| |
| |
| |
De Engelse volksaard
door DR. L. Van Egeraat
‘Het Engels wordt overal verstaan: de Engelsen nergens’. (Festival of Britain 1951).
ZONDER kennis van de Engelse psyche is het onmogelijk, iets te verstaan van de diverse facetten van het Engelse leven. Kennis echter van de - inderdaad gecompliceerde - Engelse volksaard geeft de sleutel in de hand tot het verstaan van de binnen- en buitenlandse Engelse staatkunde.
Nu is het niet eenvoudig, om een uitgangspunt te vinden van waaruit een analyse van het Engelse karakter kan worden opgebouwd. Alle kenmerken zijn interdependent en, als zo vaak op het terrein der geesteswetenschappen, een causale verklaring is uiterst bezwaarlijk te geven. Niettemin kan methodisch het uitgaan van de insulaire positie van het land waarschijnlijk de meeste vrucht dragen. Deze insulaire positie leidde immers vooreerst tot een onafhankelijke geesteshouding en sterke vrijheidszin en vervolgens tot de noodzaak van een gemeenschappelijke verdediging tegenover de buitenwereld, waardoor een onderlinge band tussen de eilandbewoners ontstond. Voeg daarbij nog de historisch bepaalde Puriteinse zin en de drie grondmotieven waaruit de volksaard zich opbouwde zijn o.i. gegeven.
| |
Onafhankelijkheid en vrijheidszin
In de gedachtewereld van de Engelsman is de natuurlijke volgorde die van individu - gemeenschap - staat. De staat heeft voor hem niet die betekenis, welke deze voor b.v. de Duitser heeft. Hij strijdt niet voor de staat. Hij strijdt, zo dat nodig is, voor zijn vrijheid en zijn home en voor het recht, zijn leven in te richten zoals hij dat zelf verkiest. Bij ‘Engeland’ denkt de Engelsman minder aan Downingstreet 10 dan aan zijn bar en de zacht glooiende heuvels. Terwijl Amerikaanse advertenties appeleren op het patriotisme, doen de meeste Engelse reclamedeskundigen een beroep op het gevoel voor huiselijkheid en tonen de waarde van het product voor het familieleven aan.
De staat beïnvloedt ook niet in sterke mate het leven in de gemeenschap. Integendeel hij ontvangt zijn impulsen juist van onderop, vanuit die gemeenschap. Mentaal gesproken is hier de idee van de volkssouvereiniteit hoog ontwikkeld. Steeds worden de directieven van onderaf gegeven en een totalitaire staat lijkt dan ook met het Engelse volkskarakter onverenigbaar. In Engeland zijn de regeringsmaatregelen steeds voorbereid door de gemeenschap en hebben daarom een evolutie achter de rug, waardoor zij mentaal bezit konden worden van de leden der volksgemeenschap. Hier past in waarheid het begrip self-government, dat in Nederland vaak ten onrechte zo wordt vertaald alsof het alleen maar local-government zou betekenen. In de gedachtegang van
| |
| |
de Engelsman is het aan de staat om het rechtsbewustzijn vorm te geven. De voornaamste taak van de regering wordt hierin gelegen gezien, dat de constitutionele rechten en vrijheden van de gemeenschap in de leden moeten worden veilig gesteld, verdedigd en ontwikkeld. Meer door deze doelstelling dan door een uitgebouwde staatsfilosofie wordt een Engelse regering geleid, wat wel een groot verschil vormt met Duitsland.
Het vorm geven aan wat leeft in de gemeenschap leidt ertoe, dat in dit land voortdurend ‘stille revoluties’ plaats vinden. Van discontinue veranderingen is geen sprake; slechts wat lééft krijgt formele gestalte. Dat ook een Labourregering dit begreep, werd voorwaarde voor haar opgang. Het werd ook reden voor haar nederlaag, toen zij ná 1950 met deze Engelse karaktertrek geen rekening meer hield.
