Streven. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Atoomwapens en oorlogsrecht
| |
[pagina 39]
| |
organisaties volgden elkaar op. Afgezien van de bijbedoelingen die menige verklaring ingaf, gaat iedereen er over accoord dat ‘iets’ moet gedaan worden om deze ramp aan de mensheid te besparen. Het volkenrecht schijnt voor de verstrekkende gevolgen en voor de ingewikkelde problemen die door het atoomwapen gesteld worden, afstand gedaan te hebben van zijn recht op medezeggenschap. Zo laat Prof. Guggenheim in zijn recent en zeer degelijk tractaat de vraag onbeantwoordGa naar voetnoot2). Eens te meer moet hier worden vastgesteld hoezeer het internationale recht aan de contingenties van politieke machtsverhoudingen gebonden is. Daarbij werd het oorlogsrecht in zijn geheel ontredderd door de praktijken van de Tweede Wereldoorlog. Nooit werd het aangepast aan het systeem van collectieve veiligheid ingeluid door het Charter van de Verenigde Naties. In een merkwaardige bijdrage stelde Prof. Kunz de chaotische toestand van het oorlogsrecht vastGa naar voetnoot3). Op treffende wijze komt de rechtsonzekerheid tot uiting in de vraag, die meer dan eens gesteld werd, of het oorlogsrecht ook van toepassing is op een actie van de UNO om de collectieve veiligheid te bewerkenGa naar voetnoot4). We weten zeer goed dat vele gegevens slechts een betrekkelijke waarde hebben voor onze studie. Toch willen we een antwoord vinden op de vraag of het bestaande oorlogsrecht het gebruik van nucleaire wapens al dan niet geoorloofd verklaren kan. Een nieuwe positiefrechtelijke regeling - zij worde gewoonterechtelijk of contractueel vastgelegd - zal alleszins rekening moeten houden met al de waardevolle elementen van het klassieke oorlogsrecht. | |
De feitelijke toestandDe vraag of het gebruik van het atoomwapen juridisch gewettigd is, mag niet geïsoleerd worden van de feiten die aanleiding waren tot het gebruik ervan aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. | |
Geschiedenis.- Vóór de aanvang van de Tweede Wereldoorlog waren de kennis van de atoomsplitsing en van haar mogelijke toepassingen het monopolie van enkele geleerden. Alvorens gebruikt te worden in de oorlog, hadden stoom en electriciteit zich aan de gewone man geopenbaard als opbouwende krachten. Nooit is het gebruik ervan van doorslaggevende aard geweest gedurende de vijandelijkheden. De atoomenergie, daarentegen, openbaarde zich aan de mensheid met de afschuwelijkheid van een moorddadige ontploffing. De atoomkracht wordt spontaan en allereerst in oorlogsverband gezien. | |
[pagina 40]
| |
Voor de gewone mens begint de geschiedenis van de atoomenergie niet met de kwanta-theorie van Planck of met de relativiteitsstudies van Einstein, maar slechts op de dag waarop Prof. Einstein aan President Roosevelt meedeelt dat er een grote bedreiging ligt in het studie-onderzoek der nazigeleerden op het gebied van de ketenreacties der uraniumatomen. Daarop volgden de Manhattan-, Oak-Ridge-, Los Alamosinstallaties, de eerste ketenreactie door Fermi in 1942 bewerkt en de productie van de eerste atoombom. Men leefde toen in een noodtoestand en hoopte door het gebruik van de atoombom de oorlog sneller te be-eindigen, en daardoor zowel de democratische instellingen als millioenen mensenlevens te redden. Feitelijk werd de atoombom niet gebruikt toen de krijgsmacht van nazi-Duitsland de oorlogsellende nog lang kon doen voortduren. Zij werd slechts aangewend na de onvoorwaardelijke capitulatie van Duitsland, op het ogenblik dat de krijgsverrichtingen in het Verre Oosten hun beslag kregen. Enerzijds werd de atoombom slechts gebruikt na vele jaren verbitterde strijd; anderzijds stelde ze de facto een einde aan de oorlog. Dit dubbele feit heeft het hele inzicht omtrent de rechtmatigheid van haar gebruik in een bepaald licht gesteld dat een nuchtere en evenwichtige beoordeling niet heeft bevorderd. Gedurende de oorlog werd het oorlogsrecht vaak met voeten getreden en wel door beide oorlogskampen. Na de luchtaanvallen op de Britse steden, kon men een zeker recht van vergelding inroepen voor het bombarderen van Duitse steden. Naderhand echter werd de techniek van de target-area bombing - bombardement dat