Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
Buitenlandse kroniek
| |
[pagina 251]
| |
55.000 kleurlingen, die allen eens een belangrijk aandeel zullen nemen in het bestuur van hun land, zijn bij ons te gast en treden in contact met het Westerse leven, dat ze dikwijls vooral langs de minder gunstige kanten leren kennen. Zij ondergaan de invloed van de meest diverse geestesstromingen, waarbij vooral het Marxisme en het neo-positivisme op de voorgrond treden. Het probleem tekent zich nog veel scherper af voor die landen, waarvan zo goed als de totale intelligentia in Europa gevormd wordt: van de 2000 negers uit de Franse koloniën in Afrika, die in 1954 een hogeschoolopleiding genoten, studeerden er slechts 110 in Afrika zelf; van de 5000 universiteitsstudenten uit Malakka bevinden er zich 4000 in westerse gebieden. Deze enkele gegevens doen ons de draagwijdte beseffen van de woorden, uitgesproken door Mgr Constantini, voorzitter van de ‘Congregatio de Propaganda Fide’: ‘Eén der grootste gevechten van de Kerk speelt zich voor het ogenblik af aan de universiteiten van Europa en Amerika’. Daar wordt immers niet enkel de élite van het Westen, maar een belangrijk deel van die uit het Oosten gevormd. Wie deze mensen voor zijn idealen kan begeesteren, zal eens een diepe invloed op Azië en Afrika uitoefenen. De communisten hebben dit ten volle begrepen. Met verfijnde realiteitszin en meesterlijke strategie hebben ze het terrein verkend en hun actieplan opgesteld; eerst hebben ze getracht de kleurlingen-studenten in hun eigen universiteiten onder te brengen. Hierin zijn ze gedeeltelijk geslaagd: honderden kleurlingen studeren te Moskou, Praag, Bukarest en aan de Oost-Duitse universiteiten; onder hen bevinden zich Indonesiërs, Afrikanen, Indiërs enz. Daar echter de stroom van studenten naar de beroemde universiteiten van Parijs, Cambridge, Oxford e.d. niet kon gestuit worden, begonnen de communisten systematisch ter plaatse te werken. Aan elke universiteit werden communistische cellen opgericht; de eigen verenigingen der kleurlingen werden zoveel mogelijk genoyauteerd door communisten.... Men schat (zonder dat officiële cijfers beschikbaar zijn), dat 80% der neger-studenten in Engeland in communistisch vaarwater zitten; in Frankrijk zou dit percentage nog hoger zijn. In Nederland schijnen de communisten bij de uitheemse studenten numeriek minder sterk te staan, maar ze vormen er een ondernemende en actieve minderheid. Een katholieke Maleise studente aan de universiteit van Sydney in Australië schetste een paar jaar geleden, in een toespraak tot het Legioen der katholieke vrouwen, de toestand der kleurlingen in Australië als volgt: ‘De communisten schijnen de enigen te zijn, die onze moeilijkheden begrijpen; zij alleen willen vriendschapsbetrekkingen met ons aanknopen en hun families verlenen ons gastvrijheid. Moeten we er ons over verwonderen dat sommige vooraanstaande persoonlijkheden tijdens hun vroeger verblijf in dit land communist werden?’ Reeds dertig jaar bewerken de communisten de Afrikaanse en Aziatische studenten in het Westen. B.v. in 1925 bestond in Frankrijk de ‘Fédération franco-chinoise d'éducation laïque’, die sterk de Marxistische invloed onderging. Verschillende der huidige Chinese ministers, o.m. Chu En Lai, Chu Te en Chen I werden daar in de leer van Marx ingeleid. Hun huidige actie onder de negers in Frankrijk en Engeland zou wellicht dezelfde uitslag kunnen hebben, indien er van een andere zijde geen ernstige initiatieven genomen worden. We mogen ons echter niet blindstaren op het communisme. Het materialisme en het atheïsme die schuil gaan onder de lokkende namen als existentialisme, | |
