Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vraagstuk van de oude dag
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evolueert dat het percentage mensen, behorend tot de klassen met de hoogste ouderdom, een stijgende lijn vertoont (J. Daric). Vergelijkt men de cijfers van 1952 met die van 1910, dan stelt men vast dat het aantal bejaarden meer dan verdubbeld is, terwijl de groep der jongeren aan omvang verloren heeft. Volgens ernstige schattingenGa naar voetnoot1) zou de toestand zich verder tot 1977 in dezelfde lijn ontwikkelen. Het aantal personen van meer dan 65 jaar zou dan ongeveer 1.150.000 bedragen, d.i. 15% van de totale bevolking. Nadien echter zullen vermoedelijk de verhoudingen in gunstige zin gewijzigd wordenGa naar voetnoot2).
* * *
De veroudering der bevolking heeft niet tot enige, wellicht zelfs niet tot voornaamste oorzaak: de verlenging van het leven van het individu. Andere factoren zijn wellicht doorslaggevend, vooral de vermindering der geboorten. De verlenging van het leven is op zichzelf een verheugend verschijnsel en is trouwens ten allen tijde en in alle maatschappijen een hoofddoel van het streven der mensen geweest. Sinds een halve eeuw wordt in dit verband een aanzienlijke vooruitgang geboekt. Dit is vooral te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
danken aan de verbeterde hygiënische omstandigheden waarin de mens thans leeft en de meer doeltreffende middelen, waarover de geneeskunde beschikt bij het bestrijden der ziekten; onlangs nog is de ontdekking van nieuwe geneesmiddelen als penicilline en streptomycine de positie van de geneesheer in aanzienlijke mate komen versterken. Ook kan het kind, dat thans in België ter wereld komt, hopen een leeftijd van vijf en zestig jaar te bereiken, terwijl vóór een kwart eeuw de gemiddelde levensduur slechts 57.9 jaar was en in 1890-1900 de mens er bij zijn geboorte slechts op mocht rekenen ongeveer 47 jaar hier op aarde door te brengen. Het spreekt vanzelf dat het hier gemiddelden geldt, en de verhoging van het gemiddeld niveau is vooral te danken aan de vermindering van de kindersterfte. Toch blijft het een feit dat het aantal ouden van dagen steeds aangroeit, niet slechts in absolute zin doch ook, zoals wij reeds zagen, in verhouding tot het geheel der bevolking. De veroudering der bevolking heeft gewichtige gevolgen op het sociaal-economische vlak. Zij veroorzaakt immers een vermindering van het actieve deel der bevolking. Na grondig onderzoek is gebleken dat de leeftijdsklassen van 20 tot 35 jaar de meest actieve zijn (meer dan 60% actieve personen). Vanaf 35 jaar stelt men reeds een zekere achteruitgang vast; deze gaat verder vanaf 45 jaar en in de leeftijdsklasse van 55 tot 60 jaar is het niet-actieve deel reeds groter dan het actieve. Van de groep personen die 65 jaar bereikt hebben, speelt nog slechts 14% een rol in het economische leven. Een verouderende bevolking telt bijgevolg een steeds kleiner aantal actieve leden. Practisch betekent dit, dat voor het actieve gedeelte van de bevolking het onderhouden van de niet-actieve leden een steeds zwaardere last wordt. Men heeft namelijk berekend dat wanneer het bedrag van het individuele pensioen constant blijft, - een hypothese die inmiddels reeds werd omvergeworpen, - de door werkgevers en werknemers te storten bijdrage zou vermeerderen van 100 in 1947 tot 127 in 1962 en 139 in 1967Ga naar voetnoot3). Ook mag normaal verwacht worden dat de lasten wegens ziekte en invaliditeit verzwaard zullen worden. Bovendien is een ouder wordende volksgroep minder geschikt voor de thans algemeen voorkomende experimenten van arbeidsmobiliteit; hij past zich ook moeilijker aan de economische schommelingen aan. Daaruit volgt een reëel gevaar voor vergroting der werkloosheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook het streven naar grotere productiviteit lijkt onverenigbaar met een veroudering van de bevolking.
