| |
| |
| |
Letterkundige kroniek
Oorlogservaring en Italiaanse letterkunde
door D. Rywood
DE oorlog in al zijn aspecten heeft een massa literatuur losgeslagen, waarin binnenkort de zoekers naar onderwerpen voor dissertaties met wellust zullen kunnen schiften en vergelijken: sensatie- en avonturenverhalen, memoires, kronieken en krijgsidyllen. Tien jaar na het wereldconflict zijn zelfs de grootste schrijvers nog bezig met het verwerken en herscheppen van hun belevenissen. De oorlog heeft de hele mensheid voor vragen gesteld en tot reacties genoopt die in het werk van de meest begaafde kunstenaars hun helderste en diepste symbolische uitdrukking vinden. De kosmische orkaan, waarin de mens werd meegerukt, heeft méér gedaan dan droompaleizen als kaartenhuisjes wegvagen, hij heeft de basis van een algemeen aanvaarde wereldvisie geschokt, en, temidden van de puinen, vraagt de overlevende zich terecht af: ‘wat nu?’
De reactie van de meerderheid der Franse literatoren verraste ons, bij een volk met zo ridderlijke tradities, door een buitengewoon vlugge dimissio animi, - een opgeven en zich laten zinken, een pessimisme en een hopeloosheid, die men al dan niet existentialistisch kan noemen. Of behoorde ook de befaamde ridderlijkheid alleen maar tot de bedrieglijke elementen van het leugendecor, waaruit de verbrijzelde wereld was opgebouwd? De Franse literator, zowel als de Fransman-van-de-straat, heeft zich bedrogen gevoeld en is zo diep ontgoocheld, dat hij de voorbije wereld, waaruit de oorlogsorkaan ontstond, eenvoudig en globaal veroordeelt en zichzelf de nodige moed inspreekt om lucied de nacht van de onzekerheid in te gaan. Op de vraag: ‘wat nu?’ antwoordt hij ofwel met een totale afwijzing, bang voor nieuwe illusies: ‘alles, het hele leven, is a priori zinloos’, ofwel met een blinde hoop in een nieuwe wereld, waarvan alleen het uiterst revolutionaire karakter hem garandeert dat zij niets te maken heeft met de voorbije en veroordeelde.
Heel anders reageert de Engelse literator. Ook bij hem heeft de schokkende oorlogservaring fundamentele inzichten aan het wankelen gebracht. Evelyn Waugh meldt in zijn Officers and Gentlemen, het vervolg op Men at Arms, dat het derde deel van de voorgenomen trilogie niet zal verschijnen: voor zijn held Crouchback, de bescheiden gentleman, die de voltooiing van de menselijke persoonlijkheid in een heel andere richting zoekt dan die van de efficiëntie, de imponerende kracht of ook maar het eenvoudig welslagen, is er geen plaats meer tussen de nuchtere, geestelijk sterke, moreel bijna primitieve mensen van de nieuwe soort. Maar de Engelse kunstenaar legt een natuurlijke schroom aan de dag voor vlugge en extreme conclusies. Vooraleer te oordelen en te veroordelen, vraagt hij zich af: ‘wat is er eigenlijk gebeurd?’ Vooraleer wereldbeschouwingen met elkaar uit te wisselen, wil hij de confrontatie met
| |
| |
zijn beleving eerlijk tot het einde doortrekken en klaar zien in wat met hem gebeurd is. Vandaar de kalme probiteit, die zichzelf en de lezer definitieve oordelen ontzegt, de humane humor en de vrijwillige beperkte concreetheid, die zo kenmerkend zijn voor de Engelse oorlogsliteratuur.
In geen enkel land wellicht heeft de confrontatie met de oorlogsbeleving een zo rijke, gevarieerde en literair voortreffelijke oogst opgebracht als in de Verenigde Staten. Maar trots alle variaties, vanaf de brutale dejectie en de ironie der heldhaftigheid in The Naked and the Dead tot de menselijk warme tragiek in The Young Lions, draagt deze literatuur één groot kenmerk: de oorlog heeft aan de Amerikaanse mens geen nieuwe problemen gesteld, hij heeft hem gewoonweg op een beangstigende en vitale wijze voor de elementaire oerproblemen van het mensenleven geplaatst: de zin van dit leven, de contingentie van de mens en de grenzen van zijn vrijheid, zijn kleinheid en verlorenheid, maar ook zijn potentialiteit tot onvermoede overstijging en begrijpende diep-menselijkheid, zijn verscheurdheid tussen een liefde waarvoor hij leeft en een plicht die hij niet begrijpt, zijn eindeloze aspiraties en het schijnbaar cynisch toeslaan van het noodlot. En het is wel die algemeen-menselijke problematiek die aan de Amerikaanse oorlogsliteratuur haar blijvende waarde zal schenken.
