| |
| |
| |
Toneelkroniek
Toneel in Nederland
door Jan Ros S.J.
NOG minder dan de literaire criticus krijgt een toneelrecensent de gelegenheid zijn eigen onderwerpen te kiezen. Alleen min of meer toevallig zullen de te bespreken stukken hem de kans bieden iets te zeggen over datgene wat hem in deze stof het meest ter harte gaat. Hij zal echter proberen dit op te sporen ook daar waar het misschien nauwelijks te vinden is en daardoor een zekere eenzijdigheid nooit kunnen vermijden. Is hij van oordeel dat het de ziel van de mens is waar het tenslotte op aankomt, dan zal altijd geestelijk en moreel aspect van literatuur en toneel op de eerste plaats zijn aandacht vragen. Niet minder dan uitdrukking van gevoelens is kunst immers een uitdrukking van gewetens.
Het is natuurlijk enkel toevallig, dat er twaalf Frans zijn van de goed twintig stukken in de tweede helft van het seizoen (Januari-Juni) door de verschillende beroepsgezelschappen gespeeld. Merkwaardiger en minstens schijnbaar verheugender mag het worden genoemd dat dan Nederland volgt met zes bijdragen. Vier hiervan waren moderne stukken. Het aantal reprises was trouwens in het algemeert zeer klein. Bijna alle gespeelde werken beleefden hun eerste opvoering in ons land.
Niet gering is hierbij geweest het aantal duidelijke tegenvallers en misgrepen, groter dan dat van de opvallende successen. Hiervan kan men zelfs nauwelijks spreken tenzij in deze zin dat enige stukken sterk de aandacht hebben getrokken en besproken zijn zonder dat zij altijd het publiek daarom wisten te winnen.
Hiertoe moet men zeker rekenen Wachten op Godot van de in Parijs levende en werkende Ier Samuel Beckett, door het gezelschap Theater opgevoerd. Men had het nodig geoordeeld het stuk in besloten voorstellingen te geven, wat reeds de aandacht erop vestigde. Openbare voorstellingen, tenminste die in den Haag, Rotterdam en Arnhem, hebben zeer weinig publiek getrokken. Sommigen hebben het stuk boeiend genoemd, anderen irriterend, weer anderen ronduit vervelend. In alle drie deze oordelen schijnt iets waars te steken. Het werk bevat naast treffende momenten lege plekken. De regisseur Roger Blin noemt het een ‘antitheater stuk’, wat weinig zeggen wil en in zover het een zaal boeien kan, ook niet waar is. Van de andere kant is het verschrikkelijk overdreven te doen alsof Beckett een nieuw tijdperk voor het toneel inluidt.
Men heeft betoogd dat in dit stuk waarin niets ‘gebeurt’ allerlei verklaringen mogelijk zijn van de vier figuren die erin optreden en van de geheimzinnige Godot waarop wordt gewacht. Als men de schrijver zelf zou vragen wat hij met dit werk heeft bedoeld, zou hij waarschijnlijk met Fry antwoorden: Ik bedoel ermee wat ik zeg. Als ik iets anders bedoeld had zou ik iets anders gezegd hebben. Door een mengsel van pantomime, lege zinnen, bewegingen, het kinderlijk of kinderachtig spelen met een paar hoeden, etc. wordt hier een pessimistische kijk op het leven suggestief uitgebeeld als een zinloos wachten op iets dat nooit
| |
| |
komt. Sterk wordt er ook op gewezen dat de mensen langs elkaar heenleven en toch elkaar nodig hebben om de verschrikkelijke eenzaamheid te verdragen en te verdrijven. Waarom volgens sommigen met alle geweld het stuk iets anders betekenen moet is mij niet duidelijk.
De spanning in het werk berust vooral op suggestie. Het sterkst zijn het begin en het slot. Het optreden van Pozzo en Lucky veroorzaakt een breuk in het stuk. Zij zijn te veel symbolen om nog fantasiefiguren te zijn van de twee landlopers. Pozzo is de machthebber die het volk uitbuit maar door machtswellust verblind tenslotte toch vertrouwen moet op dit volk dat zelf stom de blinde leidt.
In de opvoering werden de zeer hoge eisen stellende rollen goed vertolkt.