* * *
Wanneer men zover gevorderd is in de analyse van het verschijnsel van de veroudering der bevolking, ziet men terstond ook talrijke sociale problemen rijzen. Nergens wellicht is de tegenstelling tussen het individuele welzijn van de persoon en het streven naar materiële vooruitgang van de maatschappij scherper; nergens wellicht is deze spanning heviger. Dit uit zich o.m. in de maatschappelijke opvattingen omtrent de ouden van dagen en hun speciale problemen. Er is een merkbaar verschil tussen mensen, die deel uitmaken van éénzelfde maatschappij, al naar gelang zij tot verschillende generaties behoren. Dit laat zich meer nog op het psychologische dan op het zuiver physieke plan voelen. Tussen mensen van dezelfde ouderdom bestaat een reeks affiniteiten die hen nader tot elkaar brengen, die wederzijds begrip bevorderen (hebben zij niet samen, met eenzelfde gemoed dezelfde gebeurtenissen meegemaakt en deze in dezelfde geest beoordeeld?) maar die hen er ook onwillekeurig toe brengen een blok te vormen dat zoniet vijandig, dan toch wantrouwend en gewoonlijk afkeurend en afwijzend staat tegenover de jongeren die de ‘moderne’ tijd vertegenwoordigen. Van geslacht tot geslacht bestaat er gewoonlijk een hemelsbreed verschil in de meest fundamentele opvattingen en beschouwingen. Om een evenwichtige toestand te scheppen zou het gehele sociale leven aan deze verschillen aangepast moeten zijnGa naar voetnoot4). De huidige toestand biedt echter in feite een geheel ander beeld! Zeker, de moderne beschaving biedt de ouden van dagen niet te onderschatten voordelen. Het dagelijks comfort (electriciteit, centrale verwarming, koelapparaten, radio, enz.) verschaft velen een aangename oude dag. Ook het reizen is in aanzienlijke mate vergemakkelijkt. Maar anderzijds is de grijsaard minder dan ooit in staat om zich aan het levensrhythme der jongeren aan te passen. Het huidige huishoudelijke zowel als maatschappelijke leven verloopt in een gejaagd tempo dat een physisch zwakkere moeilijk volgen kan; het kent niet meer zoals vroeger een geleidelijke evolutie maar wordt gekenmerkt door bruuske wijzigingen die niet zelden grove psychische storingen te weeg brengen bij degenen die er zich door benadeeld achten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook zal de, meer dan vroeger verwende mens, een groter heimwee voelen naar de voorheen gesmaakte genoegens, zodat een zekere bitterheid een schaduw zal werpen op de oude dag. Te meer daar de moderne wetenschap er nog niet in geslaagd is de ziekten die vooral de ouderen treffen, te overwinnen. Het is n.l. zo, dat de meeste gevallen van rheumatiek zich voordoen in de tweede helft van het leven; het ouder-wordend organisme is eveneens meer blootgesteld aan kankeraandoeningen. Het weerstandsvermogen van het lichaam vermindert, het helen van wonden geschiedt niet meer met dezelfde snelheid. Een ernstige verzwakking treft de zintuigen; gehele of gedeeltelijke blindheid en doofheid zullen de eenzaamheid nog verergeren. De ouderdomsziekten zijn meestal gevaarlijk en pijnlijk. Men heeft kunnen schrijven dat ziekte bij uitstek als het teken van ouderdom moet worden beschouwd. Ziekte zal nu weer in talrijke gevallen juist tot gevolg hebben dat het besef van afzondering bij de bejaarde verscherpt wordt. Daarbij komt nog dat de materiële toestand van vele ouderen erbarmelijk is. Een vluchtig onderzoek, door een privé-organisatie in 1942 ingesteld, toonde aan, dat in ons land 20.000 niet in een ziekenhuis ondergebrachte ouden van dagen in de meest volslagen ellende leefden. Officiële enquêtes werden in België nog niet gehouden, maar waarschijnlijk is de situatie hier niet aanzienlijk beter dan die welke in Frankrijk werd geregistreerd. Het Franse Nationaal Instituut voor de Statistiek noteerde inderdaad, na een onderzoek betreffende de voorwaarden waarin de bejaarden leefden, dat 43% hiervan in armoede verkeerden, terwijl 41% een uiterst bescheiden leven leidde. Slechts 16% had een fatsoenlijk of comfortabel bestaan. Het geldelijk inkomen van de