| |
| |
| |
Letterkundige kroniek
Een posthume roman van Frans Werfel
door Dr J. Van Heugten S.J.
‘CELLA zit voor de piano. Eigenlijk heet zij Cecilia. Wij noemen haar echter Cella, een naam die goed bij het kind past. Wij, dat zijn Margreet en ik. Margreet zit diep over een handwerkje gebogen. Zij is beslist niet in staat met lege handen te luisteren als Cella speelt. Mij hindert dat altijd opnieuw. Margreet draagt haar sterke bril met bolle glazen. Haar ogen zijn helaas niet beter geworden in de zestien jaren van ons huwelijk. Zonder haar bril is Margreet nog steeds een knappe vrouw met haar slank gebleven figuur. Zij is iets groter dan ik. Het blonde haar heeft in de laatste tijd veel van de vroegere glans verloren en lijkt me dor te zijn geworden. Vaak denk ik dat Margreet meer zorg aan haar uiterlijk zou moeten besteden. Zij kan dat doen, al leven wij er zeker niet rijk van. Maar achter die ingetogenheid schijnt een of ander streng beginsel te steken, iets wat ik niet in haar begrijp. Misschien versmaadt zij het op zo'n wijze de aandacht te trekken. Misschien is het alleen haar aard en anders niets. Vreemd genoeg, dat er na zulk een lang samenleven nog onbekende dingen in een mens zijn. Wellicht is de kleinsteedse omgeving, waarin wij leven, de oorzaak. Al wonen we dan slechts een uurtje van Wenen af. Eisenstadt is niet meer dan een doods plaatsje’.
Op deze wijze begint Frans Werfel zijn roman Cella. Dit korte tafreel verraadt reeds de geoefende romanschrijver. Wij zijn onmiddellijk in medias res en voelen de gezinssfeer aan, de rustige vredelievende en huiselijke advocaat, die zijn herinneringen opschrijft, de reeds grijzende, bijziende en wat van haar man vervreemde moeder Margreet en het ongewoon muzikale kind Cella. Het is kort voor de inval der Nazi's in Oostenrijk en het Joodse gezin beseft nog niets van de tragedie, die spoedig zal uitbreken niet slechts over Oostenrijk, maar ook over het gezin Bodenheim. Werfel schreef dit boek in 1938-1939, nog vers onder de indruk der gebeurtenissen, die hem naar Zuid-Frankrijk verdreven hadden, gaf het echter niet uit. Eerst enkele jaren na zijn dood kwam het van de pers onder de titel Cella oder die Ueberwinder en onlangs verscheen er een Nederlandse vertaling van. Hij was van plan er nog een vervolg op te schrijven, waartoe hij echter niet kwam, en dat is waarschijnlijk de reden waarom hij ook het eerste deel niet uitgaf.
Het werk is geschreven met ongewone warmte en deelname als iets van nabij beleefds, iets dat de schrijver diep in het hart heeft gegrepen. Al bleef het vervolg ongeschreven, toch vormt Cella een afgerond geheel. Toen Werfel in 1938 Oostenrijk, dat hem een tweede vaderland was geworden, moest verlaten, had hij reeds een rijk oeuvre gepubliceerd. Geboren te Praag in 1890, de stad die wel- | |
| |
licht meer dan enig andere in de laatste decennia het Westen met religieuze of metaphysische onrust vervuld heeft - uit Praag stammen immers niet alleen Werfel, maar ook Rilke, Frans Kafka en Max Brod, allen schrijvers in wie het religieuse mysterie levendig was - woonde Werfel in zijn jeugd te Leipzig en te Hamburg. Met de genoemde Praagse schrijvers heeft ook hij levenslang gestreden tegen wat hij noemde het naturalistisch nihilisme. Hieronder verstond hij de heersende realistische levensopvatting, die met God en al het buitenwereldse heeft afgerekend, in leven en heelal niet de minste zin erkent en zich in deze wereld-werkelijkheid als de enig-gegevene opsluit. Over zijn religieuze inzichten heeft hij zich het duidelijkst uitgesproken in het na zijn dood verschenen Zwischen Oben und Unten, een verzameling essay's en aforismen.