Ditzelfde gezelschap heeft ook Een man genaamd Judas gebracht van Claude-André Puget en Pierre Bost. Dit wel interessante en soms knap geschreven stuk is niet meer dan een vernuftig bedenksel in toneelvorm, ook wel niet bestemd om volle zalen te trekken. Puget is zeven jaar advocaat geweest. Hij pleit nu voor Judas en vraagt vrijspraak van de verdachte omdat deze het goed heeft bedoeld. Judas wordt hier immers voorgesteld als een idealist, de enige werkelijk gelovige zelfs onder de apostelen. Hij gaat in Jesus geloven als hij hoort dat Deze de geldwisselaars en kooplieden uit de tempel gejaagd heeft. Dan ontdekt hij echter het gevaar dat in de Meester de Godheid te veel kan schuil gaan achter Zijn mensheid. Om dit te voorkomen en Jesus tot een opzienbarend wonder te dwingen levert hij Hem uit aan Zijn vijanden. En volgens zijn vriendin Lea heeft Judas hierdoor juist gehandeld, maar zijn geloof begeeft hem enkele minuten te vroeg: vlak voor de verrijzenis pleegt hij uit teleurstelling en verdriet voorbarig zelfmoord. ‘Dat is niet rechtvaardig’ zijn de laatste woorden van het stuk, waarvan de oriënterende gesprekken uit het eerste bedrijf lang niet altijd weten te boeien en zeker de overgang van kruisiging naar verrijzenis een zeer zwak slot vormt.
Tegenover de eenvoud van het deemoedig geloof staat deze Judas met zijn zonde van intellectuele hoogmoed als een modern mens. Jammer is echter dat de schrijvers hun werk uitdrukkelijk willen aandienen als een psychologische verklaring van de Judasfiguur die in de Evangeliën voorkomt. Want met de daarin aanwezige gegevens is niet alleen geen rekening gehouden, maar er wordt zelfs recht tegenin gegaan. Het stuk mist daardoor de achtergrond en de basis die door de betekenisvolle namen van de personen die erin optreden wordt gesuggereerd. Er bestaan misschien geen bezwaren tegen om een stuk te schrijven ‘Een man genaamd Napoleon’ en deze dan te schilderen als een Mexikaans generaal die in Frankrijk terecht komt en in zijn loopbaan alleen maar nederlagen geleden heeft, maar bedenkingen zullen oprijzen als dit stuk zich aandient als een poging om het karakter van de bekende Franse keizer te verklaren. Ook het succes zou hier minder groot zijn omdat in dit laatste geval het publiek waarschijnlijk de gewrongen en geforceerde truc veel eerder zou doorhebben.
Theater heeft van dit stuk een sobere en boeiende opvoering gegeven, niet voor een gering deel te danken aan de strakke en heldere regie van Elise Homans.
Bij vele Protestanten bestaan ernstige bezwaren tegen het toneel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat van deze zijde naar aanleiding van de zo juist besproken en enkele andere stukken van Theater in gemeenteraden van Overijssel aan subsidie voor dit gezelschap niet werd meegewerkt. Meer verwonderlijk is het, dat men deze stukken verdedigd vindt in een artikel van Guillaume van der Graft in Wending op een wijze, die men alleen als een uit reactie doorslaan naar
| |
| |
de andere kant kan verklaren. Bezwaren heeft hij ook tegen deze stukken, maar tegenover ‘waarheden als koeien’ ontdekt hij toch ook in de beoordeling ervan ‘valsheden als stieren’. Met name is hier ‘bij nuchter inzien slechts schijnbaar sprake van een aanval op het bijbels bewustzijn’. Zelfs integendeel. Men treft hier ‘gevoelens en intenties aan die allerminst aan evangelische begripsvorming vreemd zijn’.
Er is hier geen gelegenheid om uitvoerig op dit alles in te gaan. Maar voor Wachten op Godot lijkt de bespreking van van der Graft vager of om zijn eigen woord te gebruiken ‘overdrachtelijker’ dan het stuk zelf. In de verklaring van Judas stoten wij op een onverwacht beperkt gebruik van de bijbel en lijkt de schrijver de niet al te uitbundige verdienste te hebben van de ene fout te verbeteren door een andere te begaan. Het merkwaardigste is echter dat in deze bespreking nog een derde stuk wordt betrokken, dat met de twee andere toch werkelijk niets heeft te maken, namelijk Thee en sympathie van Robert Anderson, door het Rotterdams Toneel op zijn repertoire genomen.