tot doel heeft een hele agglomeratie of heel een gebied van bommen te ‘verzadigen’ - doorgevoerd. Het recht van vergelding werd niet langer aangevoerd. Men vergenoegde zich ermee deze techniek als een normaal middel van oorlogvoering te rechtvaardigen. Zo maakten de bombardementen van Dresden en Hamburg in het laatste oorlogsjaar elk meer dan 50.000 slachtoffers. Te Tokio telde men 83.600 doden na de bombardementen met de gewone TNT- en brandbommen. Dit aantal werd niet eens bereikt door de twee atoomontploffingen: te Nagasaki werden 35.000, te Hiroshima 70.000 mensen gedood. Op de beslissing om het atoomwapen tegen Japan te gebruiken, moet de vaststelling van het grote aantal slachtoffers bij de intensieve target-area bombing, die reeds lang in zwang was zonder heftige morele of juridische bezwaren uit te lokken, een sterke invloed uitgeoefend hebben. De gewetens waren afgestompt, het rechtbewustzijn verduisterd. Het gebruik van het atoomwapen stelde met één slag een einde aan het langdurige bloedvergieten. Juist vóór het rampzalige experiment raamden de experten dat de oorlog tegen Japan nog 3.000.000 slachtoffers zou vergen in de rangen der Geallieerden, indien men de atoombom niet gebruikte. De atoombommen eisten slechts een tol van 105.000 levens en nog wel bij de vijand. Hun aanwending was dus renderend! Het duurde enige tijd vooraleer men tot meer nuchtere beschouwingen kwam: de oorlog zou waarschijnlijk vlug tot een einde zijn gekomen ook zonder het gebruik van dit nieuwe wapen van massavernietiging. In de vreugderoes trof men ook geleerden die de V-wapens veroordeelden, | |
[pagina 41]
| |
doch de aanwending van de A-bom rechtvaardigden. Oorlogsverbittering en bevrijdingsvreugde hadden even zeer het geweten als het rechtsbewustzijn beneveld. | |
De gegevens van wetenschap en ervaring.- Het atoomwapen heeft een dubbel dodelijk gevolg: zowel door de ontploffing als door de straling kunnen de mensen dodelijk getroffen worden. De vernielingskracht strekt zich uit over een radius van meerdere kilometers. Jammer genoeg kan die radius niet met zekerheid worden voorzien omdat veel afhangt van de richting der luchtstromingen die de radio-actieve stofdeeltjes meevoeren. Slachtoffers, die een atoomontploffing overleven, lijden onder de gevolgen minstens gedurende een groot aantal jaren en dragen met zich mee schadelijke en deels nog onbekende kiemen voor hun eventuele nakomelingschap. | |
Het politieke gegeven.- Gedurende enkele korte jaren bezaten de Verenigde Staten het monopolie van het atoomwapen. Sneller dan men in bevoegde kringen voorspeld had, zijn de Sovjet Unie en het Verenigd Koninkrijk dit monopolie komen breken. Sedertdien nemen zij deel aan de wedloop om het bezit van de krachtigste en de talrijkste A- en H-bommen. Toen het verantwoordelijke gezag in Amerika de beslissing nam het atoomwapen tegen Japan te gebruiken, liet het zijn oorlogsbondgenoten in onwetendheid omtrent dit hoogstbelangrijke besluit. Dit moet als een fout beschouwd worden: enkele dagen vóór het afwerpen van de atoombommen op Japan, waren de Russische troepen, in naleving van het Yalta-accoord, een zegevierende opmars begonnen tegen de Japanse legers in Mandchoerije en Korea. Misschien was men ervoor bevreesd dat de macht der Sovjet-Unie al te zeer zou doorwegen in het Verre Oosten? Was het atoomwapen niet het enige middel om de Amerikaanse leger-, vloot- en luchtmacht, die nog honderden mijlen van het hart van Japan verwijderd waren, in staat te stellen een voorsprong te nemen op Rusland dat langs Korea aan de drempel stond van het Japanse vasteland? Het atoomwapen heeft het strategisch en diplomatiek resultaat met zich meegebracht dat Japan zich eenzijdig in de handen van Amerika overgaf. Zo kwam het dat deze mogendheid het bezettingsrecht niet hoefde te delen met zijn Russische bondgenoot. Het Amerikaanse besluit was dan een uiting van wantrouwen, - wellicht zeer goed te rechtvaardigen -, nog vóór het einde der vijandelijkheden. Daaruit groeide een spanning door ongelijkheid van krachten die vele jaren van koude oorlog als gevolg had. | |
