Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
Brief uit Londen
| |
[pagina 271]
| |
bepaalde vakbonden - de vierde macht in de staat - al te vaak bereid zijn om hun gewicht en gezag in de weegschaal te werpen ten bate van hen die dit niet verdienen. Overigens, kan het de werknemer niet veel schelen dat hem de deur wordt gewezen. Op twee of drie passen van zijn vroegere betrekking, is weer een baas te krijgen! En niemand durft het aan inzake getuigschriften kieskeurig te zijn....
Groot-Brittanië lijdt aan een kwaal die zijn financiële rekening en zijn handelsbalans op nefaste wijze beinvloedt: te veel arbeidskrachten produceren te weinig! En die productie wordt dan nog vaak geleverd tijdens de goed betaalde overuren. Niet zo lang geleden bestempelde de Times de overuren-kwestie als een kanker. Dat woord is alleszins niet overdreven. Tot welke abnormale toestanden dat kan leiden blijkt uit de volgende gebeurtenis. Vóór een paar maanden werd de straatbekleding van Piccadilly te Londen vernieuwd. Het verkeer moest dus worden omgeleid, zodat de afstand van Piccadilly Circus naar Hyde Park Corner met een paar honderd meter werd verlengd. Welnu, die omleiding bracht met zich mee dat aan de chauffeurs en de conducteurs der verlegde busroutes een extra-betaling moest worden uitgekeerd. Die enkele honderden meters waren in hun arbeidscontract niet voorzien! Honderden andere voorbeelden liggen voor het grijpen. Maar wie er op durft te wijzen, wordt op staande voet beschuldigd van reactionnair te zijn, die het op de Welvaart Staat heeft gemunt. Volksvertegenwoordiger Dodds, die dertig jaar socialistische bedrijvigheid achter de rug heeft, kan er over meespreken. De Welvaart Staat verdedigt niet slechts de volledige tewerkstelling. In hetzelfde perspectief financieren het rijk en een aantal privé-instellingen zg. sociale ‘services’, tot een gezamenlijk bedrag van 2.500 millioen pond sterling per jaar. Dit is ruim vijfmaal het bedrag dat er in 1938 aan besteed werd. Daarbij komen nog 300 millioen pond sterling voor voedselsubsidies en tegemoetkomingen aan de landbouw, evenals extra-pensioenverplichtingen aangegaan door de privé-handel en nijverheid voor acht millioen werknemers. En het zal wel niemand verwonderen dat een land van vijftig millioen inwoners - vijftig jaar geleden 's werelds grootste geldschieter, vandaag 's werelds grootste debiteur - dergelijke lasten niet immer kan blijven torsen. Allerminst wanneer de bevolking slechts aan haar eigen rechten denkt, terwijl men vergeet dat rechten verplichtingen meebrengen en uitvaart tegen de ‘mens-onterende arbeid’ en ‘het waanbeeld dat werk een synoniem van geluk is’, zoals b.v. Dr Edith Summerskill het deed in haar presidentiële openingsrede op het Labourcongres te Margate.
Het is tegen de zo juist geschetste achtergrond dat zich de jaarlijkse congressen der Britse partijen hebben afgespeeld en dat de kanselier van de Britse Schatkist (de Minister van Financiën) weinige dagen later zijn drastische maatregelen heeft getroffen. Deze achtergrond en die maatregelen staan in het jongste rapport van de E.O.E.S., samengevat in de uiterst hoffelijke opmerking dat Groot-Brittannië de vraag naar goederen op de binnenlandse markt op ‘gevoelige wijze’ moet inkrimpen en op het gebied van de export een uitzonderlijke krachtsinspanning moet leveren. Maar zijn de partijen bereid in die geest te handelen? Wat de Labour-partij betreft, moeten we die vraag onmiddellijk negatief beantwoorden. Over harder of gewetensvoller werk - over de plichten ten opzichte der gemeenschap - werd tijdens het Congres te Margate met geen woord | |
[pagina 272]
| |
gerept door de zuiver politieke vleugel der partij. Deze heeft slechts oog voor de nagestreefde socialistische maatschappij, voor verdere nationalisatie, voor grotere verplichtingen van de Welvaart Staat enz. Naar het woord van de heer Gaitskell, één der topfiguren van de partij, worden Mr Butler's maatregelen beschouwd als ‘het signaal tot de aanval op de Welvaart Staat’. Tijdens en sedert het congres is de heer Butler overigens het voorwerp geweest van de meest verwoede kritieken der socialisten. De reden ervan is niet ver te zoeken. Labour heeft tijdens de verkiezingen in de maand Mei een bijna onterende nederlaag geleden. Voor het eerst sinds vele decennia daalde het aantal