De Duitse schrijver staat tegenover de oorlog, met zijn voorspel en nasleep, natuurlijk weer heel anders. Naast de literatuur, waaruit een onmiskenbare wellust aan klacht, zelfbeschuldiging, boete of zelfbespotting spreekt, en die, waarin de behoefte aan zelfrechtvaardiging zó dringend op de voorgrond treedt, dat zij een serene en objectieve confrontatie met de beleving in de weg staat, hebben wij van de Duitse schrijvers een reeks hoogstaande werken gekregen, waarin eerlijk naar objectivering, naar illusieloze maar toch vol-menselijke authenticiteit werd gestreefd. Wanneer wij thans echter de meeste van deze werken overzien, stellen wij vast (en het komt ons begrijpelijk genoeg voor), dat de Duitse schrijvers hun ervaring niet helemaal volledig hebben kunnen aanvaarden en verwerken. Van Gertrud von le Fort's Kranz der Engel, over Ernst Jünger's oorlogsdagboeken, tot de essentiële, geladen soberheid van Albrecht Goes' verhalen, overal wordt de ervaring van nazisme, oorlog en ineenstorting slechts leefbaar voorgesteld door ze onder het teken van het demonische te plaatsen. Zelfs een Thomas Mann kon zijn Doctor Faustus en, parellel, het oorlogvoerend nazisme, niet concipiëren zonder deze demonische bezetenheid. En daarbij wordt de demon duidelijk voorgesteld als in de mens zijnde, doch niet van de mens. Door de mens opgeroepen blijft hij, eenmaal binnen in 's mensen wezen, een aan zijn natuur vreemde en vijandige kracht, die hem beheerst en ‘bezit’. Niet voor niets is Goethe's Faust het meesterwerk van de Duitse letterkunde der moderne tijden. De meerderheid van de Duitse schrijvers kon de beleving van de voorbije jaren tot nog toe alleen verwerken door Mefistofeles naast Faust te plaatsen. Eerst wanneer zij in staat zullen zijn, Mefistofeles te zien als een aspect van Faust zelf, als een
verschrikkelijke mogelijkheid die in de grootheid van de faustische mens zelf aanwezig is, zal hun confrontatie met de problemen van de oorlogservaring geen element van evasie meer bevatten en menselijk vruchtbaarder worden.
* * *
In algemene en noodzakelijk ongenuanceerde trekken werd hier de reactie op de oorlogservaring geschetst in enkele grote literatuurgebieden. Het Nederlandse publiek is overigens met de bestsellers uit deze literaturen genoegzaam
| |
| |
vertrouwd. Dit is echter niet of nauwelijks het geval met de markante werken uit de Italiaanse letterkunde. En toch stelt deze ons voor een interessant fenomeen: wie met de diepere menselijke stromingen onder het letterkundig leven het contact niet wil verliezen, kan aan de recente Italiaanse werken niet zonder meer voorbijgaan.
De bij ons meest bekende werken, zoals Malaparte's Kaputt, zijn daarbij vaak de minst representatieve. Want Malaparte verwerkte geen oorlogservaring: de oorlog stelde hem geen nieuwe vragen. Hij kwam er uit zoals hij er in was gegaan: heftig beschuldigend, vanuit een positie waaraan het leven niet vermocht te tornen. Veel belangrijker dan deze sensatieliteratuur blijken echter de Italiaanse romans, waarin de schrijvers hun levensschokkende ervaring hebben uitgedrukt en gezocht hebben naar een nieuwe fundering van hun ethische instelling, die alléén verder leven mogelijk maakte. De oorlogservaring der Italiaanse schrijvers was uiterst bewogen en culmineerde in la crisi del '43. Het is merkwaardig dat geen enkele Italiaanse schrijver het demonische bij de doorleefde gebeurtenissen heeft betrokken om voor zichzelf en voor zijn lezers tot een verklaring, een rechtvaardiging of een katharsis te komen. De behoefte om iets of iemand te beschuldigen - zo sterk aanwezig in de Franse, Duitse en zelfs Amerikaanse letterkunde - ontbreekt hier bijna totaal.
