Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 528]
| |
Portret van een pamflettist: Adriaan van Bevervoorde
| |
[pagina 529]
| |
schermeling op te doen nemen in de redactie van het semi-officiële Journal de la Haye. Van Bevervoorde's medewerking aan het Journal de la Haye was van het begin af aan een fiasco. De oorzaak hiervan is niet duidelijk, maar moet vermoedelijk gezocht worden in het moeilijke en wat twistzieke karakter van van Bevervoorde. Zelf tracht hij ons, in een geschrift van eigen hand, te suggereren dat de directeur van het blad, mr. Henri Box, de lastige indringer al direct kwijt wilde en zijn kans hiertoe schoon zag, toen Rochussen in Januari 1845 Goeverneur-Generaal van Nederlands-Indië werdGa naar voetnoot2). Hoe dit zij, op 16 Maart 1845 werd van Bevervoorde ontslagen en kort daarna, in Juli, kwam het eerste nummer van zijn eigen blad Asmodée uit. Van Bevervoorde was vóór 1845 zeker niet oppositioneel gezind, hetgeen wel wordt aangetoond door zijn chauvinistisch getinte pamflet Zendbrief van Ahasverus aan Neêrlands volk (1845), dat volstrekt afkerig was van grondwetsherziening en deze ‘gevaarlijk, ongepast en zelfs bespottelijk’ noemde. In Juli 1845 ging van Bevervoorde door de uitgave van de Asmodée tot de oppositie over en in de komende jaren zou zijn toon steeds feller worden. De sleutel tot deze plotselinge overgang in het anti-regeringskamp ligt vermoedelijk voor een goed deel in persoonlijke gekwetstheid en teleurgestelde ambities. Toen van Bevervoorde op 16 Mei 1846 wegens laster tegen mr. Box voor het Provinciaal Gerechtshof van Zuid-Holland moest verschijnen, merkte de advocaat van Box niet ten onrechte op, dat de beklaagde pas sedert kort een man van de vooruitgang was, aangezien de Zendbrief van Ahasverus daar nog geenszins op wees. Van Bevervoorde's ontslag bij het Journal de la Haye blijft van belang voor de beoordeling van zijn verdere carrière. De twee maanden gevangenisstraf, welke de Hoge Raad hem op 7 October 1846 in hoogste instantie oplegde, naar aanleiding van van Bevervoorde's schotschrift tegen mr. Henri Box, maakte de verbittering van de jonge man niet geringer. Door de uitgave van de Asmodée in Juli 1845, gevolgd door De Burger in 1846 en de Courrier Batave in 1847, werd van Bevervoorde spoedig een van de voornaamste vertegenwoordigers van de kleine Nederlandse oppositiepers, die tot de grondwetsherziening van 1848 een felle liberale en democratische campagne zou voeren. De gang van zaken in het revolutiejaar 1848 stelde van Bevervoorde evenwel hevig teleur, na de nog te bespreken rol, die hij gespeeld had in de Haagse straat-demonstraties van 15 en 16 Maart 1848, een rol die overigens door hem zelf schromelijk wordt overdreven. Van Bevervoorde had verwacht, dat na de zegepraal der liberalen zijn bladen wel regeringsorganen zouden worden. In plaats daarvan moest hij overijld naar het buitenland vluchten, omdat een artikel tegen Minister van Hall hem op een vonnis van zes maanden te staan kwam. Tot Juli 1849 verbleef hij in Frankrijk en België. Deze buitenlandse periode van Van Bevervoorde heeft enige zeer obscure aspecten, vooral door zijn contacten met persoonlijke agenten van Koning Willem II, als de Friese edelman Jhr. Regnerus van Andringa de Kempenaer. Hoewel de bronnen hier niet | |
[pagina 530]
| |