der Labour-stemmen. Voor het eerst ook sedert bijna drie-kwart eeuw, slaagde een aan het bewind zijnde regering erin door verkiezingen haar parlementaire meerderheid op een uitzonderlijke wijze te verhogen. Om de eer te redden, moest de Labour-partij een verklaring vinden voor de verpletterende nederlaag. In de schoot zelf der partijleiding liepen, als naar gewoonte, de meningen sterk uiteen. De rechtervleugel stelde de linkervleugel verantwoordelijk en omgekeerd. Sommigen klaagden de falende partij-organisatie aan, o.m. Harold Wilson, in zijn rapport aan dit probleem gewijd. Om voor de buitenwereld een gezamenlijk slachtoffer te vinden, hebben de partijleiders besloten ‘Mr Butler's even misleidende als leugenachtige verklaringen over de welvaart van het land’ als zondebok te nemen. Overigens hebben alle woordvoerders op het Labour-congres getracht hun socialistische geloofsovertuiging in het openbaar te beklemtonen. Ook streeft Labour er naar zich verder van het ‘nieuwe conservatisme’ te verwijderen en het verschil tussen beide partijen in de geest van het kiescorps enorme proporties te doen aannemen. De tijd waarin men van ‘Butskell-isme’ kan gewagen (But, voor Butler, en Skell, voor Gaitskell: de financiële goochelaars uit de conservatieve en de Labour-partij) is voorbij. Om de positie van de linkervleugel te verzwakken, hebben de rechtervleugel en het centrum van Labour een meer radicale, meer socialistische houding aangenomen. Vandaar dat b.v. Gaitskell nu vraagt dat in de Welvaart Staat alle geneeskundige voorschriften volledig gratis door de Nationale Gezondheidsdienst zullen worden uitgevoerd, terwijl hijzelf vijf jaar geleden voor dergelijke voorschriften de betaling van één shilling oplegde, tot grote verontwaardiging van Bevan en zijn aanhangers die onmiddellijk ontslag namen uit de toenmalige Labour-regeringGa naar voetnoot1). De strijd tussen links en rechts woedt onverminderd voort zowel bij de leiding als in de gelederen van de partij. Ook te Margate werd dit op onweerlegbare wijze bevestigdGa naar voetnoot2). Tijdens de besloten zitting der 1.500 gedelegeerden, waarop het hogervermelde Wilson-rapport over het falen der partij-machine ter sprake kwam, geraakten enkele deelnemers handgemeen! En, nog steeds gedurende het congres, heb ik op een propaganda-avond, belegd door de Bevanisten, meer horen schelden en hekelen - dit alles onder z.g. geloofsbroeders - dan tijdens de verkiezingscampagne in Mei. In wezen kunnen we die broederstrijd tot het volgende herleiden: De Labour- | |
[pagina 273]
| |
partij is een kind der Britse vakbonden, gegroepeerd onder de benaming ‘Trade Union Congress’ of T.U.C. (Unie der Vakbonden). De T.U.C. bezorgt Labour vijf-zesden van zijn leden, bijna drie-vierden van zijn financiën, zijn énig dagblad (Daily Herald), één van zijn twee zondagskranten (The People) enz. De T.U.C. eist ook medezeggenschap op in de partij aangelegenheden. Het onmiddellijk gevolg er van is dat de T.U.C. met zijn stemmenoverwicht elk extremistisch voorstel of initiatief in de kiem kan smoren. Wat ook regelmatig op zo'n Labourcongres geschiedt. Het Bevanisme, en in het algemeen de linkse extremisten worden rechtstreeks door de locale en regionale partijsecties gerecruteerd. Naar hun mening zou de partij de vakbonden moeten beheersen en meteen in de gelegenheid moeten gesteld worden het syndicaal wapen voor partijdoeleinden te gebruiken. Dat is een der meest markante twistpunten tussen links en rechts in de Labour-partij. Een tweede twistpunt slaat op de economie en het bedrijfsleven. Links staat op het standpunt dat De Staat beide moet domineren. ‘We moeten ons niet afvragen welke nijverheidstak genationaliseerd moet worden, noch waarom. Het komt elke privé-nijverheid toe te betogen waarom zij niet genationaliseerd zou moeten worden, en dus in privé-bezit blijven’, zo schreef de heer Bevan. Hij deed het in antwoord op de officiële partijleiding die er op staat het problema der nationalisatie van elke nijverheidstak en van elke daartoe behorende industrie afzonderlijk te bestuderen, en zelfs binnen één bepaalde nijverheidstak, déze industrie wèl, en géne niet tot staatseigendom te maken. Toen de Labourregering b.v. in 1949-1951 de ijzer- en staalnijverheid nationaliseerde, bleven belangrijke sectoren onaangetast, zoals de hoogovens der