Ook in Italië heeft de meerderheid der schrijvers de oorlogservaring lange tijd niet vruchtbaar kunnen verwerken, doch aan eerlijkheid om dit te bekennen heeft het niet ontbroken. Een eerste groep schrijvers zou onder de benaming ‘vrijwillige adolescenten’ kunnen worden samengebracht. Tot de belangrijkste werken van deze groep behoren Diario di un soldato semplice (‘Dagboek van een gewoon soldaat’) van Lunardi, Memorie dell' incoscienza (‘Herinneringen van het onbewuste’) van Ottieri, en L'entrata in guerra (‘Wij gaan de oorlog in’) van Calvino. Deze schrijvers hebben zich gered door een soort vlucht uit de realiteit: vanuit een vreemde onthechting kijken zij neer op het leven, ook op het eigen leven. Ook voor hun bewustzijn rezen de angstwekkende problemen van de oorlog, van levensvernietiging en levenszin, doch zij bleven bij een klagende vraag en het rijpend besef, dat een schamel individu deze mateloze vragen niet aan kan. Zij beleefden weliswaar een innerlijke rebellie van de geest en het hart. Doch met een typisch Italiaans fatalisme aanvaardden zij de nutteloosheid er van en werden toeschouwers die zich laten mee-ebben, niet zonder een gevoel van verzwegen droefheid en humorvolle melancholie. Lunardi b.v. spreekt herhaaldelijk van ‘de mensheid, die zich onverschillig laat meevoeren’; ‘zolang zij het kunnen, denken de mensen dat zij de wereld leiden en wanneer zij het niet meer kunnen, laten zij zich meeslepen’.
Tot deze groep behoren nog, al zoeken ze een andere oplossing, degenen, die enerzijds hun werk als cronaca nuda (‘naakte kroniek’) bestempelen, maar anderzijds instinctief een diepere band met de mensen en met het leven ontdekken: o.a. Tobino: Deserto di Libia en Carocci: Campo degli Ufficiali (‘Officierenkamp’). Deze schrijvers vluchten niet in een mijmerende en droefgeestige vervreemding, maar trachten zichzelf te vergeten om zo objectief mogelijk de ‘kroniek’ van de schokkende oorlogsbeleving neer te schrijven. Hun zoeken naar objectiviteit levert echter heel andere resultaten op dan het bourgeois-realisme van een vorige generatie of het harde sensatie-realisme van zoveel romans na de vorige wereldoorlog (genre Remarque). Want hun streven naar objectiviteit is de vrucht van een ascese, die hen in staat stelt de mens opnieuw
| |
| |
te ontmoeten. Vooral in het werk van Carocci groeit deze objectiviteit reeds tot een intens humaan medeleven, tot een oprechte pietà.
Over deze pietà spreekt de Italiaanse kritiek ongeveer even nadrukkelijk als de Franse over het engagement. Deze piëteit omvat alles wat humaan is met eerbied en zelfs dankbaarheid; zij sympathiseert met het wel en wee van de mens in al zijn kleinheid en domheid, en zij redt dit gevoel van menselijkheid ook wanneer alle inzicht, alle Weltanschauung en geloof verbrijzeld zijn. Hier blijkt wel een feilloos, onbewust christelijk, instinct tegenover de ontoereikendheid van het menselijke inzicht de enig juiste weg te vinden naar een antwoord op het leven. Het is vooral de aanwezigheid en het groeiend domineren van deze pietà, die de tweede en literair meest hoogstaande groep schrijvers verbindt.