Gaat de gemeenschap dus boven de staat, het individu gaat weer boven de gemeenschap. Wel weet het individu zeer goed wat het aan de gemeenschap is verschuldigd: ritualisme, discipline en zin voor instituties leggen daarvan getuigenis af. Maar anderzijds weet het individu even sterk, wat het aan zichzelf is verschuldigd. De vrijheidsgedachte is sterk ontwikkeld in Lockiaanse zin: mijn vrijheid moet worden beperkt om ook die van anderen mogelijk te maken en waardoor ook ik uiteindelijk weer gebaat ben. De regering is een noodzakelijk middel van de meerderheid om de vrijheid van allen te verzekeren en te bewaren. Gevoegd bij het feit dat - anders dan in Duitsland - de staat geen voogd is, doet dit de grens tussen staats- en eigenliefde vervagen. Op internationaal terrein leidt dit ertoe, dat Engeland wel inperkingen in de souvereiniteit zal willen ondergaan zo dit nodig is om uiteindelijk de eigen vrijheid beter gewaarborgd te zien, doch niet zover, dat de eigen vrijheid geheel zou verdwijnen. Men passe dit toe op de huidige Engelse buitenlandse politiek: wel eendracht, maar geen eenheid.
Inderdaad leidt het prevaleren van de gemeenschap boven de staat en van het individu boven de gemeenschap tot een zeker individualisme. Dit begrip moet dan niet worden verstaan in de zin van het tegendeel van een sociale mentaliteit, doch als het tegengestelde van een sociabele houding. Een integratie van gevoelens is voor de Engelsman onmogelijk. Een gesprek blijft zoveel mogelijk neutraal - handelt b.v. over het weer - en vermijdt angstvallig gevoelens over te hevelen. Een gevoelsintegratie kan de Engelsman moeilijk tot stand brengen en hij maakt daarom vaak een koele en onhartelijke indruk. Het uiten van gevoelens is ‘not done’ en het tot stand brengen van een existentiële ontmoeting met een Engelsman is daarom niet eenvoudig.
Daaruit volgen dan enige andere eigenschappen. Allereerst de eenzaamheid. Een Engelsman is het meest eenzame schepsel ter wereld. Zo eenzaam, dat hij slecht articuleert en in kruiswoordpuzzels de tijd doodt. Dat reacties daarop niet uit kunnen blijven is duidelijk: het verdrongen gevoel en het individualisme zoeken een uitlaat. Het emotionele dringt dan door bij theatervoorstellingen, radiorevues en vooral sportwedstrijden. De reacties openbaren zich ook in sentimenten, tot uiting komend in lied, beeld of humor. Wellicht is ook de liefde tot de natuur te beschouwen als een reactie op, c.q. compensatie voor het individualisme en
| |
| |
de eenzaamheid. In Londen is het aantal winkels van bloemen en zaden legio; eveneens het aantal boekhandelaren, die zich specialiseren op boeken over tuinaanleg. In het aanleggen van tuinen zijn de Engelsen meesters. De stad is een noodzakelijk kwaad en zoveel mogelijk moeten de huizen een tuintje hebben. Daarmee ook hangt dan weer samen de liefde voor de sport, vooral voor die in de openlucht. Een sport, die ook door andere straks te noemen factoren wordt bevorderd. Nog een ander middel, waardoor zich de repressie van het gevoel toch weer een weg naar buiten baant, is de enorme belangstelling voor het doen en laten der society, dat de lagere standen vertonen. Deze belangstelling wordt uitgebuit door de pers, die hier typisch een product is van het stadsleven met zijn vele maar zwakke prikkels, waardoor een oppervlakkigheid ontstaat en - door daling van de critische zin - een lust tot hernieuwde sensaties. Het ontbreken van een eigenlijke klassestrijd in Engeland is mede door deze grote belangstelling en bewondering voor de society te verklaren.
Een verder gevolg van de impotentie tot gevoelsintegratie en de eenzaamheid is - wanneer wij maar zullen zwijgen over het feit, dat zelfs in het Engelse landschap waar bomen óf geïsoleerd óf in groepen staan, maar zelden bossen, deze karaktertrek naar voren komt - is de excentriciteit. Nergens ter wereld vindt men zoveel uitingen van puberteit, van onvolgroeid zijn, van excentriciteit als in Engeland. Men leze slechts de stortvloed van ingezonden stukken aan dag- en weekbladen.
Nog volgt uit de onmacht tot gevoelsintegratie en het individualisme de grote zelfbeheersing: never lose your temper. Uiting geven aan gevoelens is vulgair. Zelfbeheersing is vaak het geheim van het Engelse meesterschap. De gehele opvoeding is er ook op gericht om het uiten van gevoelens te onderdrukken. Daarmede hangt dan weer samen een afkeer van psychologische zelfanalyse én van nieuwsgierigheid. De Engelsman zorgt voor zichzelf en stelt nieuwsgierigheid van anderen niet op prijs. De ander kan doen wat hij wenst - zelden wordt iets als dwaas beschouwd - mits hij ook aan mij de vrijheid laat. Men leeft in dit opzicht ruim, open en tolerant, zolang slechts bepaalde conventies - uiteindelijk nodig om ook mijn vrijheid te beschermen - in acht genomen worden. Ook volgt uit het bovenstaande de angst om te overdrijven. Pose en aanstellerij heeft men gauw door. Iets is ‘not bad’, als men bedoelt dat het uitstekend is. Het spraakgebruik is gespeend van uitersten.