Dit stuk komt voor bespreking in dit overzicht nauwelijks in aanmerking. Van der Graft begaat zeker een vergissing door dit werk toch nog op een of andere manier ernstig te nemen. Met een niet zo vaak voorkomende maar hier zeer gelukkige en toch ook wel te verwachten eensgezindheid is het stuk door de katholieke pers absoluut onaanvaardbaar verklaard. ‘Het behoort in een christelijk land niet thuis’ en ‘het is volksvergif en niet voor het katholieke volksdeel alleen’. Deze twee aanhalingen kunnen volstaan.
Het is niet om de lompe en onnozele psychologie die men in dit stuk aantreft dat wij het verwerpen, zelfs niet onmiddellijk om de grofheden waarvan het wemelt, maar het leidt tot verwarring van de gewetens en vertroebeling van het zedelijk inzicht en verdedigt een verwerpelijke moraal, zoals het meest duidelijk blijkt uit het pijnlijke slot van het stuk. Hier kiest Laura Reynolds uit liefde, medelijden en moederlijk gevoel een absoluut afwijsbare oplossing voor Tom Lee's moeilijkheden.
Reeds spoedig nadat bij de Comédie Française Port-Royal van Henri de Montherlant zijn succesvolle loopbaan begonnen was heeft de Haagse Comedie dit stuk in ons land opgevoerd. Dat het hier door het publiek maar zeer lauw is ontvangen ligt op geen enkele manier aan voorstelling en spelers maar moet worden toegeschreven aan stuk en auteur.
‘Uiterlijke’ actie bevat het stuk niet, zegt de Montherlant, maar dit is ook het geval met de Griekse tragedie, voegt hij hier bescheiden aan toe. Hij vergeet daarbij dan echter dat deze problemen behandelt van grote draagwijdte. En dit is in zijn werk niet het geval.
De bewogen geschiedenis van Port-Royal, waarmee Frankrijk door velen van zijn schrijvers bekend is of was, bevat zulke problemen en conflicten misschien wel, maar de Montherlant laat ze grotendeels in het duister. De waarschijnlijk bedoelde botsing tussen geweten en gezag wordt dramatisch nauwelijks gesteld en dan nog hoogstens in de vorm van een strijd tussen koppigheid en machtsmisbruik, die in zoverre aanwezig nog schuil gaat achter veel praten. Het meest verwonderlijke in het stuk is misschien, dat terwijl de schrijver zijn stof niet alleen diep heeft bestudeerd maar zijn personen ook veel authentieke uitspraken in de mond legt, deze figuren toch voortdurend verhandelingen van de Montherlant blijken te staan opzeggen, die dan ook geen ogenblik geloof maar wel dikwijls slaap kunnen wekken. Want dit ‘fascistisch georiënteerd toonbeeld van
| |
| |
arrogantie en onwaarachtigheid’ zoals Simone de Beauvoir de schrijver noemt, schijnt wel voorbestemd te blijven voortdurend zijn grote gaven te bederven door altijd als een soort charletan op te treden.
Jean Anouilh, Frankrijk's grootste toneelschrijver op het ogenblik, wordt ook door het beroepstoneel in ons land hoe langer hoe meer ‘ontdekt’. Een het eerste gezelschap van ons land waardige opvoering heeft de Nederlandse Comedie gebracht van De repetitie of de liefde gestraft. Ook in dit stuk heeft de schrijver in een zeer geslaagde vorm weinig of niets nieuws meer te zeggen. Het bittere stuk is knap toneel al staan naast prachtige scènes wel enkele gedeelten waarin de aandacht afdwaalt, te meer omdat in een Nederlandse vertaling het virtuoos aansluiten op dialogen van Marivaux gedeeltelijk verloren moest gaan.