[pagina 252]
| |
positivisme en dgl., treden de student tegemoet, zowel vanaf de leerstoel der onderwijsinrichtingen als vanuit de milieus waarin hij gedwongen wordt te studeren en zijn ontspanning te zoeken. Aan vele belangrijke Franse, Engelse en Amerikaanse Universiteiten vieren deze doctrines hoogtij; in het dagelijkse studie- en ontspanningsleven komen de vreemdelingen bijna enkel in contact met mensen, die een practisch materialisme huldigen. In Parijs b.v. sturen, volgens het getuigenis van de voorzitter der Franse studenten-missiebond, de existentialistische milieus het zedelijk leven van een schrikwekkend aantal kleurlingen in de war. Een vergelijking van de foto's van eenzelfde student bij zijn aankomst en enkele maanden later spreekt boekdelen. Met het christendom - en zeker met het katholicisme - komen velen zelden of nooit in contact: zij wanen het uitgestorven of delen in de vooroordelen van de niet-gelovige Westerlingen. Dit alles verklaart het gebrek aan sympathie, ja de vijandschap, die velen der huidige Afrikaanse en Aziatische leiders, die eens in Europa verbleven, de Kerk toedragen. De Maryknoll Father Nevins deed tijdens zijn rondreis door het zwarte werelddeel hieromtrent een pijnlijke ervaring op. Deze toestanden zijn ook verantwoordelijk voor de geloofsafval onder de katholieken, die bij de negers in Frankrijk en Engeland onrustwekkend is; in Frankrijk schat men, dat de helft van de katholieke, vreemde studenten alle godsdienstpraktijk laten varen; velen onder hen worden onverschillig of nemen tegenover de Kerk zelfs een vijandige houding aan. Het aantal katholieken onder de kleurlingen is trouwens vrij groot. In Engeland zijn ze drie duizend in getal; in Nederland minstens 800, waarvan 200 Indonesiërs, 200 Surinamers en 360 Antillanen; in de Verenigde Staten 1500, waarvan een duizendtal Philippino's en in Frankrijk zijn minstens 1400 negers en honderden Vietnamezen katholiek. In totaal verblijven er minstens 8000 katholieke kleurlingen in het Westen, waarvan een grote meerderheid voor het ogenblik nog maar weinig contact met de katholieke Kerk heeft. Heel de toestand schetsen die hiervan de schuld draagt is moeilijk; enkele der voornaamste oorzaken willen we in het kort aangeven. Heeft men in het verleden de neiging gehad de verschillen tussen de Westerling en de Oosterling, de Europeaan en de zwarte te sterk te onderstrepen, toch kan men moeilijk ontkennen, dat er een duidelijk onderscheid bestaat in de mentaliteit, de manier van aanvoelen en het hiërarchiseren der waarden. Dit kan aanleiding geven tot misverstand en onbegrip, zoals twee Indonesiërs het raak formuleren: ‘De Nederlander houdt van oprechtheid; hij gaat dadelijk op het doel af en verklaart brutaalweg waarover hij het precies wil hebben. Hij wekt de indruk weinig rekening te houden met de gevoelens der anderen. De Indonesiër daarentegen is er voortdurend op bedacht, dat zijn woorden en daden de anderen zouden kunnen kwetsen of onaangenaam zijn; daarom handelt hij steeds voorzichtig en gebruikt desnoods vage termen. Daarom zal hij soms “ja” zeggen, zijn toehoorder ogenschijnlijk gelijk geven, maar inwendig “neen” bedoelen. Iedere Indonesiërs zal hem begrijpen, want ze bezitten beide een soort zesde zintuig, om de diepere zin der woorden te vatten, die verscholen ligt onder hun materiële betekenis’. Daardoor ontstaan soms pijnlijke misverstanden in de betrekkingen tussen blanken en kleurlingen, vooral wanneer er geen wederzijds vertrouwen aanwezig | |