In de laatste maanden ontspon zich in Italië een vrij drukke polemiek over de generazione bruciata - letterlijk ‘de verbrande generatie’, degenen die de slachtoffers werden van de oorlogsbeleving -, als zou het deze schrijvers aan persoonlijkheid en kracht ontbreken om hun beleving te boven te komen. Onder de vooraanstaande schrijvers, die aan de polemiek deelnamen, bevonden zich o.a. Arrigo Cajumi in Nuova Stampa, Antonello Trombadori in Il Contemporaneo en Ferdinando Virdia in La Fiera Letteraria. Daarbij lijkt ons Virdia, één van de meest eminente critici van het huidige Italië, het juiste standpunt te hebben ingenomen: hij verwerpt de conclusie dat, als gevolg van de oorlogsbelevenissen met hun herhaalde ‘Umwertung aller Werte’, de begaafdste schrijvers het slachtoffer werden van een psychologische en morele desintegratie. De bij deze polemiek meest geciteerde auteur is Giuseppe Berti. Hij kan moeilijk bij een groep worden ondergebracht. Ongetwijfeld openbaarde zich Berti's Il cielo è rosso (‘De hemel is rood’) als een apocaliptische onder-gangsroman, vol vertwijfeling, ontbinding en verschrikking, doch dit alles is duidelijk ingegeven door de bedoeling om tot klaarheid te komen, om de crisis niet te vluchten, om de doorleefde ervaring met zijn geweten van mens en van schrijver te confronteren. Zijn onlangs verschenen en druk besproken roman Guerra in camicia nera (‘Oorlog in zwarthemd’) beschrijft ons de smartelijke ervaring van een jonge Italiaan, als lager officier meegetrokken in de oorlog, vrijwilliger zonder roeping, verzwegen ontmoedigde, overtuigd van de nutteloosheid van het conflict, die toch meestrijdt in het bewustzijn dat deze oorlog slecht is en slecht gevoerd wordt. Bitterheid, aanvaarde schuld en crisis, ja, maar geen
ondergang, geen ‘verspeelde levens’; zonder poging tot vergoelijking of rechtvaardiging probeert Berti, trots alles, de weg terug te vinden naar het leven en de mensen. - De titel alleen reeds van een ander werk, de eersteling van Del Boca, dat onmiddellijk de aandacht trok, is op zichzelf een revelatie: Dentro mi è nato l'uomo (‘Binnen in mij is de mens geboren’). Ook Vento caldo (‘Warme wind’) van Moretti en Il figlio di Caino (‘Kaïn's zoon’) van Seborga vertonen dit groeien van de menselijke pietà in en door de diepste levenscrisis, die alle zelfgerechtigdheid en alle farizeïsme onmogelijk heeft gemaakt.
De literatuur van de resistenza, het verzet of de ‘ondergrondse’, waarvan, buiten Del Boca (die intussen nog twee boeken publiceerde), Alberto Moravia, Mario Rigoni Stern en Elio Vittorini de beste vertegenwoordigers zijn, moet in zover worden vermeld, als zij een gelijkaardige levensinstelling vertoont: juist zoals de verzetsgroepen dezelfde wijsjes zongen als de fascistische soldaten, doch
| |
| |
met andere woorden, 20 heerst, wonder genoeg, in de verzetsliteratuur dezelfde stemming als in de eigenlijke oorlogsliteratuur. Waar men een heroïsche exaltatie van de ‘strijd om het recht’ zou verwachten, de onthechting van een moedeloos toeschouwer, het besef van de beangstigende nutteloosheid van de strijd en zijn mateloze wreedheid, of de poging om tenminste de menselijke pietà terug te vinden te midden van de onoplosbare contradicties.
Zal de Italiaanse letterkunde in het bewust verwerken en overwinnen van de oorlogservaring slagen? De huidige situatie van de literatuur laat een positief antwoord verhopen, en dit vooral dank zij haar eerlijkheid en menselijkheid. Daarbij verdienen vooral twee recente romans de aandacht.