Wederom treffen wij hier het jonge meisje aan dat, temidden van mensen die geen enkele werkelijke waarde erkennen in haar eerste liefde wreed wordt ontgoocheld. Als bij de graaf voor het eerst in zijn leven een echte liefde opkomt voor dit burgermeisje, doen de gravin en zijn maitresse hun uiterste best om te voorkomen dat het ernst kan worden. Héro, een dronkaard wiens enige troost en plezier het is alles kapot te maken zal hen helpen dit gevaar te bezweren. Dat onder dit spel er een groot medelijden in hem opkomt met haar en met zichzelf is bij Anouilh een van de weinige geloofsbelijdenissen in zuiverder waarden, niet sterk genoeg echter om de indruk van perversiteit weg te nemen, die zijn tot systeem verheven negatie maakt.
Onder de goede bezetting vielen het meest op Mary Dresselhuys en meer nog Ko van Dijk, die van het niet zonder melodramatische effecten geschreven vierde bedrijf iets grandioos maakte.
Deze zelfde spelers waren het met Fons Rademakers, Mien Duymaer van Twist en Pierre Myin, die door voortreffelijk spel en een weldadig tempo althans gedeeltelijk problemen en bezwaren wegspeelden van De man, de vrouw en de moord van André Roussin. Zoals Anouilh kan het ook deze handige vervaardiger van boulevardstukken overkomen, dat er van hem drie stukken te Parijs tegelijk worden gespeeld. In tendens zijn deze volkomen immoreel en niet of nauwelijks toelaatbaar. De Nederlandse Comedie heeft dit stuk gedurende de maand Juni elke avond gespeeld in het Nieuwe de la Mar Theater in Amsterdam met als eerste bedoeling hoogstwaarschijnlijk om aldus het door de subsidie gevraagde of gewenste aantal voorstellingen te halen. Een vreemde toestand.
Niet zeer interessant bleek meer na twintig jaar Jean Giraudoux's Er komt geen oorlog met Troje. Dit pseudo-Griekse stuk van luchtige toon en tragische inhoud stelt de vraag, of een dreigende oorlog door mensen van goede wil kan worden voorkomen en beantwoordt deze vraag ontkennend. Dit voor een groot deel toch wel praatstuk lijkt zo bedacht en kunstmatig van opzet dat het veel van een zeepbel heeft en niet veel meer dan de indruk maakt van een air van diepe levenswijsheid in de vorm van soms geestige, dikwijls, echter vrij flauwe grapjes. De Haagse Comedie had voor een sterke bezetting gezorgd, die onder regie stond van Karl Guttmann. Het stuk werd helder ontleed en ging recht op zijn doel af.
Aan zeepbellen blazen denkt ook Francis Ambrière als hij spreekt over De Kinderrover van Jules Supervielle, eveneens door de Haagse Comedie opgevoerd. Het stuk is door de schrijver zelf bewerkt naar een roman die niet de indruk maakt voor een dergelijke bewerking erg geschikt te zijn en dan ook grote veranderingen blijkt ondergaan te hebben. Gebleven is vooral de hoofdfiguur,
| |
| |
een in Parijs wonende Zuid-Amerikaanse ex-kolonel, in vele opzichten nog naïever dan de kinderen die hij ‘rooft’. Het is een verhaal voor een operette dat de vorm heeft gekregen van een melodrama, maar zonder sterke speelscènes, terwijl de wonderlijke indruk van het geheel nog wordt verhoogd doordat de schrijver de nogal tragische gebeurtenissen graag met komische versiering opgesmukt voorstelt.
Paul Steenbergen speelde met de titelheld een van zijn mooiste rollen. Geen ogenblik was hij belachelijk, maar hij liet het publiek meeleven met deze eenzame en kwetsbare mens, die blijkbaar voortdurend in de realiteit van een droom leeft. Ook Annet Nieuwenhuyzen en Theo Frenkel speelden bijzonder goed enige rollen in dit vreemde stuk dat tot zeer uiteenlopende beoordelingen en reacties van het publiek aanleiding moet zijn.