[pagina 253]
| |
is of wanneer een blanke wegens een ongegrond meerderwaardigheidsgevoel alles wat niet tot zijn cultuur behoort als primitief en absurd meent te mogen veroordelen. Het ontbreekt immers vele Westerlingen, vooral bij minder ontwikkelden, aan eerbied voor de kleurling, in het bijzonder voor de zwarte. Een dergelijke behandeling is vaak zeer kwetsend, ook al uit zich deze hooghartigheid dikwijls zonder slechte bedoelingen: een studente uit Martinique, in Midden-Amerika, voelde plots hoe een hand bescheiden over haar zwarte arm wreef en ze zag een dame verwonderd haar vingers bekijken: hoe was het mogelijk, dat zwart was dan toch kleurvast! Beschouwd te worden als een vreemdsoortig wezen, als een curiosum of een abnormaal geval grieft om het even welke mens. Over deze fundamentele waarheid is iedereen het eens. Doch in hun concrete omgang met mensen van een ander ras verliezen vele blanken haar totaal uit het oog. Dit is een reden waarom volwaardig menselijke betrekkingen met personen van een andere huidskleur zo zeldzaam zijn. Dit geldt in het bijzonder voor de verhouding blank-zwart, maar tevens, ofschoon in mindere mate, voor de omgang met de overige rassen. De kleurlingen zullen tegenover acute uitingen van minachting, vals medelijden of onverschilligheid op twee manieren reageren. Ofwel verschansen ze zich in eigen nationale verenigingen, die dan meestal sterk anti-Westers, soms anti-christelijk getint zijn; ofwel vervallen ze in een dof minderwaardigheidsgevoel. Deze studenten voelen zich noodzakelijkerwijze alleen en verloren in een wereldstad als Parijs, New York of Amsterdam. Hun inferioriteitscomplex vreet nog dieper in, naarmate zij ervaren, dat ze onvoldoende voorbereid zijn op de eisen van een bepaald onderwijsprogramma of op een werkmethode van een bepaald instituut. Ze sukkelen niet zelden met de taal, hebben last met de aanpassing aan het voedselregime en lijden onder het koude, vochtige klimaat van het Westen. De moeilijkheden zijn voor elk student wel niet even groot maar toch valt het verblijf aan onze Westerse instituten de meeste kleurlingen zwaar, in het bijzonder wanneer ze verstoken blijven van elke hulp vanwege blanke of andere medestudenten. De moeilijkheden beginnen onmiddellijk na aankomst in het Westen. Het gebeurt vaak dat er niemand aan de kade of op het vliegveld aanwezig is om hen te begroeten; zij moeten zelf onderdak zoeken en alhoewel zij zich soms ternauwernood verstaanbaar kunnen maken, moeten zij hun weg trachten te vinden in honderd en een administratieve organisaties. Het vinden van een fatsoenlijk onderkomen vergt soms dagen geloop en in bepaalde landen, als Frankrijk en Engeland, moeten zij zich wel eens met een mensonwaardige huisvesting tevreden stellen. Deze landen lijden zelf aan woningnood. Een gedeelte der studenten is in officiële hotels of gebouwen ondergebracht (in Londen 1/7 der kleurlingen; in de Cité Universitaire van Parijs enkele honderden); maar het merendeel moet toch op zoek gaan naar een kamer bij particulieren. Ze worden dan brutaal geconfronteerd met de rassenvooroordelen, het uitbuitingsinstinct van menige gastheer. Zwarten wijst men niet zelden gewoon de deur, omdat ze zwart zijn; in Frankrijk worden met tegenzin kamers verhuurd aan niet-Fransen of het zou zijn voor ongehoorde woekerprijzen: 750 B.Fr. (f 52,50) per maand voor het kleinste zolderkamertje; 1500 B.Fr. (f 105) per maand voor een eenvoudige kamer. Talrijke kleurlingen hebben dan onderkomen gezocht in bouwvallige huizen, die na de oorlog gesloten werden. In welke staat van verval deze studentenhuizen verkeren, kan men zich wel indenken. | |