Van zijn twintigste tot zijn dertigste jaar verschenen er regelmatig dichtbundels van zijn hand, waarvan er enkele destijds gunstig ontvangen werden. Het nieuwe, ongewone dezer gedichten was, behalve een grote vrijheid van maat en rythme, het onstuimig spiritualisme en de overvloeiende mensenliefde, die hier beleden werden als de verlossende krachten der toekomst.
Nu, na dertig, veertig jaar, hebben de gedichten uit die tijd veel van hun bekoring verloren. Ze zijn te woordrijk en pathetisch, te luidruchtig, te gekunsteld soms en soms te onverzorgd. Ze schijnen meer uit hartstocht en bezieling geboren - die klip voor jonge poëten - dan uit poëtische bezinning en reflexie. Ze zijn vaak te wild van fantazie, te weinig gebonden en schijnen te gemakkelijk neergeschreven, alsof het eenvoudig verwoorden van gevoelens en verbeeldingen reeds poëzie was. De beste dezer zijn later in een Auswahl uitgegeven. Het expressionisme, dat ongeveer met de eerste wereldoorlog in Duitsland opkwam, trad zo rumoerig en modern aandoend op en beloofde zo veel nieuws, dat het spoedig de algemene belangstelling trok. Werfel ging echter een te eigen weg en had te afwijkende inzichten om lang in artistenmilieu's de smaak van de dag te dienen. Na zijn lyrische periode wendde hij zich tot het toneel en schreef een aantal stukken, waarvan Paulus unter den Juden ook in Nederland zijn aangrijpende kracht bewees. Dit zware, gedachtenrijke stuk is geheel ontheven aan die sfeer van te vaardige techniek en veroveringskunst, die zijn vroegste toneelwerk nog kenmerkt. Zoals vele Joodse auteurs bezat Werfel een wonderlijk vermogen van assimilatie en inleving, waardoor het hem met zijn technische vaardigheid gemakkelijk viel triomfen te behalen, nog voordat hij van het diepste en innigste in hem gegeven had. De spoedig volgende Nazi-periode vaagde al zijn stukken van het toneel.
Gelijktijdig met zijn toneelwerk begon hij ook novellen en romans te schrijven. De roman bleek op den duur Werfels eigenlijke begaving, de roman in de zeer ruime zin van het verbeelden van menselijke verhoudingen en lotgevallen in strenger of losser vorm. Om de vorm heeft Werfel zich nooit bijzonder druk gemaakt, met dien verstande dat hij nóch de straffe compositie en geacheveerdheid van vele Franse romans nastreeft, nóch uitmunt door bijzondere verzorgdheid van taal en uitdrukking. De meeste zijner romans zijn tamelijk logge gevaarten, zoals Duitse boeken dat dikwijls zijn, en eindigen eerst na vier, vijf honderd of meer bladzijden.
Men vindt bij Werfel een bijna grübelnde diepzinnigheid, een tragisch gegrepen zijn door en een treffend weergeven van mensenleed en mensenlot, een dramatische enscenering, een kracht van mensenverbeelding, een vizie op het aardse gebeuren, die zijn ongewoon episch talent uitmaken. Is het verhaal een- | |
| |
maal op gang en heeft hij zich voldoende ingeleefd in zijn schepping, dan weet hij deze met een zeldzame helderheid op te roepen en de lezer gevangen te houden in het labyrinth zijner verbeeldingen. De lezer voelt zich omringd door mensen van gelijke makelij als hij zelf, die ademen op zijn eigen rythme en wier leven zich verstrikt in de droevige conflicten, die nu eenmaal van deze aarde zijn. Werfels kracht ligt in 't algemeen niet in de scherpe, concrete vormgeving en karakterizering, in de trefzekere stylering, die meer Latijns erfgoed is en vele Romaanse schrijvers kenmerkt. Zijn drang naar intensiteit, naar inleving in toestanden van ongewone structuur, kortom zijn tasten naar de ziel, zijn talent voor tragische verhoudingen, zijn gevoeligheid voor religieuze spanningen en mystieke belevingen zijn wellicht nog meer Germaanse dan Joodse erfenis. Wel is hij een meester in stijlvermogen. Het onzegbare en het onstoffelijkste, het dicht bij de ziel gelegene, dat wat in gezegende ogenblikken vaag gevoeld of vermoed wordt, weet hij in woorden te vangen. Alles wordt woord en beeld bij hem.