In Het Verraad voert Armand Salacrou ons terug naar de bezettingstijd en de conflicten die deze tijd meebracht. Het stuk werd kort na de bevrijding opgevoerd bijna gelijktijdig met Sartre's Morts sans sépulture waarmee het enige overeenkomst vertoont maar waar het ver bovenuit steekt. De vorm van het werk herinnert ons aan het gezegde van de schrijver ‘waarom zouden wij het niet eens met de chaos proberen nu de orde bankroet is’. In het streven om ongeveer alle aspecten van het verzet te geven wordt het stuk overladen en is daardoor wat moeizaam en gekunsteld gebouwd. Maar in de vreugde van de bevrijding schijnt Salacrou ook een ogenblik enige hoop op een toekomstig geluk voor de mensheid te hebben gehad. Hij vergeet in dit werk blijkbaar dat de mensen niet meer in God geloven, geen godsdienst meer hebben om hen te helpen en alle ellende die daaruit voortkomt. Het werk is een tragedie maar men zou het in zeker opzicht zijn enige optimistische stuk kunnen noemen.
Veel meer dan in het bijna gelijktijdig door de Toneelvereniging gespeelde De kaarten zijn gedeeld beheerst hier de schrijver zijn onderwerp. Hij vindt hiet minder verontschuldiging voor de vrouw die uit overdreven affect en uit zelfzucht tot evenveel kwaad komt als waartoe slechtheid kan leiden.
Het Rotterdams Toneel heeft met de keuze van dit tweede stuk van deze in ons land weinig bekende Franse toneelschrijver een goede greep gedaan en ook voor een geslaagde opvoering gezorgd. Jan Teulings heeft dit moeilijke stuk uitstekend geregisseerd. Onder de spelers moeten op de eerste plaats Ann Hasekamp en Wim van den Brink worden genoemd.
Weinig bekend ook in ons land is het werk van Fernand Crommelynck en het is niet waarschijnlijk dat de voorstelling van diens Goudendarm door de Nederlandse Comedie daarin verandering zal brengen. Er zijn slechts enkele opvoeringen van gegeven en het is dus gevallen als een baksteen.
Er gaat een zekere meeslepende kracht uit van de hier gegeven groteske schildering van de gierigheid maar in zijn mengeling van boertige klucht en tragedie, poëzie, parodie, fel realisme, nachtmerries en platheden werkt het vermoeiend, eentonig en irriterend. Met geweldige en ongeremde kracht speelde Ko van Dijk de solo-rol van de tot waanzin komende vrek. Het was technisch knap toneelspel, maar zo zonder discipline en soms bombastisch, dat het de regisseur geheel uit de hand gelopen scheen te zijn. De eindindruk was vooral dat wij een zeer luidruchtige avond hadden beleefd.
Enigszins luidruchtig opgezet is ook De Huzaren van Pierre Aristide Bréal. Dit had hij nodig omdat zijn verhaal te mager is om een avond te vullen. Een thema dat ernstig zou kunnen zijn wordt als kolder behandeld met wat ouder- | |
| |
wetse humor waarbij men niet behoeft te denken. De Haagse Comedie bezorgt er een genoegelijke avond mee, want zij zorgt voor uitstekend spel in enige voortreffelijke rollen en een prijzenswaardige vaart, ook in de letterlijke zin van dit woord.
Ik kom als een dief.... van Georges de Tervagne, door Theater gespeeld, mist alle pit, is flauw en pover van tekst en lijkt nauwelijks voor het beroepstoneel bestemd en geschikt.
Veel minder dan De Bruiloft van Figaro schijnt gewoonlijk op het toneel in ons land het andere stuk van de Beaumarchais De Barbier van Sevilla succes te hebben. Dit werk vraagt een goede bezetting en een fleurige voorstelling met veel vaart, stijl en fijnheid. Dit heeft het niet gekregen bij de als klucht opgezette opvoering ervan, gegeven door het Rotterdams Toneel.
Een beproefd en vrij regelmatig terugkerend werk onder de half-klassieke blijspelen is ook Lessen in Laster van Richard Sheridan met een ingewikkelde intrigue, een soms goede dialoog en enige zeer grappige en dankbare scènes. Bijzonder kan men de uitvoering van dit stuk door de Nederlandse Comedie zeker niet noemen, niet echt sprankelend zelfs, maar door een overdadige aankleding met decors en meer nog costuums was het een luisterrijk kijkspel geworden, terwijl goed samenspel van de sterke bezetting het tot onderhoudend amusement heeft gemaakt.
