Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Psychologische kroniek
| |
[pagina 170]
| |
tengang komt tot een aanduiding van het verschil tussen Kunst en kunst. Carp vervolgt: ‘Wanneer de innerlijke houding van een Mens in te sterke mate wordt beïnvloed door die van anderen, dan zal een zekere graad van onechtheid in alle vormen van zelfexpressie hiervan het gevolg moeten zijn. Dit verschijnsel doet zich vooral voor bij hysterische karaktertypen, in het algemeen bij weinig geïndividualiseerde, ongerijpte persoonlijkheden’. ‘Op grond van een tekort aan belevingsmogelijkheden, gepaard aan een overspannen behoefte hiertoe (in de zin van een belevenishonger) verliest het zwakke Ik de betrekking tot het eigen zelf en gaat onder in de roes van de ander te zijn’. Waarachtige zelfexpressie komt dan niet meer in aanmerking, een machteloos Ik ondergaat de autosuggestieve invloed van een tweede zelf. Het indentificatieproces voert dan tot een essentiële wijziging in de Ik-zelf relatie, tot een Ik-verlies, een depersonalisatie, dit is een stoornis in het identiteitsbewustzijn. Navraag aan vooraanstaande toneelspelers bracht Carp tot het inzicht, dat bij hen van Ik-verlies geen sprake kan zijn, zulks in tegenstelling tot sommige toneelspelende dilettanten. Op dit punt gekomen breng ik U in herinnering de filmactrice Vivien Leigh, die de rol van Blanche Dubois speelde in ‘A streetcar named Desire’, (Tenessee Williams) zich wel zeer bijzonder met haar object vereenzelvigde en kort nadien psychotisch werd. Mij dunkt, dat haar geestesstoornis in de film reeds tot uiting kwam; ook anderen werden beroerd door haar extatisch spel dat als voorbeeld zou kunnen gelden van een ‘roes van de ander te zijn’. Waarmede niet wordt geïnsinueerd, dat Vivian Leigh een dilettante zou zijn. In het kader van het Ik-verlies door indentificatie geef ik U nog een associatie, welke ligt op het terrein van de parapsychologie. Ter oriëntering eerst een begripsomschrijving: een psychoscopist is iemand, die aan de hand van een voorwerp (inductor) paranormale uitspraken doet, welke verband houden met personen en dingen die in relatie staan tot dit voorwerp. Mij zijn psychoscopisten bekend, die zich zó ver en zó diep met een andere persoon identificeerden, dat hun Ik te zwak bleek om deze andere persoonlijkheid naar willekeur los te laten en hun eigen zelf te hervinden. Psychoscopisten zijn in het algemeen juist gevoelig voor die belevenissen van andere mensen, welke verwant zijn met de eigen ervaringen. De graad van hun identificatiemogelijkheid (via een inductor) correleert dus met de qualitatieve en quantitatieve aanwezigheid van deze verwantschappen. Hun paranormale - hier psychoscopistische? - gevoeligheid c.q. begaafdheid is in deze zin afhankelijk van de ontwikkelingsstructuur van het in-te-beelden object. De een zal hun beter ‘liggen’ dan de ander. Een mank gaande maar zich opdringende vergelijking is die met de toneelspeler en de figuur die hij op de planken wil brengen. Ook hij heeft voorkeur in het kiezen van zijn rollen. Carp schrijft, dat de vraag waarom hij deze of gene rol kiest, slechts beantwoord kan worden, ‘wanneer men kennis heeft kunnen nemen van zijn (des toneelspelers) innerlijke levensgeschiedenis en de imaginaire betekenis, welke deze rol voor de toneelspeler heeft’. Het betreft hier dezelfde verwantschappen als boven vermeld. TenhaeffGa naar voetnoot2) wijst er op, dat vele psychoscopisten tot het zogenaamde nerveuse type van Heymans behoren en dat zij daarom volgens Wiersma geacht worden een hysterische inslag te vertonen. Achtereenvolgens zagen we de karaktertypen van een bepaald soort toneel- | |
[pagina 171]
| |
speler en van de psychoscopist, beiden voorgesteld als onuitgerijpte persoonlijkheden met een zwakke Ik-structuur, neigend tot hysterische gedragspatronen, verhoogd suggestibel en met een grote bereidheid ik-vreemde objecten in het eigen zelf tijdelijk of blijvend te constitueren, zodat van een voortdurende dreiging tot Ik-verlies mag worden gesproken. Bien étonnés de se trouver ensemble. Voor belangstellenden in de wetenschappelijke achtergrond van dit alles noem ik de hypothetische opvatting van Dr E.L.K. ZeldenrustGa naar voetnoot1), die stelt dat het wezen van de hysterische zijnswijze gefundeerd wordt door een vervallenzijn aan het ding-aspect der werkelijkheid met het doel deze te beheersen, zonder dat de daartoe benodigde adaecjuate kracht aanwezig is. Bij decompensatie, om een of ander reden, van de kracht tot beheersing ontstaat het beeld der hysterie. Het specifieke van de hysterische onechtheid en theatraliteit wordt door hem gezien in het doorklinken van de beheersingstendenz in de ‘Darstellungsdrang’. Deze drang, door Klages zo genoemd, staat zowel bij de toneelspeler als bij de psychoscopist op de voorgrond. Hun eventuele weerloosheid tegenover de beelden der werkelijkheid wordt veroorzaakt door een te zwak zelf-expressief vermogen dat weer gegrond is in een ontworteling aan de vitale oergrond van het Leven. |
|