| |
| |
| |
Atheïsme en religieuze Renaissance in Sowjet-Rusland
door Johan van Os
‘Op geheel en al ontoereikende wijze wordt door de organisaties van het Ministerie van Cultuur in de UdSSR en door de “Unie-vereniging voor de Verbreiding van Politieke en Wetenschappelijke Kennis” propaganda gevoerd voor het wetenschappelijk atheïsme. Mededelingen en voordrachten inzake het atheïsme vinden maar heel zelden plaats, ja, hun aantal zinkt van jaar tot jaar en hun ideologisch-wetenschappelijk niveau is zeer laag. In veel gevallen onttrekken de propagandisten van Vakvereniging en Komsomot zich volledig aan de propaganda voor het wetenschappelijk atheïsme. Ook de propaganda via vlugschriften en brochures laat alles te wensen over. De centrale en plaatselijke dagbladen, de wetenschappelijke tijdschriften en de literatuur laten deze problemen in vergetelheid geraken. Men publiceert veel te weinig boeken en geschriften over onderwerpen betreffende het wetenschappelijk atheïsme en die welke verschijnen, lijden aan ernstige tekortkomingen. Als uit beginsel verwijderen zij zich van hun eigenlijke taak: de communistische opvoeding der arbeiders. Ze zijn onpopulair, geschreven in moeilijk toegankelijke taal’.
‘Prawda’, 24 Juli 1954.
‘Indien bij ons iemand atheïst wordt, dan eist hij steeds dadelijk de uitroeiing van het Godsgeloof, dat wil zeggen: een uitroeiing door het zwaard. Want het atheïsme is voor hem als het ware een nieuw geloof, dat hij even hartstochtelijk aanhangt als het oude zonder te merken, dat hij aan niets gelooft. Zo groot is onze zieledorst’.
Dostojewski in ‘De Idioot’.
MISSCHIEN mogen wij aannemen, dat het communisme geestelijk uit twee elementen is gegroeid: het sobornale gemeenschapsverlangen dat het Russische volk door alle eeuwen heen eigen is geweest en het westers nihilisme dat in de 19de eeuw door de beweging der Zapadniki werd gepropageerd en toegepast op de sociale verlangens van het volk. Het Russische nihilisme, zoals het door schrijvers als Toergenjew en geestelijke leiders als Tchernischewski met hun typische ‘Ganzheits’-visie werd verstaan, is het complex van psychofilosofische resultaten waartoe het westen via Renaissance en Verlichting gekomen was: natuurwetenschappelijk denken, marxisme, materialisme, atheïsme. De door de oude maatschappelijke orde (Tsarenregiem en orthodoxe hiërarchie) in haar broederschapswil teleurgestelde intelligentsia gebruikte die resultaten, waartoe het westen via een volkomen van de Russische verschillende, historische evolutie gekomen was, als hefboom om deze orde te ontwrichten. Zij herformuleerde in de met haar emoties incongruente taal der westerse materialistische
| |
| |
filosofie het oude sobornostgeloof. De Rus aanvaardde het atheïsme als een natuurwetenschappelijke consequentie, niet als een psychische constitutie. De emotionele inhoud van dit atheïsme bleef even religieus als hij ooit geweest was. De critiek van dit atheïsme op de godsdienst is dan ook niet van theologische, maar van zuiver sociologische aard. In een artikel in de ‘Communist’ werden de voornaamste punten van deze critiek nog eens helder en ondubbelzinnig samengevat:
‘Welke verwoestingen worden er aangericht door de religieuze ideologie die de aanhangers van kerken en secten verkondigen? Op de eerste plaats doodt zij in de gelovige ieder interesse voor maatschappelijke activiteit en vervreemdt hen van de strijd voor het communisme. De godsdienst beweert, dat het aardse leven maar ‘ijdelheid der ijdelheden’, slechts een trap is tot de eeuwige zaligheid ‘in een andere wereld’. Zij spuit haar volgelingen pessimistische levensbeschouwingen in, vergiftigt het bewustzijn en brengt de mensen af van de rechte weg: de strijd voor een echt geluk op aarde, voor het communisme.