duidelijk genoeg spreken, moet aangenomen worden, dat het doel van van Bevervoorde's onderhandelingen met deze figuren was te trachten de Koning geld af te persen in ruil voor bepaalde diensten aan de dynastie. Het is bekend, dat de goedhartige, maar spoedig geïntimideerde Willem II vaak onnadenkend schuldbekentenissen tekende voor aanzienlijke sommen, ‘tot belooning voor vermeende diensten, of ter voorkoming van gevaren, die zijne levendige verbeelding vergrootte’Ga naar voetnoot3). In Juli 1849 keerde van Bevervoorde uit zijn ballingschap naar Nederland terug en in Juni 1850 herleefde te Amsterdam de Courrier Batave op de oude voet. Van Bevervoorde's gezondheid was echter dermate geschokt, dat het einde nabij was. Op 17 Mei stierf Adriaan van Bevervoorde, nauwelijks 31 jaar oud, in het ouderlijk huis te Den Bosch, na enige weken tevoren wederom tot een gevangenisstraf van twee jaar te zijn veroordeeld wegens een scherpe aanval op de dynastie. Hiermee kwam een eind aan de kortstondige loopbaan van een der meest opmerkelijke Nederlandse oppositie-schrijvers uit het midden van de 19de eeuw, van een man, die ‘talenten (had), maar geen ernst en degelijkheid’Ga naar voetnoot4). Het karakter van de kleine oppositiebladen in de veertiger jaren van de 19de eeuw was half dat van een chronique scandaleuse, half van een politiek pamflet. De voornaamste zwakte van de oppositiepers was dan ook daarin gelegen, dat zij zich te weinig tegen een stelsel en te veel tegen personen richtte, daarbij gretig gebruik makend van insinuaties en ‘onthullingen’, die vertroebeld werkten. Het is zeer te betreuren, dat de toenmalige journalistiek het niet buiten deze schandaaltjes kon stellen om haar publiek te bevredigen en tot lezen te prikkelen. Het bontst maakte het in dit opzicht het republikeinse schandaalblaadje De Ooyevaar van de Groninger Eilaart Meeter, dat in de koffiehuizen en daarbuiten zeer de aandacht trok. Dezelfde tendens vindt men echter ook bij de meeste andere kleine oppositiebladen terug. Ook bij Adriaan van Bevervoorde vindt men ernstige principiële beschouwingen naast de meest krasse achterklap en verdachtmaking. Met ongewone heftigheid viel hij in zijn bladen Ministers, politici en voorts een ieder aan, die niet in zijn smaak viel. Steevast bevatten zijn kolommen ook uitgebreide polemieken en ‘sterke’ verhalen over bekende persoonlijkheden. Gaarne koos van Bevervoorde ook partij in twisten van twijfelachtige aard, als b.v. tussen de ‘dichters’ Robidé van der Aa en Sifflé, waarbij hij het opnam voor Robidé van der Aa, en Sifflé, een ‘Middelburgse Robespierre’, ervan beschuldigde een stoomguillotine te hebben ontworpen ‘om onder een aanstaande Zeeuwse republiek de hoofden sneller te doen vallen’Ga naar voetnoot5). Zelf was van Bevervoorde herhaaldelijk betrokken in persoonlijke vetes, bij voorbeeld met de Utrechtse hoogleraar Opzoomer en met een zekere Van Tetroode, die vurig koningsgezind was. Van Bevervoorde liet niet na al deze vetes en ruzies breed in zijn bladen uit te meten. Na een uitvoerig verslag over zijn vechtpartij met ‘Toontje Tetroode’, waarbij de heren elkaar | |
[pagina 531]
| |
in het Franse koffiehuis op het Plein in Den-Haag met stokken en vuisten hadden bewerkt, mocht van Bevervoorde zelfs een sympathiebetuiging van de beroemde Franse historicus Jules Michelet ontvangen, In een hoogdravend schrijven, prompt door van Bevervoorde in De Burger afgedrukt, stelde Michelet onze landgenoot gelijk aan een Oldenbarneveldt en een Mirabeau. Deze vergelijking was vleiend voor van Bevervoorde, maar pleitte niet voor het gevoel voor nuances van Michelet. Deze bloemlezing uit van Bevervoorde's wijze van polemiseren mag ons echter niet blind maken voor wat zijn bladen aan ernstige politieke beschouwingen bevatten. Van Bevervoorde was een hartstochtelijk voorvechter van de vrijheid en waardigheid van de pers. In dit opzicht kende hij geen compromis. Heftig bestreed hij in 1845 de voorstellen van de Regering tot verandering van de zegelwet, waarvan, naar hij vreesde, vooral de kleine oppositiebladen het slachtoffer zouden worden. Nog heviger dan tegen de nieuwe zegelwet kwam hij daarna op tegen het in 1847 door de Minister van Justitie, Jhr de Jonge, voorgestelde nieuwe Strafwetboek, dat de persvrijheid wilde beknotten door de z.g. ‘hoon- en lasterbepalingen’. Tegen deze ‘verfoeyelijke wetsbepalingen’ stelde van Bevervoorde een gezamenlijk protest van de kleine bladen