Misschien met de beste bedoelingen maar zeker onrijp en verward wordt door George Bellak in Vogelvrij het Maccarthyisme gezien als een hysterische jacht op anti-Amerikaanse activiteit. Dit stuk, dat speelt aan een Amerikaanse universiteit, hangt van luidruchtigheid en huilen aan elkaar. Weinig succesvol en niet sterk was ook de voorstelling door de Toneelvereniging ervan gegeven en waarin nog een extra sterke anti-Amerikaanse tendenz was gelegd.
Meer plezier heeft dit gezelschap zeker beleefd aan De Kroongetuige van Agatha Christie. Deze schrijfster kan in haar romans met raffinement boeiende intrigues opzetten, spanningen handhaven en vooral de meest verrassende ontknopingen bedenken, al is het juist misschien soms wat al te veel ‘bedenken’. The Witness for the Prosecution is oorspronkelijk een verhaal van goed twintig bladzijden met in drie woorden een zeer vernuftig en verrassend slot. Menselijke achtergrond is in zulk een gegeven natuurlijk niet mogelijk en figuren die sympathie of antipathie wekken treffen wij dan ook nauwelijks aan. Voor een toneelspel in drie bedrijven is dit verhaal van een jonge man die beschuldigd wordt van moord op een goedhartige oude dame, wat mager. Vrij dikwijls is dan ook de tekst nogal slap en onbelangrijk maar tot slot zijn drie verrassingen aan de afloop toegevoegd. Uit de voorstelling waarin blijkbaar de spelers zelf plezier hadden, moet Jenny van Maerlant worden genoemd om haar vertolking van de vrouw van de verdachte, de hoogste troef in het spel tussen aanklager en verdediger.
* * *
Ontbraken in de eerste helft van het seizoen Nederlandse stukken zo goed als geheel, in de tweede helft zijn er, afgezien van de jaarlijkse Gijsbreght van Aemstel-opvoering en de ook reeds tot traditie geworden en veel publiek trekkende voorstelling van Elckerlyc in het Prinsenhof te Delft, niet minder dan zes gespeeld.
Weinig geslaagd lijkt hiervan de door Theater vooral voor de hogere klassen van middelbare scholen bedoelde opvoering van Floris ende Blancefloer, door
| |
| |
Paul de Keijser naar de zich hiervoor niet bijzonder lenende Oosterse roman van deze naam voor het toneel bewerkt. Deze middelnederlandse roman blijft meer een liefelijk verhaal dan een toneelstuk. De opvoering ervan vraagt in ieder geval veel fijnheid, charme en poëzie. Met te weinig tact was het stuk in deze voorstelling naar de parodie getrokken zodat men dikwijls, meer dan aan een abel spel, aan een sotternie werd herinnerd.
De Paradijsvogels van Gaston Martens, via de Franse bewerking van André Obey onder de titel Twee Flierefluiters in het Paradijs door Theater opgevoerd, is een gerenommeerd Vlaams stuk, waarvan de moderne Vlaamse schrijvers het bestaan niet zouden doen vermoeden. Eenvoudig, kluchtig en met enkele menselijke trekjes geeft het de avonturen van Boule en Rietje, die nadat zij zijn overreden en voor dood thuis gebracht, bewusteloos in hemel en hel een paar moeilijke uren doormaken en dan in hun bed wakker worden temidden van rouwende familieleden. Werkelijk fijn is Martens zeker niet, hij legt het liever er wat dik op en een vergelijking met de primitieven en de bekoorlijkheden daarvan moet men maar liever niet maken. Met enige reserve kan men de door het gezelschap gegeven voorstelling aardig noemen. Zeker vond het publiek het geval zeer plezierig.
Angst van Hans Tiemeyer is voor zover ik het begrepen heb, een stuk waarin een zonderling leugen, bedrog en corruptie uit de wereld verwijderen wil door angstaanjaging en de wereld wil redden door de boosdoeners tot zelfmoord te dwingen. In het begin is het werk onduidelijk genoeg om te intrigeren, maar de oplossing is absoluut onvoldoende. De hoofdfiguur blijkt dan ongeveer een geestelijk zeer gestoord wezen te zijn en een machtswellusteling. Onder regie van de auteur en met deze in de hoofdrol werd het werk door de Toneelvereniging respectabel gespeeld, maar het is, om het zeer zacht te zeggen, lang niet Tiemeyer's beste stuk. Het was geschreven in opdracht van de gemeente Amsterdam, wat dit dan ook precies moge betekenen.
