Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
Archeologische kroniek
| |
[pagina 353]
| |
Zover stond de archeologie toen in 1955 een nieuwe schuilkelder moest worden uitgegraven onder de loods 22, een paar honderd meter ten noorden van het Steen. De archeologen en de historici hielden een oogje in het zeil. Hun waakzaamheid werd weldra beloond: reeds bij de eerste slagen van de mechanische delver werd een negentiende eeuwse kelder aangetroffen en aanstonds daarop had men af te rekenen met zware houten balken die stevig in de moerassige bodem waren geheid. Dadelijk werd het mechanische werk stilgelegd: het werd de archeologen gegund tot een systematisch onderzoek over te gaanGa naar voetnoot1). Het resultaat was verrassend en uitermate boeiend voor de kennis van de vroegste geschiedenis der stad Antwerpen, evenals voor de geschiedenis van de bouwkunst tijdens de vroege Middeleeuwen. In de grote sleuf, op wier wanden we vier eeuwen geschiedenis kunnen aflezen dank zij de verschillende grondlagen die er zichtbaar zijn, werden tot op heden de overblijfselen blootgelegd van drie opeenvolgende nederzettingen. De bodem van de kuil ligt op ongeveer 4,5 m en waarschijnlijk zijn er nog oudere nederzettingen uit de diepere lagen te verwachten. Het jongste en hoogst gelegen niveau is het best bewaard en biedt merkwaardige ontdekkingen. Daarin vindt men de overblijfselen van een complex van gebouwen en straten, die volledig zijn opgetrokken uit hout. De straten bestaan uit dicht naast elkaar gelegde dwarsbalken. Van de drie woningen die werden teruggevonden, is slechts één enkele voor een groot deel uitgegraven. Het is een rechthoekig gebouw waarvan de wanden nog ten dele in opstand zijn bewaard, hetgeen een grote zeldzaamheid is en aan deze opgraving haar groot belang schenkt. De woning bestaat uit een geraamte van zware eiken boomstammen, waartussen de eigenlijke wand is opgetrokken. Deze wand bestaat uit ruwe dikke planken, die vertikaal naast elkaar geschoven zijn in de gleuf van een horizontaal liggende zwaardere balk. De deuropening is nog te herkennen, evenals de sporen van een haard in het midden van de woning. Onder dit jongste niveau treft men de resten aan van een oudere woning, volgens hetzelfde plan opgetrokken. Ook de straten van dit lagere peil zijn op dezelfde wijze aangelegd als de jongere. Helemaal onderaan vindt men de sporen van een ouder stadium, eveneens met houten huizen. Hier bestaan de wanden niet meer uit planken, maar wel uit een vlechtwerk van dunnere takken en twijgen. De verschillende niveaus hebben de regelmatige ophoging van de grond gevolgd; ophoging die te danken is aan de voortdurende aanslibbing op de Scheldeboorden. Men kan duidelijk merken dat de indeling der percelen, de oriëntering van de huizen en het tracé van de straten niet veel hebben gevariëerd. Men vindt deze indeling zelfs terug in het oude kadaster, zodat de opgravers konden vaststellen dat hun werkterrein gelegen was aan de oude Mattestraat, die de eerste stadskern van noord naar zuid doorsneed. Aan deze straat lag ook de eerste parochiekerk, de Sint-Walburgis, op enkele tientallen meters ten zuiden van het huidig opgravingsterreinGa naar voetnoot2). | |
[pagina 354]
| |
Totnogtoe werd slechts een klein gedeelte blootgelegd van de oudste stadskern. De ontdekking is echter ongetwijfeld één van de belangrijkste uit de laatste jaren. Zij geeft ons een totaal nieuw inzicht in de bouwkunst van de streken waar steen een schaars bouwmateriaal was. De houtbouw, in Antwerpen aangetroffen, sluit aan bij de beschavingen uit het noordelijk kustgebied en is zeer verwant met de houtbouw die thans nog aangetroffen wordt in de Skandinaafse landen. De aanknopingspunten op het gebied van de bouwkunst zijn uiterst leerrijk. De betrekkingen met het Noorden worden nog bevestigd door de kleinere voorwerpen die in de loop van de opgraving werden ontdekt. Het zijn vooral fragmenten van aardewerk en gebruiksvoorwerpen in ander materiaal. De moerassige bodem van de Schelde-oever heeft deze voorwerpen in uitstekende toestand bewaard, ook al waren ze vervaardigd uit licht vergankelijk materiaal, zoals leer en hout. Het aardewerk, nu eens onversierd, dan weer met eenvoudige motieven beschilderd, sluit aan bij het vaatwerk uit Friesland, Noord-Duitsland en Denemarken. Interessant zijn ook de houten voorwerpen: overblijfselen van een wagen, van een schop, van een gedraaide kom. Dit alles kan men vergelijken met het materiaal dat men b.v. in Dorestad heeft aangetroffen en ook in de meer bekende vondst uit het Oseberg-schip. Tenslotte werden ook talrijke Ieren schoenen gevonden van verschillende makelij: schoenen uit één stuk, schoenen met een afzonderlijk aangenaaide zool enz. Het geheel der opgravingen stelt ons in staat binnen te dringen in het dagelijkse leven van een kleine aanlegplaats tijdens de periode die men de ‘duistere’ Middeleeuwen noemt (van de tiende tot de dertiende eeuw). In die eeuwen maakte Antwerpen nog deel uit van een reeks grensposten, als steunpunten opgericht aan de rand van het grote Karolingische Rijk. Ze dienden niet alleen als beveiliging tegen een mogelijke terugkeer van de Noormannen, maar waren ook economisch van groot belang. Reeds in die verre tijden kan men de richting onderscheiden waarin het economisch leven van de havenstad Antwerpen zich zal ontwikkelen. In de Hansa-periode zal deze richting tot haar hoogste bloei komen. We hopen dat de gelukkige opgravers het bij deze eerste sleuf niet zullen laten en dat ze weldra, met de hulp van de nodige toelagen van rijk en gemeente, hun belangrijk werk in beste voorwaarden zullen voortzettenGa naar voetnoot3). |
|