ouden van dagen is in de meeste gevallen uiterst gering. De hun toegekende pensioenen laten gewoonlijk slechts een zeer karig bestaan toe. Bovendien werd vastgesteld dat velen niet eens het bedrag ontvangen waarop zij krachtens de bestaande wetten recht hebben; zij zijn immers meestal onbekend met de geldende wetgeving die, het mag gezegd worden, niet steeds eenvoudig en duidelijk is! Wel pogen sommigen hun inkomen op te voeren, maar slechts weinigen slagen erin werkgelegenheid te vinden. Enerzijds worden zij door wettelijke reglementeringen uitgesloten van bepaalde categorieën betrekkingen; anderzijds wensen de werkgevers in het algemeen niet arbeidskrachten in dienst te nemen die de leeftijd van vijftig jaar overschreden hebben; deze worden immers beschouwd als minder efficiënt en meer onderhevig aan ziekte en andere vormen van arbeids-onge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schiktheid. In grote ondernemingen is dikwijls minder dan 2% der tewerkgestelden ouder dan zestig jaar. In 80 gevallen op de 100 wordt gevraagd naar arbeiders van beneden de 40 jaar. Ook is gebleken dat het aantal werklozen van meer dan vijftig jaar een aanzienlijk percentage vertegenwoordigt van het totaal aantal werklozen. De duur van hun werkloosheid is gewoonlijk ook veel langer. Aldus werd berekend dat een werkloze van twintig à vijfentwintig jaar gemiddeld na 4 maanden een nieuwe betrekking had gevonden, terwijl een werkloze van vijftig à vijfenvijftig jaar meer dan 13 maanden en een werkloze van zestig jaar 21 maanden moet wachten tot zij opnieuw werkgelegenheid vindenGa naar voetnoot5). Tijdens de oorlog werd nochtans regelmatig beroep gedaan op oudere werkkrachten, daar de jongere vaak onder de wapens geroepen waren of om andere redenen verhinderd waren deel te nemen aan de economische activiteit. De ondervinding die hierbij werd opgedaan heeft geleerd dat bejaarde arbeiders goede diensten kunnen bewijzen in een onderneming, vooral waar het gaat om nauwkeurige en regelmatige arbeid die niet te zware physieke inspanningen vergt. De Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid heeft, met medewerking van het Verbond der Belgische Nijverheid een onderzoek ingesteld over de oudere arbeiders; de uitslag hiervan is in dit opzicht kenschetsendGa naar voetnoot6). De meeste firma's die de vragenlijst beantwoord hebben, wezen er op dat de oudere leden van hun personeel bekwamer zijn vanwege hun beroepsqualificatie, meer nauwgezet bij het presteren van hun werk (zodat zij minder arbeidsongevallen veroorzaken) en trouwer zijn aan de instelling waaraan zij verbonden zijn. Ook stelt men bij hen minder gerechtvaardigde en ongerechtvaardigde afwezigheid vast. Deze opvatting werd ook in Nederland naar voren gebracht door Dr J.D. Wackwitz, die onderzoekingen deed in de Philips-fabrieken te Eindhoven. Dr Wackwitz noteerde dat het gemiddelde rendement van een jonge arbeider eerst snel aangroeit, daarna iets trager, totdat het zijn maximum bereikt. Daarna merkt men een geleidelijke vermindering. Het speekt vanzelf dat een aanmerkelijk verschil bestaat tussen beroepen die een zware krachtsinspanning vergen en die waar deze inspanning minder groot is. Gespecialiseerde glasblazers bereiken hun maximaal rendement rond vijfendertig jaar; op zestigjarige leeftijd is dit rendement met 20% verminderd. De metaalbewerkers daarentegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leveren hun topprestaties rond vierenveertig jaar; op zestig jaar is hun rendement slechts 7% lagerGa naar voetnoot7). Hieruit mag men besluiten dat een niet onaanzienlijk probleem - dat van de verbetering van het materiële lot van bejaarde personen die nog bekwaam zijn tot arbeiden - opgelost zou worden door een behoorlijke aanpassing van het werk aan de arbeider. Dit kan in zekere mate bereikt worden door een rationele mechanisatie, die de arbeidsprestatie verlicht. Ook het inrichten van afzonderlijke werkplaatsen voor meer bejaarde arbeiders schijnt wenselijk en economisch verantwoordGa naar voetnoot8).