Dit is ook het geval met De Zeewolf van Ed. Hoornik, waarvan de Nederlandse Comedie de opvoeringen op zich genomen had. Het stuk bewijst, dunkt mij, dat wat anecdoten en sfeer niet genoeg zijn om een goed toneelstuk tot stand te brengen. Meer immers geeft de schrijver niet in dit als een weemoedige comedie aangeduid werk, waarin enkele mensen of liever wezens langzaam maar zeker met het aflopen van het seizoen in een Frans badplaatsje uit leugen, schijn of droom ontwaken. De moeilijke opgave om van dit stuk een gevoelige voorstelling te geven mag als redelijk geslaagd worden beschouwd.
Met Kaïn's Geslacht van dezelfde schrijver is door de Haagse Comedie de Amsterdamse kunstmaand geopend. In de bijbel wordt het drama van de afgunst zeer eenvoudig maar indrukwekkend verteld. Van Hoornik heeft het naar de moderne tijd overgebracht en de eenvoud is een overlading aan motieven en problemen geworden, de hartstocht een complex, de knots een draadloos bestuurd vliegtuig. Verloren is echter ook gegaan de indrukwekkendheid, want naast enkele in aanleg sterke scènes staan veel zwakke plekken, zodat het geheel een slappe indruk maakt. De voorstelling zou ik ook niet meer dan matig durven noemen.
In zekere zin zou men kunnen zeggen dat Abel J. Herzberg te veel van zijn onderwerp weet. Zijn stuk Herodes is dan ook het middengedeelte uit een triptiek die de geschiedenis beschrijft van deze tyran. Zijn historische stof beheerst de schrijver beter dan de toneelschrijfkunst. Het werk is daarom met overtuiging
| |
| |
geschreven maar effectvolle gegevens lopen voortdurend gevaar door een te uitvoerige tekst te worden doodgepraat. Deze breedsprakigheid en ook de rhetoriek geven aan het stuk iets plechtstatigs en tegelijk pathetisch, maar te veel ontbreekt daardoor dikwijls de echt menselijke toon. Hieraan had zich de regie van Albert van Dalsum aangepast en zo ontstond in een langzaam tempo een voorstelling, die in de gegeven stijl van grote toewijding en veel zorg getuigde. Met deze opvoering leverde de toneelgroep Theater haar bijdrage tot het Holland Festival.
Bij deze gelegenheid speelde de Haagse Comedie Er komt geen oorlog mei Troje, dat reeds boven besproken is, de Nederlandse Comedie wederom een klassieke tragedie en wel Koning Oidipoes van Sophocles. Wat in besprekingen wederom de vragen naar schuld- of noodlotstragedie opwerpt, terwijl men beter bedenken kan dat de dichter zijn stof aan het Griekse epos ontleend heeft. Daarom zijn zijn mensen geen voorbeelden van zwakheid die tot ondergang leidt maar helden boven de mensen uit, opvallend door hun voortreffelijke daden en eigenschappen. Zij belijden een geloof in het leven dat uitgaat boven de lotgevallen die de mens treffen. Uit liefde voor plicht, eer, moed, trouw, deugd gaan zij het lijden en de dood in. Oidipoes heeft zich gedragen als een held en in zijn tweede stuk aan deze figuur gewijd, laat Sophocles hem ook als zodanig sterven. En zijn graf zal heerlijk zijn.
Men verwacht dit stuk te zien tegen een helderblauwe Griekse hemel. Het decor in deze opvoering was niet helder, maar onzeker en dat kan ook van de voorstelling zelf worden gezegd. Het was ongetwijfeld een degelijk werkstuk met Han Bentz van den Berg in de titelrol, niet echter als een groot leiding gevend vorst maar als een welwillend, ongelukkig en verbijsterd man, van wie men het jammer vindt dat het zo met hem afloopt. Bij het grootste deel van het publiek was de opvoering echter een overtuigend succes.