voor. Inderdaad slaagde hij er in op 26 December 1847 een protestvergadering te Utrecht te beleggen, waaraan twaalf oppositiebladen deelnamen. Deze couranten waren: De Burger, Courrier Batave, Catholijke Nederlandsche Stemmen, Hydra, Journal du Limbourg, Kaleidoscoop, Limburger Courier, Maasbode, Noord-Brabander, Vlissingsche Courant, Zwartsluizer Bode en Zierikzeesche Bode. Vijf van de genoemde bladen waren Katholieke, die door het in Utrecht opgestelde adres niet alleen opkwamen voor persvrijheid, maar ook voor opheffing van het recht van placet. Tenslotte werden inderdaad de wetsontwerpen-De Jonge door de Kamer verworpen, hetgeen door van Bevervoorde natuurlijk werd toegejuicht, al was hij verbitterd, omdat de grote liberale bladen hem niet gesteund hadden in zijn actie. Naast de strijd voor persvrijheid nam de campagne voor liberale grondwetsherziening een ruime plaats in van Bevervoorde's bladen in. Deze grondwetsherziening zou moeten inhouden een ministeriële verantwoordelijkheid en onschendbaarheid van de Koning, vrije en directe verkiezingen, afschaffing of beknotting van de Eerste Kamer en vrijheid van drukpers, vereniging en vergadering. Al spoedig kwam van Bevervoorde tot de constructie van een goedwillend Vorst, die door ontaarde en verfoeilijke ministers werd afgehouden van zijn historische rol om het Nederlandse volk naar een grondwetsherziening te leiden. Van de conservatieve regering, waarin Van Hall domineerde, verwachtte van Bevervoorde geen hervormingen. Het regime-Van Hall heet bij hem ‘conservo-terrorisme’ en dat is dan nog een van de minst krasse termen, die hij gebruikt voor de in functie zijnde Ministers. Met even veel gemak noemt hij ze een ‘essaim d'intrigants, d'aventuriers et de vampyres’.... Begin 1847 nam van Bevervoorde ook tegen de Koning een dreigende houding aan, bewerend dat, indien een hervorming niet op vreedzame en wettige wijze zou slagen, dit wel eens door | |
[pagina 532]
| |
een revolutie kon gebeuren. Aangezien dit artikel onder de lezers van de Asmodée, die immers tot het ontwikkelde en gegoede deel van de burgerij behoorden, grote opschudding verwekte, verklaarde van Bevervoorde in een volgend nummer, dat hij gedacht had aan een revolutie in moderne en constitutionele zin, niet aan een revolutie als in 1793. Een werkelijk revolutionnair was van Bevervoorde trouwens ook zeker niet. Van een volksbeweging en van opstanden was hij ten enenmale afkerig. Twee van zijn drie bladen waren in het Frans gesteld en richtten zich tot de ‘partie civilisée’, niet tot de volksklasse. Van Bevervoorde schreef voor de ontwikkelde burgerij in Nederland én voor het buitenland: vandaar zijn keuze van het Frans. Meer dan eens veroordeelde hij op scherpe wijze volksacties en relletjes, daarbij aandringend op wettigheid en openbaarheid als eerste eisen van de democratie. Van Bevervoorde richtte zich tot de ontwikkelde burgerij omdat dit de klasse was die hij aan de macht wilde zien. Wil men van Bevervoorde een bepaald etiket geven, dan voldoen de termen ‘radicaal-democraat’ of ‘ultra-liberaal’, zoals hij zichzelf wel eens noemdeGa naar voetnoot6), beter dan de onjuiste betiteling van revolutionnair. Eind 1847 en begin 1848 verdubbelde van Bevervoorde zijn krachtsinspanning voor een liberale grondwetsherziening. Het aftreden van Van Hall in Nederland, in December 1847, en de revolutie van Februari 1848 in Parijs juichte hij vol vreugde toe als gunstige voortekenen. Zowel De Burger als de Courrier Batave spoorden de Koning aan om nu zijn Ministers heen te sturen en deze te vervangen door liberale voormannen. Daarnaast spoorde van Bevervoorde in De Burger zijn lezers en medestanders aan om niet tot geweld over te gaan. ‘Gelijk wij U immer aanspoorden, Medeburgers in het algemeen, en gij, ultraliberalen of democraten in het bijzonder, om in de handelingen, waartoe gij soms mogt willen overgaan, vooral de