De communistische partij stut haar arbeid op de wetenschap. Zij verzekert de vrije ontwikkeling van een wetenschappelijke wereldbeschouwing. ‘Zij ontplooit een anti-religieuze propaganda tegen onverschillig welke religieuze vooroordelen, omdat ze vóór de wetenschap is, de religieuze vooroordelen echter tégen de wetenschap gericht zijn’. (J.W. Stalin). De godsdienst is de doodsvijand van de wetenschap. Zij gaat zo ver, de onwetendheid tot deugd te verheffen. Zij prijst de ‘geestelijke armoede’. Zij blaast de onontwikkelden reactionaire voorstellingen in: wie de wetenschap vermeerdert, vermeerdert de ellende. De religie leert haar aanhangers, de wetenschap, het practische leven, de ervaring te verachten en zich op ‘de heilige wil Gods’ te beroepen. In plaats van tegen de droogte te vechten en daarbij gebruik te maken van wetenschap en techniek, spoort de godsdienst er toe aan, God te bidden dat Hij regen zendt. Bij ziekte weigert menige gelovige, de dokter te roepen. Ze bidden liever tot God en de heiligen om genezing, ze vereren de ‘heilige reliquieën’ en de ‘wonderdadige ikonen’. Ze lopen naar kwakzalvers of zelfs naar de heksenmeesters. Het komt voor, dat Sowjetarbeiders zulke gevallen bemerken en ondanks dat in alle gemoedsrust doorwerken, als was er niets gebeurd. Nog vreemder: je vindt hier en daar zelfs nog communisten die niet alleen religieuze vooroordelen tolereren, maar zelf nog onder hun invloed staan.
De communistische partij houdt het voor haar heiligste plicht, onvermoeid de vriendschap tussen de volkeren, de politieke en morele eenheid der Sowjetmaatschappij te versterken. De godsdienst daarentegen voedt haar aanhangers op in een geest van vijandschap en into- | |
| |
lerantie tegen allen die niet hetzelfde geloof belijden. Zij zaait tweedracht en scheiding. De Islam bijvoorbeeld beschouwt andersdenkenden als ongelovigen en godlozen die men verachten, verafschuwen en uitroeien moet. De Christenen op hun beurt noemen de Moslims ‘niet-christenen’, ‘bassurmanen’. Nog in onze dagen groeit de haat tussen gelovigen van verschillende confessie, ja, breekt menigmaal naar buiten uit. In deze vijandschap en onverdraagzaamheid vermengen zich religieuze resten met nationalistische vooroordelen; zij voeden en onderhouden elkaar wederzijds. Zo wordt de grondvesting van een internationale, proletarische ideologie en de broederschap onder de volken door de religie vertraagd.
Van direct schadelijke invloed op de volkshuishouding zijn de verschillende godsdienstige feesten (Kerstmis, Pasen, Drievuldigheid, St. Petrus, St. Elias, Kurban-Beiram, Ramadan enz.). Op zulke dagen verbiedt de godsdienst elke arbeid als ‘zware zonde’ die ‘Gods toorn’ op zou kunnen wekken. Dikwijls gaan deze religieuze feesten gepaard met drinkgelagen die dagenlang duren. Dat alles vervreemdt de mens van zijn taak en ondermijnt de arbeidsdiscipline in het productieproces.
De religieuze overblijfselen houden bovendien bepaalde riten in stand die de menselijke waardigheid verlagen. Zo bijvoorbeeld de besnijdenis naar joodse en islamitische voorschriften en de doop; het kerkelijk huwelijk bezegelt de ondergeschiktheid van de vrouw; de biecht werd in een maatschappij van klassetegenstellingen gebruikt als spionage- en strijdmiddel tegen revolutionaire bevrijdingsbewegingen. Dikwijls volgt men ongepaste en heilloze gebruiken om de eenvoudige reden, dat ‘anderen het ook doen’.
Deze critiek wordt bepaald door twee motieven: de wil om de sociale achterstand van het Russische volk in te halen en het verlangen naar wereldbroederschap. Inzoverre de religieuze traditie verondersteld werd deze wil en dit verlangen in de weg te staan, werd zij met argumenten, ontleend aan de westerse natuurwetenschap, maar anderzijds met een pathos, geboren uit de diepste religieuze bewogenheid van het Russische volk, als doodsvijand van de hernieuwde, in wezen eschatologische toekomstverwachtingen bestreden en naar vermogen vernietigd. Het atheïsme werd de incongruente vorm van het sobornostgeloof. Het is een, zoals Berdjajew zegt, ‘dialectisch moment in de (sobornale) Godsbeleving’, zoals het communisme zelf volgens deze filosoof ‘een dialectisch moment in het christendom’ betekent.