* * *
Naast dit zuiver economisch hulpmiddel, ligt nog een ruim terrein open voor eigenlijke sociale actie: wij denken hier enerzijds aan verbetering van de huisvesting der bejaarden, anderzijds aan de problemen inzake de vrije-tijdsbesteding. De ouderen die niet kunnen inwonen bij eigen kinderen of bij naaste verwanten, zijn - behoudens de uitzonderlijke gevallen van kapitaalkrachtigen, - genoodzaakt hun toevlucht te zoeken in de tehuizen voor ouden van dagen. Er zijn 478 van dergelijke tehuizen in België. Ook daar echter is de toestand dikwijls verre van rooskleurig. De bestaande rusthuizen zijn voor het grootste deel zeer verouderd en zijn van weinig comfort voorzien. Negen en dertig werden er inderdaad gebouwd vóór 1800. Het waren oorspronkelijk religieuze instellingen, die tentijde van de Franse Revolutie veel te lijden hadden; 58 andere werden ingericht vóór 1850; 184 vóór 1900. Slechts 197 dezer gebouwen dateren uit de twintigste eeuw. Ook de geest die in deze instellingen heerst is niet steeds uitstekend. Wel werd sinds enkele jaren een aanzienlijke vooruitgang geboekt in de sociologische wetenschap en in de practische toepassingen er van. De nieuwe mentaliteit, gefundeerd op een meer personalistische opvatting van het sociale leven, heeft zich stilaan ook tot de rustoorden voor ouden van dagen uitgebreid. De opvoeding van de mens is een nooit beëindigd werk en ook de ouderen hebben recht op een menswaardige behandeling. De ouden van dagen mogen niet langer hun plaatsing in een rusthuis zien als een definitieve uitsluiting uit het sociale leven, uit de menselijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wereld. Nochtans betekende hun intrede in dergelijke tehuizen dikwijls het einde van hun vrijheid van komen en gaan, van hun laatste liefhebberijen, ja zelfs van alle familiale betrekkingen. Dikwijls zelfs worden echtgenoten die het gehele leven met elkaar doorgebracht hebben, gescheiden. Onder zulke voorwaarden krijgt het leven in gemeenschap een afschrikwekkend karakter. Hierin werd gelukkig, in een recent verleden, verbetering gebracht. Allerlei instellingen werden opgericht, die zich tot doel stelden het lot van oude mensen te verzachten en de directies der rustoorden tot meer moderne opvattingen en methodes te bewegen. Het past hierbij te herinneren aan de actie van Caritas Catholica. Vóór enkele maanden werd een studiedag van deze organisatie aan dit probleem gewijd. De volgende principes werden er, zeer terecht vooropgezet:
Hierbij sluit het boven aangehaalde vraagstuk der vrije-tijdsbesteding aan. Zowel voor de ouden van dagen die in gespecialiseerde instellin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen ondergebracht zijn, als voor de anderen, rijst hier een hele reeks moeilijkheden. De volledige afgeslotenheid waarin vele ouderen leven is voor hen een psychische foltering, die ondraaglijk kan worden. Ook op dit terrein werden leerrijke enquêtes ingesteld. Zo kwam de New York State Department of Social Welfare tot de bevinding dat 1/3 van de bejaarde normale mensen vinden dat een dag een eeuwigheid duurt. Het moet de ouderen niet onmogelijk gemaakt worden hun liefhebberijen verder te beoefenen; integendeel, nieuwe hobbies moeten eerder worden aangekweekt. Het inrichten van clubs voor ouden van dagen moet in die geest worden aangemoedigd.
* * *
De naastenliefde en een ware sociale geest nopen tot een verruimde actie ter voorziening der behoeften van de bejaarden. Deze actie moet, om doeltreffend te zijn, gefundeerd worden op de christelijk-personalistische beginselen. Zij heeft een materieel aspect: er moet gezorgd worden voor de bestaanszekerheid der ouden van dagen. Zij heeft ook een psychologisch aspect: de reglementering van het leven in de rustoorden moet het behoud van de zelfstandigheid verzekeren en het sociale contact onderhouden. Dit alles vergt wellicht offers van de jongere klassen der bevolking, doch een menswaardige behandeling, in een geest van eerbied voor de persoon, is de enige wijze waarop men, bij ouden van dagen die sereniteit kan aankweken waarmee de eeuwigheid moet worden aanschouwd. |
|