschiedenis leert ons echter dat de psychologische eenheid slechts door rassenvermenging tot stand kan komen - een rassenvermenging die niet voortspruit uit een misbruik van het overwicht van de blanke, maar wortelt in een openlijke aanvaarding door de publieke opinie. De realisering van deze psychologische eenheid kan uiteraard pas ten volle bereikt worden in een vergevorderd stadium, aangezien ze reeds een zekere gelijkheid op sociaal en cultureel gebied veronderstelt. Doch nu reeds moet ze tenminste principieel aanvaard worden. Zo niet, dan kan er geen sprake meer zijn van een mogelijke fusie. Bij de eerste de beste gelegenheid zou het latent antagonisme tussen beide groepen met kracht uitslaan.
* * *
We hebben getracht de reële inhoud van de idee ‘Belgisch-Kongolese Gemeenschap’ te ontleden. Nu komt het er slechts op aan daaruit de nodige conclusies af te leiden. Wie de voorwaarden wel theoretisch aanvaardt, doch voor de practische toepassing ervan terugschrikt, doet beter niet langer te dromen over deze utopische gemeenschap, want politiek beleid eist realisme. Doch men zoeke dan zonder dralen naar een andere oplossing. Indien we het beschavingswerk onder de Kongolezen voortzetten, zoals in het verleden, en we ons wel wachten aan egoïstische bijbedoelingen de voorrang te verlenen, dan mogen we hopen dat de Kongolezen, wanneer ze eenmaal tot hun verdiende emancipatie zullen komen, met vertrouwen en erkentelijkheid zullen terugdenken aan de weldadige hulp hen door België geschonken. Aldus zou een Belgisch-Kongolese associatie tot stand komen, zoals ze werd voorgesteld door Gouverneur-Generaal Pétillon in zijn laatste rede tot de Gouvernementsraad. Een dergelijke vrije associatie is zeer goed denkbaar, al verschilt ze van de Gemeenschap doordat ze geen fusie der beide groepen veronderstelt. Doch ook de associatie eist dat beide partners op voet van gelijkheid worden behandeld. Een hartelijke samenwerking kan niet anders dan de Kongolezen ten goede komen en de belangen van België dienenGa naar voetnoot1). We kunnen die associatie voorbereiden indien we de toekomst niet bezwaren door politieke fouten. De door ons werk verworven rechten zouden dan vanzelfsprekend geëerbiedigd worden dank zij een nauwe samenwerking tussen de twee landen. Een realistisch inzicht in de huidige problemen kan de bloedige conflicten bezweren, die immer in het nadeel van de vreemdeling eindigen en overal elders in Afrika de gemeenschappen tegen elkander in het harnas jagen, omdat ze nooit de fusie hebben kunnen verwezenlijken die ten grondslag ligt aan het harmonisch en vreedzaam samenleven van samenwonende volkeren. Het huidig | |
[pagina 542]
| |
beleid, dat tweedracht zaait in Kongo door het binnenloodsen van de Belgische onenigheden op het terrein van de school- en de partij-politiek, berokkent oneindig veel kwaad aan de Kongolese gemeenschap zelf en aan haar gevoelens jegens België. Sommige Kongolezen maken er weliswaar dankbaar gebruik van om hun persoonlijke belangen te dienen. Doch zij zullen de eersten zijn om ons later, eens te meer uit persoonlijk belang, gehaat te maken bij de massa en elke vredige associatie te beletten. * * *
Met de hierboven geschetste gegevens voor ogen en de ervaring van de andere koloniën indachtig, kunnen we dus besluiten. Wij hebben het recht niet ons te paaien met woorden, al klinken ze dan nog zo aangenaam als ‘Belgisch-Kongolese Gemeenschap’. Een dergelijke toekomstdroom is slechts gewettigd indien we bereid zijn eveneens al zijn voorwaarden in de praktijk door te voeren. Indien we voor de practische realisering terugschrikken, kunnen we ons tevreden stellen met een associatie. Doch in beide gevallen moet onze Kongolese politiek scherp omlijnd en oprecht medegedeeld worden aan onze partners. Ze moeten weten dat we werkelijk van plan zijn hen tot de volledige emancipatie te leiden: dan zullen ze eenmaal zelf kunnen beslissen of het in hun belang is verder samen te werken met België. |
|