Elke incongruentie wordt achterhaald. Elke religieuze drift schept zich een onvervreemdbaar eigen gestalte. Nu de nieuwe sociale orde in Rusland gevestigd is, heeft de propaganda voor het atheïsme haar
| |
| |
eigenlijke motivering én haar wezenlijke inhoud verloren. Het religieuze pathos ligt - na de radicale vernietiging der oude historsche vormen - in alle zuiverheid bloot en eist nu een nieuwe vormgeving. Het zal op zijn beurt de vernietiging van de incongruente, volgens westers rationalisme betheoretiseerde maatschappij-creatie eisen.
Politiek en pathos verwijderen zich van elkaar. Lenin en Stalin waren nog profeten, de tegenwoordige leiders van het Kremlin onderscheiden zich in niets van de heren der ‘Verenigde Naties’. Ze zijn misschien wat ongemanierder en schamen zich niet om onder elkaar een robbertje te boksen, hetgeen wellicht bijdraagt tot een populariteit à la Eisenhower, maar gestalte bezitten ze niet meer. De vaderfiguur van een Stalin wiens woord de Russen tot tranen bewoog, heeft zich voorgoed uit het communistische systeem teruggetrokken. Het naakte systeem: een strak net van geraffineerd organisatorisch beleid en geslepen trucs, in stand gehouden door een oligarchie van machtsbeluste, elkaar wantrouwende en benijdende uitbuiters, blijft over. Het sobornaal-religieuze pathos dat aan het communisme ten grondslag lag, ebt in zijn oorspronkelijke bronnen terug en wacht van daaruit op een nieuwe openbaringsvorm.
Er dringen reeds waarschuwende stemmen tot ons door, dat de oude strijdbare gemeenschapsgeest het communisme heeft verlaten, dat de UdSSR in een bureaucratie, verschrikkelijker dan tijdens het Tsarenregiem, dreigt te ontaarden en de religie tot een renaissance komt.
Geen enkel volk heeft zo'n buitengewone geschiktheid tot het in stand houden en verdragen van de meest ontaarde en belachelijke bureaucratieën als het Russische. De leegte der bureaucratie is het thema van alle Russische comici vanaf Gogol. Het schijnt, dat er tussen alle uniforme Sowjetliteratuur weer Gogoltypen opduiken die de Sowjetbureaucratie aan de kaak stellen. De totalitaire verdrukking schijnt tot het lot van de Russische geschiedenis te behoren. Maar intussen heeft het Russische volk zich onder de druk van totalitaire tyranieën niet alleen een weergaloze lijdenskracht verworven, ook nergens als hier werd de persoonlijke, scheppende vrijheid die de voorwaarde is van elke religie, filosofisch zo diep doordacht en creatief zo tot het uiterste beleefd.
Deze vrijheid zal, evenals zij het Tsarenregiem doorbroken heeft, ook het communistische regiem doorbreken. Binnen de Komsomol zal zich opnieuw een slavofiele intelligentsia vormen die zich op de waarden van het religieus verleden gaat bezinnen. De ‘Komsomolskaja Prawda’ brengt regelmatig sensationele ontdekkingen aan het licht met betrekking tot intellectuelen die een dubbel leven leiden. Vooraan- | |
| |
staande figuren in het regiem - voorzitters van Vakverenigingen, academische functionarissen, hoofdingenieurs bij de Sowjetindustrie - blijken plotseling gelovigen te zijn, ja, bekleden soms een officieel ambt in de orthodoxe kerk. Kort geleden bleek een oriëntalist die als afdelingschef bij een wetenschappelijk Sowjetmuseum fungeerde, 's avonds van zes tot acht uur als diaken in een naburige kathedraal op te treden. Zijn kennis van de oosterse talen gebruikte hij om opdrachten van de clerus uit te voeren en teksten van de kerkvaders te vertalen. Een soortgelijk geval deed zich voor aan een chirurgischgynaecologisch Instituut. De partij droeg Benjamin Wassiljewisch B., aspirant bioloog en president van het Vakcomité, op een voordracht over de antireligieuze propaganda te houden. Hij was specialist op het gebied van de fysiologie en sinds 1942 partijlid. Na lang dralen weigerde hij categorisch en verklaarde: ‘Ik kan het wetenschappelijk atheïsme niet propageren, ik ben zelf gelovig’.