* * *
Op het einde van een seizoen, waarin hard is gewerkt, is de eerste voorstelling van Koning Oidipoes gegeven. Bij gelegenheid van het Holland Festival zien wij ook buitenlands toneel. Hoogtepunt hiervan was zeker de opvoering van Shakespeare's Much Ado About Nothing door The Shakespeare Memorial Theatre Company. Deze zeer gave voorstelling in een zeer verzorgde en harmonische sfeer gegeven was een grote eenheid en totaliteit geworden. In dit prachtige geheel werden dan nog door John Gielgud als Benedick en Peggy Ashcroft als Beatrice voortdurend grotere en kleinere wonderen verricht. Maar het gezelschap kwam dan ook met dit stuk, waarvan zes jaar geleden de première ging, op een zorgvuldig voorbereide Europese tournee.
Veel minder instemming vond Shakespeare's grootste wonder King Lear door ditzelfde gezelschap gespeeld. De decors waren stijlvol maar Duits-abstract. De costuums zouden uitstekend dienst hebben kunnen doen voor een Jooss-Ballet uit 1925, maar hadden met dit stuk of deze decors niets te maken. Men had een wijze van spelen verwacht zoals Piscator of Jessner geven. Nu echter kon uit dit uiterlijk moeilijk een machtige voorstelling oprijzen. In dit niet bevredigende geheel was John Gielgud in de titelrol wel bijna volmaakt in de rustige gedeelten, maar voor de grote momenten miste hij kracht en autoriteit.
Teleurstellend was het bezoek van het Schiller Theater uit Berlijn door de keuze van het stuk. Kabale und Liebe is een zwak en voor ons verouderd jeugd- | |
| |
werk van de grote Duitse toneelschrijver. Decors en belichting waren opmerkelijk. Het spel paste zich terecht aan aan het stuk, maar kon ons deze oersentimentele liefdesromance tegen een achtergrond van sociaal protest niet verteerbaar maken.
Van de bezoeken bij andere gelegenheden door buitenlandse gezelschappen aan ons land gebracht noemen wij alleen nog als het belangrijkste dat van het Nationaal Toneel van België met Detective-Story van Sidney Kingsley. Het verbrokkelde en soms wat grof aangezette stuk bestaat uit een reeks kleine en grotere drama's na en door elkaar, maar geeft gelegenheid tot toneelspelen. Deze is volop benut in een zeer gave en evenwichtige voorstelling van dit moeilijke werk. Het is verheugend dat wij dit gezelschap het volgend seizoen meer in ons land zullen zien.
* * *
Het spel is uit. Nu ik dit echter schrijf en zeker als U dit leest, is het reeds wederom volop begonnen. De pauze is kort tegenwoordig. De aangekondigde vermindering van het aantal voorstellingen buiten de grote steden blijkt mee te vallen. Deze zal nog geen drie procent bedragen, waarvan goed de helft in Brabant en Limburg. Men krijgt de indruk dat in het aankondigen van plannen de gezelschappen voorzichtiger zijn geworden.
Hiervan blijft de Nederlandse Comedie de sterkste troep. Haar positie in Amsterdam heeft zij misschien niet versterkt maar toch wel bevestigd. Nogal wat sterke krachten zullen echter het nieuwe seizoen naar andere gezelschappen of ander werk overgaan. Stabiel en onmiddellijk op ons eerste gezelschap volgend blijft dit jaar ook de Haagse Comedie. Door de dood verloor zij Theo Frenkel en Henri Eerens, twee zeer verdienstelijke en kostbare spelers van het tweede plan. Het Rotterdams Toneel heeft het nog moeilijk. Groot was daarvoor zoals voor heel de Nederlandse toneelwereld het verlies van Anton Ruys, meer dan als speler als zakelijk leider bekend. Niet lang heeft deze sympathieke figuur zijn grote broer Cor overleefd. Het gezelschap herinnert nog altijd sterk aan het Vrije Toneel, waaruit het voor een groot gedeelte is voortgekomen. De Rotterdamse gemeenteraad schijnt erg gelukkig omdat die leden van de groep die geen directeursplaats of eigen auto bezitten, in Rotterdam wonen.
Theater te Arnhem heeft zich, nu het zijn derde seizoen begint, wel een vaste plaats onder de gezelschappen veroverd. Meer dan door zijn repertoire is het regionaal door de plaatsen waar het optreedt. Niet sterk lijkt de Toneelvereniging die een wankel en verborgen bestaan leidt. Het doet nogal eens misgrepen en juist de zwakkere gezelschappen kunnen deze het slechtst opvangen.
|
|