Aanvankelijk heeft het besef van schuld als psychische belevenis hem sterk geboeid, zoals de vroege verhalen Nicht der Mörder, der Ermordete ist schuldig en Der Abituriententag verraden. Vooral dit laatste is een huiveringwekkende evocatie van een die zich schuldig weet aan een morele wandaad. In Barbara oder die Frömmigkeit en Der veruntreute Himmel behandelt en verheerlijkt hij beide malen het Godsgeloof in zijn simpelste verschijningsvorm, het geloof ener allereenvoudigste dienstbode, voor wie het Gods- en onsterfelijkheidsbesef de natuurlijkste en diepste levensovertuiging is. In het eerste geval heet zij Barbara, in het tweede Theta Lienek. Barbara wijdt al wat zij aan aardse genegenheid overhoudt aan het kind der familie, waarin zij gediend heeft, en Theta aan haar neef, die zij voor priester laat studeren. Voor Werfel betekent de keuze van een dergelijk gegeven een protest en een levensbekentenis, een protest tegen intellectualistische uitwassen en een zich bekennen tot evangelische levenswaarden. Ook Verdi, de roman over de grote Italiaanse musicus, ligt in deze lijn: de ware kunstenaar is voor Werfel Verdi, de eenvoudige, ongecompliceerde, die voor het volk musiceert, niet Wagner, de musicus voor verintellecrualizeerden.
Met Die Geschwister von Neapel en Die vierzig Tage des Musa Dagh waagt zich Werfel aan het beschrijven van toestanden en verhoudingen, die ver buiten zijn onmiddellijke ervaring liggen. In het eerste werk vormt een schijnbaar aller-rechtschapenste en allerbest bedoelde vadertyrannie het conflict, waardoor de kinderen innerlijk in slavernij of opstand of ellende gedreven worden, in het tweede, een roman van twee zware boekdelen, wordt het onmenselijk leed van door de Turken verdreven Armeniërs beschreven met een intensiteit en aanschouwelijkheid die Werfels geheim zijn. In Höret die Stimme roept de schrijver de grootse, doch tragische figuur van de profeet Jeremias op, die onder de last der miskenning dreigt te bezwijken.
Zijn twee laatste verhalende boeken schreef Werfel in Amerika. Het eerste is Das Lied von Bernadette, dat hij, de Jood, schreef naar aanleiding ener gelofte aan de Heilige Maagd. Toen hij op zijn vlucht voor de Duitsers te Lourdes vertoefde, beloofde hij de Moeder Gods een boek over Bernadette te zullen schrijven, wanneer hij en zijn vrouw veilig in Amerika zouden landen. Das Lied van Bernadette is een wonderfijne symfonie, zo zuiver, zo innig en meeslepend van melodie als geen van zijn andere werken. Werfel, de buitenstaander, is niet ongevoelig gebleven voor de bovenmenselijke gratie van de glimlach der Moeder Gods te Lourdes. Slechts wie het zintuig heeft voor het transcendente, voor het
| |
| |
niet louter rationele, wie ogen heeft om te zien en oren om te horen, kan dit wonderlijke gebeuren zo menselijk en natuurlijk styleren, dat het bovennatuurlijke door het natuurlijke heenschijnt. Alles is evenwichtig en helder, simpel en groots, menselijk en meer dan menselijk in dit epos van Maria's heerlijkheid. Zelden is de levensgang ener Heilige op enigszins romantische wijze zo indringend en overtuigend, van zo nabij en van binnen uit geschreven als hier de opgang van Bernadette.