[pagina 254]
| |
Wie een dergelijk leven wil volhouden, moet beschikken over een ijzersterke gezondheid, een groot idealisme en een enorm doorzettingsvermogen; anders gaat hij er aan ten onder. Daarbij komt nog dat velen slechts over een pover inkomen beschikken en tot uiterste zuinigheid zijn gedwongen. Geen wonder dat deze studenten door lichamelijke en morele uitputting, verbitterd en opstandig worden. In Nederland is de financiële toestand der meeste, vreemde studenten bevredigend: velen hebben een beurs, anderen studeren uit eigen middelen. De uitheemse studenten zijn op dezelfde wijze ondergebracht als de Nederlandse, dus op kamers; middelbare scholieren vinden tijdens het schooljaar onderkomen in instellingen en internaten. In Engeland, U.S.A. en Frankrijk is het met de financiën der kleurlingen-studenten minder schitterend gesteld: in Engeland beschikken slechts 25% der studenten uit de kolonies over een beurs, in Frankrijk 50%; in U.S.A. moeten 62% volledig op eigen kosten leven. Jammer genoeg is het bedrag van die studentenbeurzen vaak onvoldoende: in Frankrijk b.v., zijn vele studenten verplicht bijverdiensten te zoeken. Daar ze officieel geen recht op arbeid hebben, vallen ze ten prooi aan uitbuiters, die hen zeer lage lonen uitbetalen en allerlei minderwaardige karweitjes laten opknappen. Afpersing, armoede, mensonwaardige huisvesting, bittere vernederingen vanwege de blanken en haast onoverkomelijke bestaansmoeilijkheden kweken revolutionnairen die niet slechts anti-kolonialistisch, maar tevens anti-Europees en soms anti-christelijk gestemd zijn. Deze sfeer heerst vooral in de kringen der zwarten in Engeland en in Frankrijk, maar bestaat in min of meerdere mate in andere groepen. Het communisme zal evident gebruik maken van hun ontevredenheid en zal zich als voorvechter van rassengelijkheid, van anti-kolonialisme en anti-kapitalisme de sympathie van velen onder hen verwerven. Het christendom blijft aan velen onbekend of doet zich voor als een kapitalistische organisatie. Dit laatste geldt inzonderheid voor de z.g. katholieke landen als Frankrijk, waar de kleurlingen licht geneigd zullen zijn de misstanden van het land met het katholicisme te identificeren. Welke ontgoocheling beleeft de katholieke Vietnamees niet te Parijs, wanneer hij geen steun vindt bij de Franse parochiegeestelijkheid, wanneer hem de toegang wordt ontzegd tot de milieu's der katholieke burgerij, wanneer hij genegeerd wordt door zijn Franse medestudenten. Is dat nu ‘La France, la fille aînée de l'Eglise’, waarover de Franse missionarissen vaak met zoveel enthousiasme hebben gesproken, alsof iedereen er katholiek was? De jonge kleurling voelt zich haast beschaamd over zijn godsdienst. Ook het universitair milieu zal deze studenten zelden in hun geloof sterken; hoeveel professoren en studenten ontkennen niet elke vorm van spiritualisme of beschouwen het katholicisme als ouderwets en voorbijgestreefd? Tegen hun critiek en spot zijn de meesten niet opgewassen bij gebrek aan een aangepaste godsdienstige vorming én diepgaande apostolische bezieling. De morele ontreddering van velen draagt ook bij tot de geloofsafval, die in bepaalde groepen dan ook schrikwekkend is. En toch gaat het hier om de toekomstige, katholieke élite, die eens bekwaam zou moeten zijn haar taak op te nemen in de uitbouw van een eigen christelijke cultuur en van een zedelijk gefundeerd zelfbestuur.