Aan de Engelsman mag men daarom geen gevoel ontzeggen, doch er is maar één woord: repressie. Deze moge zijn goede kanten hebben, gevaar is er ook. De repressie blijkt toch nooit geheel mogelijk en het gevoel wordt nu tóch vaak de basis voor besluitvorming. Vandaar naast de onbegrijpelijkheid ook de onberekenbaarheid, die vaak een aanklacht wordt tegen het Engelse volk.
Nu is deze trek van onberekenbaarheid, van gebrek aan vaste lijn, ook op een andere manier te verklaren. Zo kan het uiterst onbestendige klimaat van Engeland, waarop nimmer te rekenen valt, leiden tot een soepelheid en aanpassingsvermogen bij het volk, tot een voorbereid zijn op alles. Belangrijker echter dan déze verklaring lijkt mij die te zijn.
| |
| |
waarbij men wijst op de sterk empirische zin van de Engelsman, waardoor hij komt tot het compromis, de via media Anglica, en het gericht zijn op het practisch-aardse, bevorderd door de natuurverbonden instelling van de Engelsman.
De Engelsman is inderdaad empirisch ingesteld. Veel laat men afhangen van de omstandigheden en men improviseert. Lang niet alle mogelijkheden worden tevoren overwogen; slechts enige grote lijnen worden uitgestippeld en de rest overgelaten aan de ‘man on the spot’: zo loste men ook het Duitse vraagstuk na 1945 op; mede hierdoor wordt ook de houding t.o. een Federaal Europa bepaald. Een vaste lijn is er niet, zonder dat men wijzigingen in het gedrag dus mag beschouwen als bewuste misleiding en trouweloosheid. Ook de handelsmentaliteit, die historisch-geografisch aan dit volk eigen is, zal dit schipperen, dit doen van concessies, dit zoeken naar het compromis, bevorderd hebben. Zo is Engeland inderdaad op vele terreinen een land van compromissen - het compromis is de via media Anglica - en daardoor vaak een van grote paradoxen.
Het empirische efficiëncygevoel werkt evenzeer de vrijheid en de democratie in de hand: deze waarden zijn n.l. nuttig. Nog volgt uit de empirisch-utilitaristische instelling de voor Engeland zo uiterst belangrijke karakteristiek, dat n.l. het nuttige en het ethisch-juiste vaak identiek worden gezien. Men denke aan de steun aan kleine naties en aan de houding t.o. het Gemenebest; aan de houding tegenover het overwonnen Duitsland ook. Tenslotte volgt uit de empirisch-materialistische instelling ook het feit, dat de Engelsman in b.v. zijn buitenlandse politiek meer kruidenier en handelsman dan staatsman is, welk feit dan echter wordt verdoezeld door de bovenvermelde coïncidentie van ethiek en utilitariteit.
In direct verband met de vermelde zucht tot het compromis staat het anti-logische, dat de Engelsman eigen is. Zijn leven is niet, als van de Spanjaard, passie; evenmin, als van de Fransman, gedachte; maar handeling. Er worden geen theoretische constructies gebouwd om op de practijk toe te passen en dan te zien hoe de practijk daarmede - eventueel - klaar komt. Dit is veeleer de Franse mentaliteit. Aan de Engelsman echter zijn algemene ideeën en abstracte beginselen vreemd, evenals fanatisme en bekrompenheid op dit stuk. Daarom ook worden vooroordelen afgewezen. Daarom ook kreeg het dogmatische Marxisme geen voet aan de grond. Daarom ook is het wetsysteem meer gebouwd op ervaringen dan op algemene beginselen. Daarom weigerde Engeland de algemene beginselverklaring van het plan-Schuman te ondertekenen.
Er is een gedrag van de hand in de tand; een wait-and-see mentaliteit, nog bevorderd door een zeker fatalisme. Terwijl bij de Fransman de regel voor de handeling gaat, en verstand boven de natuur, zijn bij de Engelsman handeling en regel identiek, evenals natuur en verstand: het leven is handeling.
