de bijna volwassen kinderen van het gezin Pattini, koesteren voor elkaar een genegenheid van intiemere aard dan gebruikelijk is tussen broer en zuster. Thomas, 19 jaar, is een onvolgroeide adolescent gebleven, die voor de gevaren van de volwassen wereld vlucht in zijn dwaze, verbijsterende dromen. (Zijn figuur is door de auteur zo broos en aandoenlijk geschapen, dat ze moeilijk anders dan door een sensitieve knaap kan vertolkt worden). Andrea, nerveus en zelf intuïtief gewaarschuwd voor de dreiging van de grote-mensen-wereld, wil hem beschermen en speelt zijn spelletje mee, beurtelings hartstochtelijk en pruilend. Dat gaat maar zolang zij in Thomas' dromen bij hem kan blijven. Maar het spelletje moet kapot gaan wanneer de ouders Thomas een andere droom opdringen, een die zich niet zomaar als droom kan handhaven, een die gerealiseerd moet worden, een waar voor Andrea geen plaats meer is: Thomas moet trouwen met Hilda, zijn manzieke nicht. De dreiging van een mogelijke realisering, van een verplichte intrede in de volwassen wereld, de wereld van huwelijk en geld, breekt het spel der dromen stuk: Thomas vlucht de straat op, Andrea vlucht in de dood. Ze konden alleen dromen, niet volwassen leven. Want hun ouders hebben het hun niet geleerd, konden of wilden het hun niet leren. Zelf hebben ze nooit vrede genomen met hun eigen werkelijk leven: ze verkommeren onder het teloorgaan van het leven dat ze zich gedroomd hadden. ‘Liebe zwischen Bruder und Schwester - Wiederholung der Liebe zwischen Mutter und Vater’, zegt Kafka ergens.
De liefde tussen Andrea en Thomas is zuiver. Maar dan van een esthetische, d.i. prae-ethische zuiverheid. Met categorieën van moraliteit en immoraliteit heeft ze niets te maken. Niet alleen behoeft ze nauwelijks verwezenlijking in de werkelijkheid, maar ze zou die realisering niet verdragen. Nergens wordt aan de lezer of toeschouwer een dergelijke verwerkelijking geïnsinueerd (alleen de critiek heeft dat gedaan). Juist door de teerheid tussen Andrea en Thomas onbevangen ten tonele te voeren, in wonderlijke zachtheid en kinderlijkheid, in hevige of broze poëzie van woorden en beelden, wordt iedere verdenking omtrent de aard van deze verhouding uitgesloten. Thomas en Andrea komen niet eens toe aan een ethische stellingname: hij kan niet, zij wil niet; hij is ontoerekenbaar, zij vergist zich, uit medelijden. Tegen de dreiging van de vuile, reële grote-mensen-wereld zoeken ze samen heul op hun eiland van zuivere maar irreële droom. ‘L'idéalisme a les mains pures, mais il n'a pas de mains’. Deze zuiverheid is onmogelijk. Maar even onmogelijk is voor deze adolescenten een reële, ethische stellingname tegenover het werkelijke leven.
In hun onwerkelijke droomwereld zijn Thomas en Andrea verbannen door het ressentiment en de gefrustreerde, domme eigenliefde van de moeder. Zij heeft hen verhinderd volwassen te worden. Zij was zelf ‘te klein, te arm, te laf’, om haar kinderen zichzelf normaal te laten ontvoogden. Zij heeft ze warm willen koesteren, ze voor alle kneuzingen willen behoeden, maar zij heeft ze juist daardoor verwekelijkt en kwetsbaar gemaakt: ‘Het leven, beste jongen, is een strijd. En pas wanneer je op een zekere leeftijd gekomen bent, merk je dat. Je merkt het niet eerder, omdat je ouders tot dan toe al het werk voor je hebben opgeknapt, omdat zij jou uit de brand hielden’. Niets is afschuwelijker in dit stuk dan deze herhaalde betuigingen van egoïstische zorg. Andrea kan dan ook terecht verwijten: ‘Als er iemand hier in huis verantwoordelijk is voor zijn toestand, Mama, ben jij het’. Omdat haar eigen droom niet opgewassen is geweest tegen het leven (zoals het gedroomde concerto van de vader nooit zal