Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
Kroniek der economie
| |
[pagina 458]
| |
uit de Gouverneurs der Vlaamse provincies (de Gouverneur van Brabant neemt deel aan de activiteit van de Raad ten titel van waarnemer) en anderzijds uit afgevaardigden van de werknemers, van de werkgevers en van de christelijke, liberale en socialistische economisch-sociale organisaties. Zo hebben het Algemeen Christelijk Werkgeversverbond en het Algemeen Belgisch Vakverbond beide 8 vertegenwoordigers en de liberale syndicaten 2; het Vlaams Economisch Verbond telt 10 afgevaardigden in de schoot van de Raad; de Belgische Boerenbond, de Christelijke Middenstand en het Vlaams Liberaal Verbond van Werkgevers zijn elk door 3 personen vertegenwoordigd. Tot eerste Voorzitter werd aangesteld de Heer Van den Boogaerde, Gouverneur der Provincie Oost-Vlaanderen. Deze werd begin 1954 opgevolgd door de Heer Declerck, Gouverneur der Provincie Antwerpen. De ERV had echter nog met allerlei moeilijkbeden te kampen voordat hij definitief van wal steken kon. Doch in 1954 scheen tenslotte de rodageperiode beëindigd. Inmiddels was de organisatorische uitbouw voltooid; het secretariaat werd toevertrouwd aan de Heer J. van Waterschoot, hierin bijgestaan door Dr J. Geluck; in het eerste nummer van de ‘ERV-Mededelingen’ (mei 1954) kon Gouverneur Declerck noteren: ‘De secretariaatsarmatuur is er thans; reeds zijn belangrijke opdrachten verdeeld; commissies werden geïnstalleerd; verslaggevers zijn aan het werk geschoten’. Hoewel de Raad zich in den beginne beperkte tot het onderzoek van enkele concrete vraagstukken, waarvoor door de verscheidene componerende tendensen niet te zeer uiteenlopende oplossingen werden voorgesteld, werd het actieterrein geleidelijk uitgebreid. Op de eerste plaats beoogt de ERV het bevorderen van de streek-economie, alsook het behartigen van de Vlaamse belangen, door het nastreven van een behoorlijke deelneming der Vlamingen in de leidende officiële en officieuse organen van de Belgische economie. Doch de aandacht van de Raad gaat ook uit naar de practische uitbouw van het Vlaamse bedrijfsleven. Hiertoe verstrekt hij adviezen aan de overheid; deze bestrijken zeer verscheiden domeinen: het bevorderen van de Vlaamse uitgeverij, het ontwikkelen van een nationale filmindustrie, het doorvoeren van een politiek van openbare werken, de gezondmaking van de waterzieke gronden, enz. Doch hij wil ook van buiten uit initiatieven uitlokken en tot de materialisering ervan bijdragen. Aldus heeft de ERV onmiddellijk de aandacht van alle betrokkenen gevestigd op de wenselijkheid van een politiek die de vreemde investeringen zou aanmoedigen en die vooral zou gericht zijn op de vestiging van Amerikaanse ondernemingen in België. Onder de impuls van de ERV en dank zij de onderhandelingen gevoerd door Oud-Minister P. Heymans werd tenslotte het geschikte instrument geschapen: het Belgisch-Amerikaans Comité voor Economische Samenwerking, ‘dat de officiële goede wil, die thans aan beide zijden van de Oceaan bestaat, weet te benutten ter bevordering van concrete verwezenlijkingen’Ga naar voetnoot1). Andere activiteiten van de ERV verdienen nog een bijzondere vermelding. Aldus werd op verzoek van de Raad een enquête over de beschikbare industriegronden en industriegebouwen in het Vlaamse land ondernomen door de Algemene Economische Inspectie van het Ministerie van Economische Zaken. Maatregelen ten gunste | |
[pagina 459]
| |
van de vlasnijverheid werden aan de Regering gesuggereerd. Nieuwe bedrijvigheden worden eveneens in de hand gewerkt, o.a. de industrialisatie van de ziekenvoeding. Ook aan de toeristische uitbouw van Vlaanderen wordt ernstig gearbeidGa naar voetnoot2). * * * Het heeft geen zin nu reeds een balans van de activiteiten van de ERV te willen opmaken. Instellingen van dit soort kennen meestal een moeilijk debuut. De ERV blijkt nochtans vrij spoedig tot een volwaardig organisme te zijn uitgegroeid. Hierbij past het te wijzen op het feit dat de ERV op zichzelf niet mag vergeleken worden met de Conseil Economique Wallon, hoewel beide, theoretisch gezien, op dezelfde voet staan. De CEW is ontstaan als enig economisch orgaan van de Waalse provincies. De stichting van de ERV daarentegen was bedoeld als een poging tot coördinatie van de reeds bestaande verenigingen. Eén dezer laatste, het VEV (Vlaams Economisch Verbond), dat de werkgevers groepeert, had in 1952 reeds een lange en vruchtbare activiteit achter de rug. Daar waar soms gewezen wordt op de ‘intense’ activiteit van de CEW mag wel degelijk gerepliceerd worden dat voor Vlaanderen de globale actie én van het VEV én van de ERV én van de regionale raden moet worden beschouwd, wil men een vergelijking maken die steek houdt. Overigens mag van de ERV niet verwacht worden dat hij zou slagen waar én Regering én parastatale instellingen tekortschieten. De ERV is geen wonderdoener. Hij heeft een ruime taak die met beperkte middelen moet vervuld worden. Financieel is hij totaal afhankelijk van de vrijwillige bijdragen van de provincies en gemeenten en van de steun van individuele sympathisanten. Hij blijkt dienvolgens hoofdzakelijk te moeten fungeren als coördinator van allerhande initiatieven, als catalysator, enigszins ook als whip. Het lijdt geen twijfel dat in de Vlaamse gewesten nog steeds heel wat fundamentele problemen verwaarloosd wordenGa naar voetnoot3). Maar juist daarom verdient de actie van de ERV de steun van allen die wensen dat binnen afzienbare tijd voor deze problemen een ernstige oplossing gevonden wordt. Nu reeds mag worden gezegd dat de ERV in Vlaanderen een aanzienlijke plaats heeft weten te veroveren, en dit in een zeer korte tijdspanne. Geen enkele zijner resoluties wordt veronachtzaamd. Slechts zelden kon een Vlaams organisme op zo'n morele kracht bogen. ‘Vlaams realisme is even noodzakelijk als Vlaams romantisme; beide samen, het koel verstand en nuchter overleg enerzijds, het geestdriftig en bezielend sentiment anderzijds, moeten de volledige Vlaamse Beweging vormen’Ga naar voetnoot4). In minder dan drie jaar is de ERV tot één der belangrijkste componenten van het Vlaamse streven uitgegroeid. |
|