Een journalist van de ‘Prawda’ stapte een huis binnen waar de vrouwen en oude mannen van het dorp een godsdienstige bijeenkomst hielden. Even later ging opnieuw de deur open en op de drempel stond een jonge man in sporthemd. Op zijn borst blonk de klem van een vulpenhouder. Hij kwam naar voren, allen stonden op, knielden en luisterden naar ‘de weinig klare woorden van de prediker: zinspelingen op een soort genade, vermaningen tot passiviteit: ‘Werp alle aardse onzekerheid van u af. De Heer neemt al uw zorgen op zich’.
Bij nader onderzoek bleek de jonge prediker technisch constructeur en hoofd van de afdeling nieuwbouw in de kaderafdeling ‘Smolensker Woud’ te zijn: de jongste specialist van het kader, 26 jaar.
De Sowjetkranten en tijdschriften spreken van een religieuze renaissance. ‘Onze taak is dringend, zelfs onder de jeugd is een religieuze vernieuwing gaande’, schrijft N.F. Oleschtschuk in ‘Wetenschap en Leven’. De priesters van de orthodoxe kerk oefenen een reële invloed uit op de jeugd. Vooral de prediking wint aan betekenis: verschillende waarnemers beweren, dat de orthodoxe kerk van vandaag een kerk van het woord is geworden. Vervolgens de ceremonieën: aanhoudend spreken de Sowjetberichten over de aantrekkingskracht van de ritus, speciaal van het kerkelijk huwelijk. Het aantal priestercandidaten loopt op. In 1946 traden 74 novicen in in het seminarie van Leningrad. In 1950: 172. In 1952: 320. In 1953: 396. Ook de invloed van de secten neemt met de dag toe. Hun structuur bemoeilijkt een directe reactie: men kan er geen vat op krijgen. Niettemin verlichten ze het geweten van hun aanhangers: men kan gelovig zijn en tegelijkertijd deelnemen aan de communistische ontwikkeling van het land. Verschil- | |
| |
lende secten leren zelfs, dat Jesus de eerste communist is geweest.
Zoals elke politiek die van haar emotionele bodem is losgeraakt, past de huidige Sowjetpolitiek zich aan bij de gegeven realiteit, ook waar die met haar ideologie in strijd is. Daaruit blijkt de steeds voortschrijdende verwesterlijking en ontbinding van deze ideologie en haar dragers.
Onmiddellijk na de Octoberrevolutie was het conflict tussen de orthodoxe kerk en het communisme zeer verbitterd. Maar later volgde het patriarchaat te Moskou een politiek van absolute loyaliteit tegenover de Sowjetmacht en zodoende werd reeds in 1927 het wettelijk bestaansrecht der hiërarchische organisatie erkend. Enkele afgescheiden groepen hadden zich trouwens al eerder wettelijke erkenning weten te verwerven. Het hoogtepunt in deze gunstige ontwikkeling werd bereikt in de oorlogsjaren, toen 't patriarchaat officieel in ere werd hersteld. Het zijn zuiver utilitaristische overwegingen die de Sowjetmacht tot deze verzoenende houding bewegen. Een interne grond is ongetwijfeld ‘de heilige eenheid van het volk’ die zich tijdens de oorlog noodzakelijk had getoond en dat ook later, in de periode van de wederopbouw en ten overstaan van nieuwe oorlogsdreigingen, in onverminderde mate bleef doen. Bovendien bleek het prestige van de Russische orthodoxe kerk een uitstekend hulpmiddel te zijn bij het inlijven of beïnvloeden van de buurlanden. Servië, Bulgarije en Roemenië hebben een sterke orthodoxe meerderheid; Polen en de Baltische staten beschikken nog altijd over niet te veronachtzamen orthodoxe minderheden. Een grote rol speelde ook het streven naar vermindering van de internationale spanningen. Dit laatste punt verklaart bijvoorbeeld de momenteel duidelijk aan het daglicht tredende begunstiging van de Baptisten, die n.l. meer en nauwere betrekkingen onderhouden met de Angelsaksische landen dan de orthodoxe kerk.