Twee dagen voor zijn dood voltooide Werf el zijn laatste roman, Stern der Ungeborenen, een kolos van bijna zeven honderd bladzijden, die voor mijn gevoel een mislukking is geworden.
Werfel stierf in 1945 in Californië, waarheen hij, zoals we reeds zeiden, tijdens de oorlog was uitgeweken. Ofschoon innerlijk katholiek, ging hij nooit tot de kerk over, omdat hij dit als ontrouw aan zijn volk en zijn verleden voelde.
Wat nu Cella betreft, de roman die wij hier te bespreken hebben, het is een der weinige van zijn verhalen die zich in Joods milieu afspelen. Advocaat Bodenheim is een weinig eerzuchtig man, tevreden met zijn positie als middelmatig advocaat in een Oostenrijks provinciestadje. Hij is een vurig vaderlander en voelt zich in hart en nieren verbonden met het Oostenrijkse keizershuis en zijn tradities. Te goeder trouw als hij is, beseft hij niet voldoende dat er gevaren dreigen uit het Noorden, gevaren voor de Oostenrijkse dynastie en bijzonder voor hem, de Jood. Zijn vrouw is goed en lief voor hem, maar heeft iets over zich gekregen dat hem enigszins bevreemdt en dat hij niet begrijpt. Dit hangt samen met het feit dat Cella, zijn enige en verafgode dochter, niet zijn dochter is, maar het kind van een Nagy Zsoltan, een Hongaar van afkomst, met wie hij vanaf zijn gymnasiumjaren bevriend is. Deze Zsoltan is een wonderlijke, dubbelzinnige en meesterlijk beschreven figuur. Dat hij Cella's vader is, blijkt niet uit deze roman: het tweede ongeschreven deel moest dit reveleren. Men voelt echter door heel de roman heen dat er een geheimzinnige relatie bestaat tussen Bodenheims vrouw en dochter en Zsoltan, een relatie waarvan Bodenheim niets weet.
Zsoltan is een charmeur, een veroveraar, die door zijn expansieve vriendelijkheid en gedienstigheid iedereen voor zich inneemt. Maar hij heeft iets fantastisch en onbetrouwbaars in zijn wezen. Men weet nooit zeker wat men aan hem heeft, wat hij op het ogenblik doet of waar hij verblijft. Als de Nazi's Oostenrijk overrompelen blijkt hij een belangrijk personage te zijn onder degenen die thans het bewind in handen nemen. Hij interesseert zich op exuberante wijze voor Cella en krijgt gedaan dat zij onder leiding van de beste, maar ook de duurste meester in Wenen haar musicaal talent ontwikkelen kan.
Intussen verduistert zich de hemel: vrienden van Bodenheim waarschuwen hem en raden hem aan te vluchten. Er vormen zich verzetsgroepen tegen de Nazi's doch alles is te vergeefs. Oostenrijk wordt gewelddadig overrompeld en de vredelievende advocaat geraakt in de gevangenis. Een groot deel van de roman beschrijft het gevangenisleven van Bodenheim op bijzonder treffende en aanschouwelijke wijze. Wij kennen deze situatie min of meer uit ons eigen oorlogsverleden, doch nergens lazen wij een zo boeiend, levendig en natuurlijk relaas van een wekenlang verblijf met andere lotgenoten in een gevangeniscel. Werfels katholieke sympathieën komen hier tot uiting in de beschrijving van de voorbeeldige kapelaan Felix, die de goede engel zijner medegevangenen wordt. Als Bodenheim na een tijdlang in de gevangenis vertoefd te hebben op transport naar Dachau gesteld wordt en alle hoop op bevrijding heeft opgegeven, wordt
| |
| |
hij door een machtig, een dubbele rol spelend personage gered en krijgt hij gelegenheid naar Zwitserland te vluchten. Dit machtige personage blijkt Zsoltan te zijn.