Ook het conservatisme volgt uit de zin voor het empirische, maar nog beter kan dit verklaard worden uit het straks te bespreken tweede gevolg der eilandpositie. Wijzen wij er thans nog op, dat het empirische ook leidt tot een onderschatting van de waarde van het denken, nog
| |
| |
bevorderd door de commerciële historie van dit volk. Theoretici worden zelden met een standbeeld vereerd, zelfs niet met straatnamen. Wanneer van iemand gezegd wordt, dat hij ‘clever’ is, is dit vaak niet bedoeld als een compliment. Vele Engelsen vertonen daarom ook een ontstellend gebrek aan feitenkennis; ook te verklaren uit de isolatie. Karakter en commonsense worden meer gewaardeerd dan verstand. Het hoofd krijgt hier zeker niet meer dan het hart. Opvoeding en onderwijs zijn sterk gericht op karaktervorming, wat ten dele ook een herleving is van het Middeleeuwse ridderideaal.
De gentleman is de ideale figuur in de samenleving. Voor een aanzienlijk deel is deze gentlemancultus zelfs het Christendom gaan verdringen. Het feit dat dit type van persoon - oorspronkelijk slechts in de upper-class aangetroffen, doch thans, door de democratisering van het onderwijs en de sterke sociale assimilatie, ook in andere kringen - zeer geschikt bleek voor een samenleving, die op het Lockiaanse vrijheidsbeginsel was gebaseerd, zal de ontwikkeling van de gentlemancultus bevorderd hebben. Ook op internationaal terrein bleek dit type in staat, aanzienlijk bij te dragen tot het verhogen van het aanzien der Engelse natie.
| |
Verdediging tegenover de buitenwereld
De insulaire positie leidde ook tot de noodzaak van een gemeenschappelijke verdediging tegenover de buitenwereld, waaruit een onderlinge band tussen de eilandbewoners ontstond. Het is b.v. opmerkelijk, hoe vaak het woord ‘common’ in de Engelse taal voorkomt. Ook de goede voedingsbodem voor de coöperaties is op deze wijze verklaarbaar. Eveneens komt men langs deze weg tot de in Engeland zo opvallende zin voor burgerlijke beleefdheid en discipline. De Engelsman is uiterst correct, ook in het verkeer, en dringt zich niet op. Hij is niet nieuwsgierig en steeds hoffelijk, ook tegen ondergeschikten. De vermelde discipline is niet gedwongen of geforceerd. Zij is spontaan en ook een gevolg van de vrijheidszin, die inperkingen aanvaardt, omdat eerst daardoor - en hier openbaart zich ook het gevoel voor ‘common-sense’ - de vrijheid voor allen uiteindelijk mogelijk wordt.
Daardoor burgeren zich instituties snel in, zoals b.v. blijkt uit het lijdelijk aanvaarden van de na-oorlogse queuvorming voor winkels en bussen. Dit geschiedt dan zelfs in die mate, dat de indruk van schaapachtigheid wordt gewekt. In werkelijkheid spruit dit gedrag echter voort uit de ‘common’ gedachte, alsmede uit de vrijwillige inperking der vrijheid omdat dit nuttiger is.
Bij dit alles speelt ook weer de empirische instelling een rol. Daardoor ontstaat een net van conventies, die het leven in werkelijkheid toch tamelijk onvrij maken. Voor de beleefdheid - ook te verklaren uit de gentlemanopvoeding - geldt hetzelfde. Zo gaan grote vrijheidsliefde - waaraan annex een grote gemoedelijkheid bij vrijwel alle lagen der bevolking - en respect voor conventies hand in hand. Dit respect is weer oorzaak en gevolg tevens van het conservatisme, dat overigens ook uit het empirische volgt.
| |
| |
Omdat het verleden lessen leert, kan men het niet ongestraft verwaarlozen. Dat zou immers strijden met een empirische instelling. Het leven heeft daarom vaak zelfs nog Middeleeuwse trekken o.a. het ridderideaal en tot op zekere hoogte ook de monarchie; zelfs de vorst dient het respect voor conventies angstvallig te bewaren. Het Hogerhuis, de Admiraliteit, de public schools en de civil service zijn alle stabiliserende en conservatieve factoren in het Engelse leven.