De normalisering der verhouding kerk en staat - zo noemen de Sowjetteksten het - heeft niettemin talrijke consequenties. De bevolking krijgt langzamerhand het idee, dat de staat zich neutraal verhoudt ten overstaan van de godsdienst. Deze mening grijpt zelfs om zich heen onder de leden der partij. De lagere functionarissen raken in de war door bepaalde eerbetuigingen en de hoge onderscheiding waarmee kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders worden behandeld, en zien voor antireligieuze propaganda geen werkelijke grond meer.
Nochtans spreken de officiële richtlijnen dikwijls genoeg over de noodzakelijkheid van deze propaganda. Op 7 Juli 1944 werd - kennelijk als voortzetting der in 1940 geliquideerde ‘Vereniging van strijdbare Godlozen’ - de ‘Unie-Vereniging voor de Verbreiding van Politieke en Wetenschappelijke Kennis’ opgericht. Ook in de pers
| |
| |
duiken steeds weer vermaningen op in deze geest, maar de officiële besluiten dringen niet meer door de algemene apathie heen. Door voortdurende herhaling schijnt het Russische volk zich ook in deze dingen een zekere dikhuidigheid eigen gemaakt te hebben. De tegenwoordige atheïstische propaganda mist het oude doorbraakelement. Zij is, zoals de ‘Prawda’ schrijft, gesteld in een ‘niet-populaire, ontoegankelijke taal’: de formules van de westerse wetenschap die niet meer doorstoten tot de religieuze ziel van het volk. Deze ziel is altijd dorstig naar een profetische verkondiging, iets wat behalve Dostojewski ook Lenin en Stalin begrepen hebben. Ten behoeve van de materialistische scholing der jeugd zijn er gedrukte voordrachtteksten en populaire brochures in de clubhuizen, de leeszalen en bibliotheken. Maar de kadercomité's gebruiken ze niet. ‘Meer dan vijftig van dit soort brochures bevinden zich in de bibliotheek van Nadejdinsk’, vertelt een reizende journalist van de ‘Prawda’. ‘Daaronder zijn interessante titels als: ‘Was er een begin en zal er een einde van de wereld zijn?’ - ‘Hoe het heelal ontstond’ - ‘De oorsprong van het leven op aarde’ - ‘Buitengewone verschijnselen in het hemelruim’ - ‘De religieuze vooroordelen en hun oorsprong’ - en talrijke andere. Wij vragen Anna Komarowa, de bibliothecaresse: ‘Waarom zijn deze brochures zo bestoft?’ ‘Geen mens neemt ze mee!’ antwoordt Anna doodkalm. ‘Hebt u wel eens geprobeerd, dit materiaal op werkplaatsen te krijgen, op het veld en in de woonhuizen?’ ‘Nee, daar heb ik nooit aan gedacht’. Uiteindelijk blijkt, dat kameraad Komarowa ze zelf nog nooit heeft gelezen. Verschillende keren hebben de functionarissen van de Komsomol kameraad Komarowa in haar bibliotheek bezocht, maar niemand heeft er ooit
een woord over gerept, hoe de bibliothecaresse propaganda diende te maken voor haar natuurwetenschappelijke werken.
Alles wijst er op, dat het atheïsme in Rusland zijn geloofskarakter heeft verloren en tot dezelfde neutraal-wetenschappelijke denkwijze is verschraald als bij ons. Het communisme vermagert ideologisch steeds meer tot een intellectuele aangelegenheid, politiek tot een bureaucratie en wetenschappelijk tot burgerdom. Het nihilisme dat in de 19e eeuw de Russische sobornost heeft bevrucht, blijkt nu vergif te zijn geweest dat geleidelijk de geloofsinhoud uit de communistische idee heeft weggevreten. Het Russische volk - ‘het minst burgerlijke volk ter wereld’ (Berdjajew) - heeft bewezen, eindeloos lang de dwingelandij van een uitgehold systeem te kunnen blijven verdragen, maar geen steen zal op de andere blijven, wanneer de opgehoopte reservekrachten van dit volk in hun eschatologische vernietigingsdrift tot uitbarsting komen.
|
|