wettigheid in acht te nemen, zoo herhalen wij U het hier, op dit gewigtig oogenblik, nogmaals plegtig’, zo schreef hij in De Burger van 1 Maart 1848. Willem II, ongetwijfeld wat bevreesd over de gang van zaken, stond op 8 Maart 1848 aan van Bevervoorde een particuliere audiëntie toe, welke een half uur duurde en waarbij de Koning, volgens van Bevervoorde, verzekerde dat, indien de door de Regering ingediende wetsontwerpen de oppositie niet voldeden, de Kroon niet afkerig was van verdergaande voorstellen. Van Bevervoorde begon thans zijn invloed volkomen te overschatten en in zijn bladen een dreigende toon aan te slaan. De Koning zelf, zo schreef hij, had het sein gegeven tot de progressieve beweging en wie deze dus nog tegenwerkte, maakte zich aan landverraad schuldig. Nadat de Koning in de nacht van 12 op 13 Maart inderdaad besloten had tot een zeer ruime grondwetsherzieninig over te gaan, was het wederom van Bevervoorde, die opriep tot hul de-demonstraties voor de vorst. Deze demonstraties brachten in de avond van de 15de en 16de Maart 1848 Den-Haag in onrust. Onder leiding van van Bevervoorde, de held van de dag, demonstreerden de arbeiders van Enthoven, tezamen met enige door van Bevervoorde ge- | |
[pagina 533]
| |
huurde muzikanten, voor het paleis. Ook voor de woonhuizen van Donker Curtius en Luzac werd gezongen en gejuicht. Van Bevervoorde, die al deze gebeurtenissen tot groteske afmetingen opblies, voelde zich de man van het uur. Ernigszins lachwekkend doen dan ook zijn herhaalde en heftige verklaringen aan, dat het volk hem anderhalf uur had rondgedragen zonder hem te laten vallen. ‘Car il est faux que le peuple ait laissé tomber le rédacteur du Courrier Batave, quand on le porta en triomphe. Pendant tout le trajet, qui après la manifestation dura une heure et demie, ses pieds ne touchèrent pas le sol’. Een geestige inzender in de Arnhemsche Courant kwam dan ook met de volgende parodie: ‘De heer van Bevervoorde is hier thans de tribunus plebis van de Groenmarkt, eene soort O'Connell in duodecimo. Hij draagt zorg aan alle natiën der wereld het nieuws te verkondigen, “dat Z.M. hem Woensdag l.l., den 8sten, eene audiëntie verleend heeft”, waarop “wij de eer hadden met hem (nl. Sire) een half uur over de zaken van den Staat te spreken en over de hervormingen die door de natie verlangd worden”. Voorts meldt de heer van Bevervoorde nog, dat het laster is, dat het volk hem op den grond heeft laten vallen’Ga naar voetnoot7). De korte glorie van van Bevervoorde was spoedig voorbij en de desillusie volgde. Er was geen sprake van, dat van Bevervoorde's bladen gesubsidieerde en erkende organen zouden worden van de nieuwe regering, zoals hij op 23 Maart 1848 aan Donker Curtius had voorgesteld. In plaats daarvan moest hij de uitgave van beide bladen staken en naar Frankrijk uitwijken om een vonnis van zes maanden te ontlopen. Het laatste nummer van De Burger was no 43 van 30 April 1848, dat van de Courrier Batave no 24 van 5 Mei 1848. Eerst in Juni 1850 keerde hij terug op het politieke toneel met zijn herleefde Courrier Batave. In de laatste jaargang van dit blad, tot van Bevervoorde's dood in Mei 1851, is het vroegere vuur gedoofd. Belangrijke politieke denkbeelden vindt men in deze laatste jaargang van de Courrier Batave niet meer. In het nummer van 23 Maart 1851 kondigde van Bevervoorde aan, dat de Courrier Batave zou overgaan in een nieuw gematigdliberaal blad van ‘gereserveerde stijl’, maar zijn dood sloot deze verdere ontwikkeling af. Buiten Nederland geraakte van Bevervoorde vooral bekend door zijn lidmaatschap en mede-oprichting van de Association Démocratique. Deze vereniging, waarvan Karl Marx vice-voorzitter was, werd op 7 November 1847 in het Maison des Meuniers te Brussel opgericht, met het doel te geraken tot een verbintenis tussen de democratisch gezinde burgerij en de arbeiders. Op de oprichtingsvergadering werd ook door van Bevervoorde het woord gevoerdGa naar voetnoot8). Volgens een geschrift van Louis Jottrand, de president van de Association Démocratique, was de vereniging gebaseerd op de denkbeelden van Gendebien over internationale samenwerking op democratische grondslagGa naar voetnoot9). De | |