Door het empirische en het conservatisme ontstaat een systeem van do-ut-des, nog bevorderd door de zin voor utiliteit. Een dyarchie, een condominium, een uitgebalanceerd stelsel van machten ontstaat op diverse levensterreinen. Zo tussen gemeenschappen en staat; zo tussen parlement en kabinet. Zo ook in de buitenlandse politiek, die hierdoor wel lijdt aan aarzeling en ‘trial’, maar anderzijds door een sapientia gunstig afsteekt tegenover b.v. de Amerikaanse.
| |
Puritanisme
Het Puritanisme is minder een factor, die een eigen verklaring geeft van de diverse facetten der volksaard dan wel een, die de reeds vermelde facetten nog accentueert. Zo is ervan het reeds vermelde individualisme een gevolg. Toen enige jaren vóór de jongste oorlog een storm het Kanaalverkeer onmogelijk maakte, meldden de Engelse bladen ‘Continent geïsoleerd’! En het zal niet gewaagd zijn ook de Nationale Kerk als een symptoom van het isolationisme te zien. Dat dit ook voor de buitenlandse politiek van belang is, zal bekend zijn. Het stellen - verder - van het persoonlijk geweten boven de kerkleer, zoals het Puritanisme beoogde, speelde geheel in de kaart van de vroeger besproken opvatting omtrent de impulsen van onderaf.
De morele standaard, die het Puritanisme met zich brengt, verdoezelt vaak het utilitaristische in de Engelse houding. Ethiek en nuttigheid kunnen weer hand in hand gaan. Ook leidt het Puritanisme tot een zeker fatalisme, waarvan de ‘wait-and-see’ mentaliteit en het experimenterend voortgaan met compromissen weer een gevolg is. En vooral willen wij nog wijzen op het superioriteitsgevoel, dat zeer zeker ook voortvloeit uit de gentlemancultus en de uiterst gelukkige politieke historie van dit volk, maar dat door de Puritanistische opvatting van het uitverkoren zijn der eigen groep toch sterk werd bevorderd.
Het typische daarbij is, dat dit gevoel volstrekt geen pose is, doch reëel gemeend. De Engelsman zegt het wel niet - daarvoor is hij te bescheiden of vindt zelfs dan de gevoelsuiting te sterk - maar het is voor hem een vanzelfsprekend iets, dat hij lid is van een superieure natie. In een ingezonden artikel werd destijds zelfs in ernst de verwondering uitgesproken, dat God geen Engelsman was! Dit superioriteitsgevoel is oorzaak en gevolg tevens van een groot gebrek aan kennis over het buitenland. Het feit, dat hij met zijn taal overal terecht kan en daardoor de noodzaak mist om zich de vreemde taal en daarmee de vreemde cultuur eigen te maken, speelt hier eveneens een rol. Ook in de pers komt steeds tot uiting, dat ‘everything and everybody in England is the best in the world’.
| |
| |
God is met Engeland. De leuze Britannia rule the waves, is dan ook méde een gelóófsuitspraak. En op de gedenkpenning, geslagen na de overwinning op de Armada in 1588, werden de woorden gegrift: ‘Deus afflavit et dissipati sunt’; de Heer heeft geblazen en zij werden verstrooid.
Ondanks de oorlog is dit na 1945 niet aanzienlijk verbeterd, o.a. omdat de Labourregering uit propagandistische motieven de situatie op het continent niet rooskleurig voorstelde: ook nog in 1948 sprak men van ‘starving Europe’. En het is vanzelfsprekend, dat de na-oorlogse jaren en gebeurtenissen bij deze superieurvoelende Engelsen het idee hebben gewekt van verongelijkt te zijn en te worden. Een gevoel van ressentiment is na 1945 zeer sterk. De eigenmachtige devaluatie van het £ in 1949 is wellicht hiervan een uiting: men wilde laten zien, dat men tóch kon doen wat men zelf wenste, zoals inderdaad een wereldmacht dat kan. Zelfs het Festival of Britain ontsproot voor een goed deel uit ressentimentsmotieven.
De afgeslotenheid t.g.v. het superioriteitsgevoel gaat vaak zelfs zover, dat de Engelsman op een internationale conferentie geestdriftig de speech van een ander toejuicht - ook al omdat deze voor hem brillant-juridisch en dus ongewoon was - maar bij de stemming rustig op zijn eigen standpunt blijft staan: wat er gezegd werd, was wel zeer aantrekkelijk voor anderen, doch raakte hém immers niet?
Daar aan het superioriteitsgevoel een zeker optimisme ten grondslag ligt, zou wellicht ook geponeerd kunnen worden, dat de woede voor weddenschappen hiervan een gevolg is. Het is echter ook mogelijk, deze woede toe te schrijven aan het bovenvermelde jongensachtige van de volksaard.
|
|