Het is een boeiend en glansrijk geschreven relaas dat ons in dit boek wordt voorgelegd. Werfel schreef het, zoals we reeds zeiden, kort na de Hitler-overval en daardoor komt het wel, dat we als het ware het hart van de schrijver hier voelen kloppen in warme deelneming met het leed dat de ongelukkige slachtoffers te verduren hebben. Het Joodse milieu dat hij beschrijft kent hij uit jarenlange ervaring. Oostenrijk was bovendien zijn tweede vaderland geworden. Na zijn verblijf in enkele Duitse steden had hij zich in de Oostenrijkse hoofdstad gevestigd. Cella, die de roman zijn naam geeft, is niet de eigenlijke hoofdfiguur: zij is nog een kind met een rijke muzikale belofte en Bodenheim concentreert rond haar al zijn levensinteressen. De eigenlijke drager van de roman is de gefingeerde schrijver, Bodenheim zelf, uit wiens pen Werfel het gehele verhaal in de ik-vorm laat vloeien. ‘Wat Cella aangaat, zo schrijft de van de werkelijkheid nog onkundige vader, ben ik een erbarmelijke lafaard. Als zij met de autobus naar Wenen gaat, zie ik plotseling een botsing voor me en ik hoor haar kreet. Als zij zich soms verlaat, word ik verteerd door onrust en loop heen en weer als een gevangene. Als de herfstkou haar te pakken heeft en de koorts is de derde dag nog niet geweken, dan laat ik, zonder te achten op mijn nauwkeurig becijferd budget, een bekende dokter uit Wenen komen. De dokter hier is mij niet voldoende. De kleine stad wantrouwt zich zelf. “Je doet weer overdreven”, zegt Margreet dan en ze bekijkt me haast vijandig. Woorden als roodvonk, mazelen, diphterie drukken me neer, om van kinderverlamming maar helemaal te zwijgen’.
Het tweede hoofdstuk van de roman draagt als titel ‘Een prettig Bezoek’ en dit bezoek is Nagy Zsoltan, Oom Zsoltan, zoals Cella hem noemt. Met zeldzame levendigheid en natuurlijkheid heeft Werfel dit tafreel beschreven.
Plotseling staat daar in deze goed burgelijke huiskamer, na een afwezigheid van vijf jaar de zwerver en fantast Nagy Zsoltan. Hij heeft geschenken meegebracht voor de vrouwen en alles leeft op onder zijn charme en expansiviteit. Hij verspreidt blijdschap om zich heen en ondanks een zekere reserve komt ook Bodenheim onder zijn invloed. Als Cella na een tijdje haar musicale begaafdheid moet demonstreren, rijst in hem plotseling het plan dat zij op een muziekavond in het slot van Prins Ernst Esterhazy als pianiste zal optreden. Van dit aanlokkelijke plan komt echter niets. In plaats daarvan heeft de brutale intocht der Nazi's in Wenen plaats en Bodenheim beseft dat hij de gelegenheid om te vluchten heeft laten voorbijgaan. Hij komt in een cel met Prins Esterhazy, met een plattelandspriester, met een soort oplichter en een overtuigd socialist. Het idyllische leven te Eisenstadt naast vrouw en dochter is voor altijd voorbij. Dit verblijf van vijftig dagen in de gevangenis met zijn wisselende stemmingen, zijn onzekerheden, zijn angsten, zijn verwachtingen en teleurstellingen is wederom verhaald met een natuurlijkheid en aanschouwelijkheid, waartoe slechts een gerijpt talent in staat is. Bodenheim is geen held, maar hij is een eenvoudig, rechtschapen mens die zijn geestelijke waardigheid weet op te houden.
Bij een der onmenselijke tafrelen die hij meemaakt, als namelijk een der grootste bankmagnaten uit Wenen, de Jood Freudreich, mishandeld wordt en deze blijft stamelen ‘Het is een vergissing, men heeft mij niet bedoeld!’, grijpt Werfel, om zo te zeggen, Bodenheim de pen uit de hand en schrijft in aangrij- | |
| |
pende verontwaardiging: ‘Wie bedoelden ze eigenlijk wel, Freudreich? Israël is geen volk, Israël is een gemeenschap naar den bloede, waarin men door geboorte treedt, onvrijwillig. In Israël bestaat geen vrijwilligheid. Een belofte van de voortijd moet worden vervuld door de kinderen, geslacht na geslacht, of ze het willen of niet. Niet de ruimte of de plaats bindt deze bloedgemeenschap, maar de tijd in een eeuwige aansprakelijkheid zonder het gelijk van verjaring’.