***
Werd dan van katholieke zijde niets gedaan om deze vereenzaamde studenten | |
[pagina 255]
| |
te helpen? De enige grote, katholieke onderneming op dit gebied was het werk van Pater Lebbe (1877-1940). Deze promotor van de katholieke adaptatie in de missielanden had begrepen, dat de Chinese Kerk een flinke lekenélite nodig had: hij zou de heidense en atheïstische Chinezen, die in die tijd in Europa studeerden, in contact brengen met ernstige katholieken. Hij zocht voor hen onderwijs-gelegenheid aan katholieke universiteiten, verschafte hun onderkomen bij katholieke families en sloofde zich onvermoeibaar voor hen af. Zijn actie droeg rijke vruchten: hij kon meer dan 400 volwassen studenten dopen. Het geheim van zijn succes lag in de eerbied en genegenheid voor hun persoonlijkheid, voor de eigen waarde der Chinese cultuur, voor de grootheid der Chinese natie: daardoor vermocht hij het wantrouwen en het scepticisme te neutraliseren. Een der bekeerlingen verhaalt op de dag van zijn doopsel: ‘Twee jaar geleden had ik met vier vrienden een plan opgesteld om bij mijn terugkeer in China het christendom definitief uit te roeien. Nu zijn we hier alle vijf samen om de grote lijnen vast te leggen van een katholiek offensief in China’. Pater Lebbe heeft geen grote navolgers gehad. Heel de katholieke wereld heeft deelgenomen aan de grootse missie-actie van de laatste veertig jaar, doch de kleurlingen in het Westen werden practisch volledig verwaarloosd. Slechts de laatste jaren kregen ze de belangstelling van bredere katholieke kringen. Toch is er bitter weinig gedaan. Einde negentienhonderdvierenvijftig heeft het Fides-agentschap de voorlopige resultaten gepubliceerd van een onderzoek, gehouden onder de priesters die apostolaat uitoefenen onder - of tenminste zich interesseren voor - kleurlingen-studenten. Men heeft o.a. een lijst van vijftig priesters of lekeninstellingen gepubliceerd. In deze lijst kunnen ingewijden echter spoedig grote leemten ontdekken: naast hen, die interesse voor het probleem bezitten, werden verder de namen van een aantal studenten-zielzorgers opgenomen, die zo goed als zeker, wegens de zware eisen van hun bezigheden, weinig gelegenheid hebben dit speciale terrein te betreden. Van deze vijftig priesters is hoogstens een vierde actief betrokken in het belangrijke apostolaat onder de overzeese studenten. Een exhaustief overzicht geven van het werk, dat door katholieke priesters of leken voor kleurlingen gepresteerd wordt, is moeilijk. Hier volgen slechts de meest belangwekkende initiatieven. In Engeland wordt het apostolaat gecoördineerd door de officieel aangestelde Overseas Students National Chaplain, die in zijn werk geholpen wordt door het Catholic Committee for Overseas Students, waarin afgevaardigden van de voornaamste katholieke organisaties zitting hebben. Hij vindt vooral steun bij drie praesidia van het Marialegioen die speciaal opgericht werden voor apostolaat onder de kleurlingen, en die door geregelde huisbezoeken en samenkomsten contact houden met honderden overzeese studenten. Het is echter begrijpelijk, dat hierdoor slechts een miniem deel der drie duizend katholieke en zeventien duizend niet-katholieke studenten kan bereikt worden. In Frankrijk werden vrij veel initiatieven genomen, onder meer door het missielekeninstituut Ad Lucem en door de Cercle de Saint Jean-Baptiste, maar een grote nood aan coördinatie is voelbaar. Verschillende aalmoezeniers werken er aan mee met min of meer succes. Het enige wérk echter van zeer grote waarde schijnt het home te zijn van de Aide Féminine Internationale Catholique (AFIC), waarvan verscheidene lekenmissiehelpsters de leiding hebben. Zij verstrekken onderdak aan een tachtigtal kleurlingen meisjesstudenten, die samen met het | |
[pagina 256]
| |
