afgewezen, als aan de theologische faculteit van Heidelberg, die toch practisch de faculteit van de geünieerde Badense Kerk is.
Naast al de genoemde Kerktypen staan dan nog enkele zeer kleine, als sectarisch beschouwde, Lutherse kerkgenootschappen, zoals b.v. de combinatie van drie lutherse ‘vrije kerkjes’ met een theologische hogeschool te Oberursel (bij Frankfort). Ontstaan en richting (oer-orthodox) geeft ze veel overeenkomst met onze gereformeerde kerken.
Door dit alles heen werkt dan nog weer de geheel eigensoortige invloed van de Calvinist Karl Barth, waardoor sommige universiteiten, als b.v. Bonn en Göttingen, een min of meer duidelijk barthiaans stempel kregen en nu barthiaans getinte dominees afleveren voor veelal zuiver Lutherse gemeenten. Bij deze verregaande leervrijheid kan een Prof. Bultmann, met zijn bedenkelijke ‘Entmythologisierung’, zich even trouw Lutheraan achten, als de zeer orthodox-Lutherse professoren Schlink en Brunner, de barthianiserende Gollwitzer evengoed als de katholiserende Stähelin, of zelfs Domprobst Asmussen. De laatste staat overigens wel aan het randje en wordt nog slechts node geduld. Ook rondom Bultmann is in de laatste tijd in Duitsland een zwijgen neergedaald, sinds de Duitse Lutherse bisschoppen, - niet vanuit enige authentieke leermacht, waarop zij geen aanspraak kunnen maken, maar puur vanuit het overwicht van hun bestuursfunctie en hun theologische deskundigheid - zich gezamenlijk tegen Bultmann hebben uitgesproken.
In deze ogenschijnlijk leerstellige chaos is nochtans een zekere reformatorische eenheid nog altijd aanwezig: de grote reformatorische ‘ontdekkingen’ omtrent ‘rechtvaardiging door het geloof alleen’, ‘de genade alleen’, ‘de Schrift alleen’, zijn aan allen gemeen. Luther is wel voor allen de grote profeet, ook voor de Duitse Calvinisten en de R.K. Kerk is de gemeenschappelijke vijand, al staat het Lutheranisme ons wat nader dan het Calvinisme.
Deze contourlijnen van het Duitse ‘Evangelische Christendom’ doen U wellicht verwonderd vragen, waar we de impressie van het zoveel zonniger geestelijk klimaat vandaan halen.
Die putten wij vooral uit het godsdienstig leven, dat wij hier waarnemen en waarover wij horen.
Het Lutheranisme blijkt wel springlevend. Dit geldt vooral voor Zuid-Duitsland. Het uiterste noorden is daarentegen practisch bijna ontkerstend. De Lutherse theologie bloeide het laatste decennium krachtig op en wel in orthodoxe richting (het liberale protestantisme heeft aan vrijwel alle universiteiten afgedaan). Het godsdienstig leven is bij de kerkgetrouwen intens (natuurlijk is er ook bij deze volkskerk een zeer brede rand van onverschilligen, te breder, omdat het verschijnsel van de buitenkerkelijkheid in Duitsland relatief nog zeldzaam is). Voor alles uit zich die intensiteit in een opleving der liturgie. Vele dominees wensen een soort breviergebed. Het nu door al de E.K.D.-kerken aanvaarde liturgische gebedenboek, stelt hen in staat in het Duits - in hoofdzaak naar Rooms model - hun ‘Stundengebet’ te verrichten.
Steeds meer wordt aangedrongen op veelvuldige Avondmaalsdiensten, minstens één maal per week. Men bedenke, dat de Duitse Lutheranen waarachtig geloven in de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus tijdens het Avondmaal in het brood en men zal begrijpen welk oprecht verlangen naar vereniging met Christus uit de aandrang tot veelvuldiger Avondmaalsdienst spreekt. Ook is er een vrij sterke stroming die de ‘Privat-beichte’ weer in ere wil herstellen (het