Er is door heel het boek heen, maar vooral na de gevangenneming, zoveel medevoelen van de schrijver Frans Werfel met de Joodse slachtoffers, zoveel persoonlijk doorstaan leed dat hij gestalte geeft in zijn figuren, er is zulk een bloedverbondenheid tussen hem en de Bodenheims, de Freudreichs en de anderen dat hij wellicht ook om deze reden de roman niet voltooide en niet uitgaf. Men zou het boek eens als een te persoonlijke klacht kunnen beschouwen.
Er staat Bodenheim nog, nu op reis naar Dachau, een merkwaardige ontmoeting te wachten, een bittere ontmoeting, maar die hem tevens de vrijheid verschaft. In Sanct Pölten moet hij de trein verlaten en staat onverwachts voor Nagy Zsoltan, Nagy Zsoltan, gekleed in het costuum der hoge partij-leiders. Bodenheims eerste opwelling is hem in het gezicht te slaan. Zsoltan ziet het, maar wijdt er verder geen aandacht aan. Hij heeft op verlangen van Margreet en Cella in München hemel en aarde bewogen om Bodenheim vrij te krijgen en dit is hem gelukt. Hij is de oude opportunist gebleven, bedwelmt zich aan woorden en houdt een lange toespraak om zijn gedrag te rechtvaardigen. ‘Wij zien elkaar voor het laatst’, zegt Zsoltan ten slotte. ‘Wil je mij geen hand geven?’ En Bodenheim gaf hem de hand.
Een veilige pas, enig geld dat Zsoltan hem gaf, en een trein brengen hem naar de Zwitserse grens, die hij met een paar lotgenoten na enige strubbelingen overschrijden mag.
Werfels roman is behalve een werk van verbeelding ook een treffend tijdsdocument. Het begin brengt ons het vroegere Oostenrijk voor de geest met zijn oude en hechte tradities, zijn wild door elkaar gemengde bevolking, zijn nog enigszins feodale structuur, dingen die ook na het heengaan van de keizerlijke dynastie nog levend waren in de harten van tallozen. Zelfs Nagy zegt nog in een onderhoud met Bodenheim: ‘Habsburger tot in het merg! Trouw tot in den dood!’ In de volgende hoofdstukken wordt het verzet van ‘De ijzeren Ring’, een verzetsgroep van oud-officieren, beschreven, een poging die echter wegens de onbetrouwbaarheid en de slapheid van velen der leden ineenstort. Nu krijgen de Nazi's en de verraders van hun vaderland de macht in handen, vooral op straat en hiervan geeft Werfel een treffende voorstelling. Het gehele stadsbeeld wordt beheerst door de zwaargelaarsde en geuniformeerde S.S.-ers en wie verdacht wordt van sympathie met de oude regering of niet-Arische vermoedens wekt, valt in hun handen. De terreur heerst door heel de stad.
Het is een rijp boek dat ons in Cella wordt voorgelegd. Werfel schreef het in de volle kracht en ontplooiing van zijn talent. Milieu en omgeving, toestanden en gebeurtenissen, alles wat hij te beschrijven kreeg, kende hij van nabij en was hem vertrouwd tot in details. Hij schreef het boek met kloppend hart, met verontwaardiging over hetgeen zijn ras- en volksgenoten werd aangedaan, met de innigste deelname aan hun lotgevallen. Daardoor kreeg het verhaal een innigheid en een warmte, een sfeer van directheid en nabijheid, die uit de situatie van de schrijver te verklaren zijn. Wij kunnen slechts betrueren dat hij het tweede deel niet voltooide.
|
|