Van de eerste, Un banco di nebbia (‘Een mistbank’), door Giorgio Saovi, schrijft Volpini dat de schrijver geslaagd is waar vier vijfden van de contemporaine auteurs gefaald hebben. Over alles wat de (sterk autobiografisch gekleurde) hoofdpersoon beleeft, wil de schrijver geen uiteindelijk oordeel vellen; hij wil er de geestelijke waarde uit puren, die de vrucht van élke menselijke ervaring moet zijn. Geen veroordeling en geen absolutie worden uitgesproken en geen laatste verklaring gezocht, maar wel een overgave aan het leven en aan de toekomst: ‘Ik ben jong: waarom in de herinnering zoeken wat ik in de toekomst kan vinden?.... Ik wil andere mensen leren kennen, ik wil mijn jeugd niet herkauwen. Het leven wacht: ik moet leren’. Ook al was dit leven totnogtoe een mistbank, waarin hij verloren liep: het leven van een rijke burgerfamilie in een provinciestad, de dood van zijn vader, de eerste illusies en desillusies in de grijze zondagstemming van een besloten wereld. ‘Wij wilden groot worden, een diploma verwerven of een nieuw uniform, wij wilden deel uitmaken van het gewapende en gelukkige land dat wij meenden te zijn. En later, toen wij vóór de oorlog stonden, klonk door onze opvoeding het verlangen om andere landen te veroveren als een woord van rechtvaardigheid’. Zonder ooit te kiezen, verloren in een nevel, is de jonge man in het fascisme verzeild geraakt, in zijn crisis en ondergang meegesleept. Hij heeft zich bedrogen en verraden gevoeld. Maar is zijn leven daarom gebroken? Moet zijn smart niet de loutering zijn, die hem naar het leven en de mensen terugleidt?
De andere roman is Casa Vanacore (‘De Familie Vanacore’) van Giuseppe Grieco. Stylistisch behoort deze roman tot het neo-realisme van Zuid-Italië, dat zelf aansluit bij het meer bittere, van fatalisme zowel als van menselijke meewarigheid doordrenkte realisme van de grote Giovanni Verga. Dit neorealisme, vol sympathie en humorvolle liefde voor de mensen in hun beperkte kleinheid, kennen wij ook in de Nederlanden zo goed uit de Italiaanse film en zo goed als niet uit de Italiaanse letterkunde. Casa Vanacore vertelt de geschiedenis van een familie uit het plaatsje Massaquana, maar het kan de geschiedenis zijn van elke bescheiden familie uit Apulië of Calabrië. Uit armoede wagen de meest avontuurlijke leden de emigratie naar Amerika. De achtergeblevenen verdedigen zich zo goed en zo kwaad als ze kunnen. Grieco verhaalt de strijd van de kleine burger uit het Zuiden, altijd omringd en bedreigd door machten die zoveel groter zijn dan hijzelf, terwijl hij zich ijverig weert om zich een plaatsje onder de zon en voor zijn gezin het bestaan te verzekeren. Zijn fascisme is het fascisme van de arme en niet zeer verstandige man uit het volk, vol grootdoenerij en gelaten geduld, met revolutionaire poses en een klein-burgerlijk ideaal-tje, - het fascisme van wie niet onder de voet gelopen wil worden, maar het respect wil verdienen van zijn medeburgers. De kleine, bange moed van Andrea
| |
| |
Vanacore heeft de steun nodig van zijn lijdzame vrouw Giovanella, die hem helpt bij zijn honderd-en-één beroepen, hem aanmoedigt bij zijn mislukkingen, zonder illusie en zonder hoop, maar trouw aan haar familiegeest. Het leven van de held wordt onopgemerkt meegespoeld in de grote crisis van de oorlog en de ondergang van het regime. Hij is slechts één van talloze schipbreukelingen. - Het boek wil niet aanklagen, het kent geen wrok en geen bitterheid, want er valt niemand te beschuldigen. Met een realisme zonder verschoning maar ook met een innige pietà wordt hier de steeds hopeloze strijd geschilderd van de kleinen en nederigen, niet tegen de grootmachten die hen politiek of sociaal verdrukken, maar tegen de gebeurtenissen.
* * *
In de oorlogsliteratuur van alle volkeren worstelen de schrijvers met méér dan met hun ervaringen; zij kampen niet alleen met een bedreigde of reeds tot puin geschoten levensbeschouwing, zij proberen uit de ruïnes een nieuwe op te bouwen, een nieuw levensinzicht te veroveren. En waar zij falen, verzinken zij in vertwijfeling of cynisch pessimisme. Wellicht naderen de Italianen het dichtst tot een humane en vruchtbare verwerking van de voorbije belevenissen, wanneer zij inzien dat het niet vóór alles aankomt op het bezit van een ideologisch helder levensinzicht, - doch dat alleen de trouw aan het leven dit inzicht kan doen rijpen, en dat trouw aan het leven in de eerste plaats wil zeggen: liefde voor de mensen zoals ze concreet zijn en niet zoals ‘ze zouden moeten zijn’. En dit betekent menselijke pietà.
|
|