Fordfabrieken te Dagenham, bij Londen, die onder Amerikaans toezicht staan. Maar zelfs de gematigde vleugel is op dit gebied inwendig verdeeld. Mensen als de heer Harold Wilson streven naar een soort evenwicht tussen privé- en staatsbezit. Anderen blijken er daarentegen genoegen mee te nemen dat de staat als grootnijveraar in een mindere, maar toch invloedrijke positie staat. Het is te vroeg om uit te maken welke richting Labour uiteindelijk zal kiezen. Op het congres werd besloten de uitvoerende raad der partij drie jaar tijd te gunnen om tien problemen grondig te bestuderen en er rapport over uit te brengen, zodat het Labourcongres van 1958 dan het partijprogramma in het licht dier rapporten en de waarschijnlijke evolutie der maatschappij zal kunnen herzien. Het besef dat er drie jaar nodig zijn om het programma up-to-date te maken bewijst hoe onvoorbereid en met welke radeloosheid Labour de jongste verkiezingen tegemoet is getreden. Weinige dagen voor gezegde verkiezingen werd mij overigens door een vooraanstaand socialistische zegsman verzekerd dat Labour geen overwinning wenste, doch integendeel voor een tijdje een ziekteverlof in de oppositie wenste door te brengen. Of die bewering nu een bekentenis van verkapt defaitisme was of niet, het is een feit dat Labour niet bij machte was het staatsbestuur uit conservatieve handen over te nemen. Normaal gesproken zouden de volgende verkiezingen eind 1959-begin 1960 moeten gehouden worden. Of Labour dan slagvaardig zal zijn, hangt in aanzienlijke mate af van de eventuele opvolger van de heer C. Attlee als leider van de parlementaire Labourgroep, de hoogste instantie in de hiërarchie van de partij. Even belangrijk is de vraag of Labour er in slaagt een fundamentele eenheid aan zijn leiding en doctrine te geven. Tenslotte moet Labour opnieuw gehoor | |
[pagina 274]
| |
bij de jongeren vinden. De Britse jeugd heeft zich inderdaad van het socialisme afgewend, en tegelijk met haar, een deel der vakbonden. Dit leidt ons overigens tot een der schrilste tegenstellingen tussen beide parijcongressen. Te Margate namen de vakbondleiders bestendig een defensieve houding aan. Tegen de uitgesproken wens der eigenlijke partijleden in hebben zij de syndicale actie moeten vrijwaren tegen misbruik door de partij. Op het conservatief congres te Bournemouth, daarentegen, deed de eerste vakbondleider die in de Britse geschiedenis tot conservatief Lagerhuislid is verkozen, zijn intrede. Daarmee zou wel een nieuw tijdperk kunnen zijn ingeluid. Te meer daar de jeugd op het ogenblik beslist aan de conservatieve zijde staat. Waren er te Margate ten allerhoogste een twintigtal jongeren en slechts één gedelegeerde der socialistische jeugd aanwezig, dan waren er te Bournemouth ruim een duizendtal, twee tot drie per kiesdistrict! Hetzelfde geldt overigens van de dames. Hun deelname aan het congres van Bournemouth was niet slechts numeriek sterker, doch ook veel intenser. Blijft nu natuurlijk de vraag of, en zo ja, in welke mate, die deelname aan de beide congressen, en meteen de gezegde congressen zelf, enige invloed uitoefenen op de partijleiding en haar programma. Ogenschijnlijk is het Labour-congres in die zin veel ‘democratischer’ en vatbaarder voor beïnvloeding door het kiescorps en de kleine partijman. In werkelijkheid, en ik neem een socialistisch universiteitsprofessor tot getuigeGa naar voetnoot3), is de toestand in beide partijen ongeveer dezelfde, de verschillen slaan slechts op de wijze van voordragen der moties door locale en regionale partijafdelingen en op de graad waarmee de congresbeslissingen voor de partijleiding bindend zijn. Overigens zijn de congressisten dit jaar te Bournemouth bijzonder rumoerig geweest. Wat er op wijst dat het congres niet langer uitsluitend geleid wenst te worden, maar er ook naar streeft een echte leiding te geven. Nu de conservatieve partijmachine in andere en jongere handen is overgegaan, zou het best kunnen dat het jaarcongres als consul-tatieve partij-samenkomst weldra zal uitgroeien tot een waarachtig partij-parlement. Of het ooit zover zal komen, hangt vooral af van het antwoord dat het ‘nieuw conservatisme’ van Sir Anthony Eden, Butler en anderen, op de grote problemen van vandaag zal kunnen geven, terwijl Labour nog op zoek is naar zijn eenheid, zijn programma.... en zijn jeugd! |
|