[pagina 534]
| |
Association stelde zich zeer beslist op basis van de nationale, met name van de Belgische, onafhankelijkheid. Verschillende vooraanstaande Vlamingen, als Spilthoorn en Kats, waren lid. Weldra trachtte van Bevervoorde ook in Nederland een democratische vereniging op te richten, waartoe de Brusselse Association hem op 19 December 1847 schriftelijk toestemming verleende, met de toevoeging dat het streven van de vereniging gericht bleef op ‘la fusion fraternelle de tous les peuples.... par les voies légales’. Zo bevatte de Courtier Batave van 26 Maart 1848 een oproep tot een vergadering op 17 April in Amsterdam, waar een Nederlandse afdeling van de Association Démocratique zou worden opgericht. Enkele dagen na de oproep werd de vergadering echter voor onbepaalde tijd uitgesteld, omdat Donker Curtius de bijeenkomst had verboden. Eerst op 29 Mei 1850 stelden van Bevervoorde, Jan de Vries en van der Voo een nieuw rondschrijven op, waarna op 16 Juli 1850, tijdens een vergadering te Rotterdam, inderdaad door enige redacteurs en uitgevers besloten werd tot oprichting van een Democratische Vereniging in Nederland. Van Bevervoorde kwam evenwel niet verder dan tot de oprichting van een stichtings-comité met de weidse betiteling ‘Comité Central de l'Association Démocratique en Hollande’. Bij dit comité bleef het. Ondanks een duidelijk op de burgerij afgestemd program en ondanks de nadruk op ‘publicité et légalité’ als eerste vereisten van de democratie, kwam een democratische vereniging in Nederland niet tot stand. Van Bevervoorde had zich bij de ontwikkelde burgerij, waaronder hij juist zijn aanhang trachtte te winnen, te verdacht gemaakt door zijn aanvallen op Koning Willem III en de dynastie. Heel duidelijk werd dit geformuleerd door een Belgisch blad, de Observateur Belge, in de volgende woorden: ‘Le comité est fort mal vu, parce qu'il se compose de M.M. Bevervoorde, Van der Voo et de Vries, tous écrivains beaucoup plus portés à accuser, a incriminer tout ce qui touche au gouvernement, qu'à discuter des principes. Ces messieurs ont pour occupation principale, non de défendre le principe républicain, mais de déconsidérer le principe monarchique par leurs accusations’Ga naar voetnoot10). Ook van Andringa de Kempenaer was realistisch genoeg om in te zien, waar de fout stak: ‘Schrijf zooveel oppositie als gij wilt, maar doe het onder de oude banier en predik geen democratie in een land, waar geld en handel de bronader van het algemeen belang uitmaakt; men zal hier eerder uitroepen: weg met de democratie, dan: weg met de aristocratie!’Ga naar voetnoot11). Een laatste punt van belang in van Bevervoorde's politieke loopbaan, is zijn toenadering tot de Nederlandse Katholieken. Van Bevervoorde's verzet tegen het recht van placet had reeds tot gevolg, dat verschillende Katholieke bladen in 1847, zoals wij zagen, zijn protest-actie tegen de wetsontwerpen van Minister de Jonge steunden. Ook zijn steun aan de Katholieke emancipatie en zijn sympathie voor Paus Pius IX | |
[pagina 535]
| |