personeel hetzelfde familiaal leven leiden. Men mocht zich reeds verheugen over meerdere bekeringen, wat. getuigt voor de degelijkheid van deze oplossing. In Duitsland schijnt de actie zich tot enkele initiatieven van de Graal te Bonn te beperken. In de Verenigde Staten van Amerika begint het probleem de volle aandacht van het katholieke publiek te trekken. Vooral de Missievereniging der katholieke studenten en hoogstudenten (CSMC) is zeer actief: contactbijeenkomsten tussen blanken en kleurlingen worden belegd; studiedagen voor kleurlingen, waaraan gemiddeld een honderdtal deelnemen, worden geregeld georganiseerd. Verschillende eigen, nationale verenigingen voor de buitenlandse katholieken werden opgericht. De Maryknoll Fathers trachten de kleurlingen in groten getale in contact met katholieke families te brengen. In Chicago bezit de AFIC een home voor meisjesstudenten, overeenkomstig met dat van Parijs; de Graal opende een school, die meisjes uit alle landen, ook kleurlingen, op actief apostolaat wil voorbereiden. In Zwitserland bestaat het Sint-Justinuswerk, dat eertijds gesticht werd door Pater Lebbe ten bate van Chinese studenten. Het beschikt te Freiburg over een studentenhome dat vijfendertig blanken en kleurlingen herbergt. Het brengt de vreemdelingen in contact met de Zwitserse studentenverenigingen en aalmoezeniers. Het tracht ook deze studenten te introduceren in katholieke families en hun gedurende de vacantie werkgelegenheid te verschaffen. In de zomermaanden worden eveneens twee vacantie-oorden in de bergen ingericht, waar Aziatische studenten van de Freiburgse Universiteit en ook van de andere Zwitserse universiteiten samenkomen. Tot nog toe kon het Sint-Justinuswerk aan 750 Aziatische studenten hulp bieden, maar moest zich, bij gebrek aan uitgebreide financiële middelen, tot dit getal beperken. In België, waar het probleem zich minder acuut stelt, omdat slechts een tweehonderd kleurlingen de onderwijsinrichtingen bezoeken, beperkt de zorg zich tot accidenteel apostolaat van enkele priesters. De enige uitzondering hierop is een studentenhome door de missievereniging der Waalse hoogstudenten (AUCAM) ingericht, waar een tiental blanken en kleurlingen een gemeenschappelijk leven leiden. In Nederland heeft men vastgesteld dat de overzeese studenten helemaal niet of onvoldoende opgenomen worden in het parochie- of studentenleven. Dit trachten drie moderatoren, die door het Nederlands Hoogwaardig Episcopaat werden benoemd voor de Indonesiërs, Surinamers en Antillanen, te verhelpen door huisbezoek, dat echter ontzettend lastig blijkt te zijn wegens de verspreiding der studenten over het hele land. De Indonesiërs bezitten een eigen vereniging, waarvan de actieradius zich verspreidt over heel West Europa, de ‘Ikatan Mahasiswa Katolik Indonesia’ (IMKI). In verschillende steden bestaan plaatselijke groeperingen en enkele keren per jaar worden landelijke bijeenkomsten georganiseerd voor een retraite, voor de Paasviering of Dies natalis. Een eigen blad ‘Prapança’ is het contactorgaan voor alle katholieke Indonesiërs in West Europa. Daar de meeste Surinaamse en Antillaanse studenten een middelbare cursus volgen, dragen de beide moderatoren van deze groepen vaak de zorg voor huisvesting, voor vacantie-activiteiten en ontspanning, in nauwe samenwerking met ouders en officiële instanties. Deze materiële zorgen zijn noodzakelijke voorwaarden voor een vruchtbaar contact. Voor de hogeschoolstudent streeft men naar een persoonlijker, diepgaander contact en naar groepsvorming. | |
[pagina 257]
| |
Dit korte overzicht der voornaamste initiatieven wijst er op, dat er reeds iets gedaan werd voor de kleurlingen-studenten, maar dat nog veel gerealiseerd moet worden, wil men de massa der katholieken en niet-katholieken op een blijvende wijze in christelijke zin beïnvloeden. Het aantal zielzorgers zou moeten verhoogd worden: vele missionarissen zien het probleem der vreemde studenten nog niet als een missieprobleem. Apostolaatswerk onder de overzeese studenten valt niet onder hun missionarisideaal. En toch is dit apostolaat, zowel principieel als practisch, van het allergrootste belang. Verder ware het wenselijk dat men beroep kon doen op een actievere medewerking van de leken. De katholieke families en medestudenten kunnen hier een zeer vruchtbare rol spelen: hun eenvoudige vriendschap kan veel goeds verrichten. Een Javaans Jezuïet schrijft in dit verband: ‘De Oosterling verlangt niets anders dan dat de Westerling even normaal staat tegenover hem als tegenover ieder andere Westerling’. Vanuit deze houding van oprechte eerbied zal dan spontaan het hulpbetoon groeien dat de kleurling het verblijf in Europa leefbaar en vruchtdragend kan maken. Hij zal verrijkt worden met een nieuwe waarde: de christelijke cultuur van het Westen. |
|