maakten van Bevervoorde in de Zuidelijke provinciën populair. Begin 1848 stelde van Bevervoorde in zijn bladen een Katholiek-liberale coalitie voor op democratische basis: ‘Wij zouden niets liever zien dan eene dusdanige ineensmelting, mits het gevoel dat de ware liberalen met de Catholijken de handen dede ineenslaan, het democratisch gevoel ware gelijk wij het begrijpen en voorstaan. Dat wil zeggen, de hedendaagse democratische beginselen, langs vreedzame en wettige middelen, en in het geheel niet de hevige democratische begrippen van 1795’Ga naar voetnoot12). Deze oproep vond weerklank bij de Catholijke Nederlandsche Stemmen, welk blad zich wel bij de ‘liberale vaderlanders’ wilde aansluiten tegen ‘tiranny en willekeur’. In dezelfde tijd, dat van Bevervoorde ijverde voor de oprichting van een Nederlandse afdeling van de Association Démocratique, vonden in Brabant soortgelijke pogingen plaats. Zelfs schreven de Catholijke Nederlandsche Stemmen in deze periode, dat de Katholieke en de democratische partij één en dezelfde waren. Na de grondwetsherziening van 1848 en de geleidelijk daarop volgende verbetering van de positie der Nederlandse Katholieken, was het doel van een Katholiek-liberale coalitie eigenlijk weggevallen. Toch bleef ook na 1848 van Bevervoorde het meer dan eens voor de Katholieken opnemen. Grote invloed op zijn landgenoten heeft van Bevervoorde beslist niet gehad. De oplage van zijn bladen bleef beperkt tot maximaal enige honderden exemplaren. De ontwikkelde burgerij, voor wie de in het Frans gestelde Asmodée en Courrier Batave bestemd waren, luisterde niet naar hem. Voor de lagere standen maakten de taal en de prijs van van Bevervoorde's bladen deze ontoegankelijk. Op bittere toon beklaagde van Bevervoorde zich soms over zijn onmacht. In het op twee na laatste nummer van de Courrier Batave, no 66 van 16 Maart 1851, precies twee maanden voor zijn dood, komt dit het duidelijkst tot uiting. Wanneer een zekere dominee De Liefde hem er in het blad De Handwijzer van beschuldigt zijn invloed op het volk te willen vergroten, merkt van Bevervoorde sarcastisch op: ‘Ainsi nous avons de l'influence sur le peuple? Et cette influence s'agrandit par la publication d'un journal français? Le peuple hollandais lit donc des journaux français?’. Concluderend kan men zeggen, dat van Bevervoorde's talenten meer op journalistiek dan op politiek terrein lagen. Bij het doorlezen van de verzamelde jaargangen van zijn bladen wordt men het sterkst getroffen door de hartstocht, waarmee van Bevervoorde opkwam voor de vrijheid van de pers, die hij eens de vierde constitutionele macht in de staat noemde. Van Bevervoorde had een hoge opvatting van de roeping en de waardigheid van de pers en koesterde een diepe minachting voor allen, die ‘gazettiers’ in plaats van ‘journalistes’ waren. Het valt slechts te betreuren, dat hij zelf zo dikwijls deze opvatting logenstrafte door zijn voorkeur voor schandalen. Wat van Bevervoorde's politieke denkbeelden betreft, moet vastgesteld worden, dat deze noch internationaal georiënteerd noch revolutionnair waren. Van Bevervoorde was vaak zeer nationalistisch in zijn | |
[pagina 536]
| |
ideeën, bepleitte onder meer een sterke Marine als tegenwicht tegen het door hem zo gehate Engeland en een krachtig koloniaal beleid. Van een revolutie was van Bevervoorde, zoals wij reeds zagen, ten enen male afkerig; de burgerij was en bleef de klasse, waar hij op bouwen wilde. Zijn gedachten over de staatsvorm van Nederland, republikeins of monarchistisch, zijn sterk door opportunisme ingegeven. Een principieel republikein was hij geenszins. In zijn in het Engels geschreven Vaderlandse Geschiedenis schreef hij nog over Koning Willem II, dat ‘the hope of the Netherlands still centres in him’Ga naar voetnoot13), terwijl De Burger van 29 Maart 1848 zich, kort nadat de Koning een grondwetsherziening had goedgekeurd, als volgt uitliet: ‘Neen, wat ook eenige woelgeesten en ellendige gelukzoekers mogen beproeven, in geheel Europa moge de democratie over de aristocratie zegevieren, en de Republiek worden uitgeroepen, het staat vast, dat in de eerste reeks van eeuwen, tenminste drie rijken onder 's hemels goede bescherming van die pest zullen bewaard blijven: Rusland, Turkije en ons Nederland’. Moeilijk valt tenslotte de vraag te beantwoorden of en in welke mate de te jong gestorven van Bevervoorde beloften voor de toekomst zou hebben ingehouden. |
|