Politico-juridische gegevens.- Sindsdien wordt de atmosfeer van wederzijds wantrouwen gekenmerkt door de bestendige bedreiging van de atomische vergelding indien de Sovjet Unie het waagt een oorlog op grote schaal uit te lokken. De internationale verhoudingen dragen de stempel van de big stick (de dikke stok) die de Verenigde Staten achter de rug gereedhouden. De Sovjet Unie moet telkens weerhouden worden een stap te ver te zetten door de bedreiging met het beginsel der retaliation in kind - vergelding met gelijke munt - die in de tweede perio- | |
[pagina 42]
| |
de van de koude oorlog waarin de Russen toetraden tot de ‘atoommachten’, gehuldigd werd. Dit begrip heeft geen eigenlijke juridische grond. De ‘vergelding’ is, nuchter beschouwd, slechts de herhaling van een periode die de rechtelijke organisatie voorafgaat, volgens het principe ‘oog om oog en tand om tand’. De vrees voor vergelding maakt van de na-oorlogse periode een tijd van atomische wapenstilstand, veel meer dan een periode van vrede. De wapenstilstand is, in zijn breedste betekenis, slechts een formele of stilzwijgende overeenkomst, tussen twee oorlogvoerende machten gesloten, waarbij zij afstand doen van sommige rechten die de oorlogstoestand hun toekent. Voor het overige leven zij op voet van oorlog. De vijandelijkheden gaan door, zolang zij het gebruik van het atoomwapen niet meebrengen. Men stuurt zelfs aan op de gelocaliseerde conflicten, zoals wij dat in het Verre Oosten meemaken. Het atoomwapen trekt heden ten dage de grens tussen de ‘oorlog’ en het ‘gewapend geschil’. Het ogenblik kan komen - misschien is het reeds aangebroken - waarop ook het atoomwapen in een ‘gelocaliseerd geschil’ gebruikt zal worden. Toestanden als de strijd in Korea en Indochina horen wellicht reeds tot het verleden. Ook aan de ‘kwestie’ van Formosa kan een einde gemaakt worden. Het is duidelijk dat al de internationale sociologische verschijnselen van ‘totale’, ‘locale’ en ‘koude’ oorlog hun zin en hun betekenis overwegend ontlenen aan het bestaan van de wapens van massavernietiging, die aan de greep van het recht ontsnappen. | |
Gegevens van juridische aardTegen de achtergrond der feiten uit de geschiedenis, uit de wetenschap en uit de internationale politiek rijst de vraag naar de wettigheid van het gebruik van het atoomwapen. Vooraleer wij de stellingen omtrent deze wettigheid aan een nader onderzoek onderwerpen, moeten wij even nagaan wat het positieve recht leert, zoals het in internationale verdragen en gewoonterechtelijke regelen is vastgesteld. In de Verklaring van Sint Petersburg van 1868 werd een verbod uitgevaardigd tegen het gebruik van ontploffende kogels (les balles explosives). De verdragsluitende partijen die de Tweede Verklaring van den Haag in 1899 ondertekenden ontzegden zich het recht gebruik te maken van projectielen die tot enig doel hebben het verspreiden van stik- of giftgassen. De Tweede Vredesconferentie van Den Haag, 1907, besluit haar werkzaamheden met het ondertekenen van een acte waaraan overeenkomsten gehecht zijn die de gedragslijn vastleggen welke de Partijen in geval van oorlog zullen volgen. In de Vierde Conventie die betrekking heeft op de wetten en gebruiken van de landoorlog, worden in aanhangsel o.m. de volgende bepalingen opgenomen: art. 23a: ‘Is verboden: het gebruik van vergift en van gifthoudende wapens’; art. 23c: (is verboden) wapens, projectielen of stoffen te gebruiken die van aard zijn overbodig lijden te veroorzaken. In het Verdrag van Versailles, 1919, lezen wij onder artikel 171: | |
[pagina 43]
| |
‘Daar het gebruik van stik- en gift-gassen of dergelijke, evenals van iedere gelijkaardige vloeistof of procédé's verboden is, wordt de vervaardiging en de invoer ervan in Duitsland ten strengste verboden’. In het Verdrag van Berlijn, in 1921, tussen de Verenigde Staten en Duitsland gesloten, wordt dezelfde verbodsbepaling opgenomen. Op de Conferentie van Washington, in 1922, werd een verdragsontwerp goedgekeurd waarvan artikel 5 luidt: ‘het gebruik in de oorlog van gift-, stik- en andere soorten gassen en van iedere gelijkaardige vloeistof, materiaal of tuig, is terecht door de algemene opinie van de beschaafde wereld veroordeeld. Het verbod van zulk gebruik werd aanvaard in verdragen waartoe de meerderheid van de beschaafde landen zijn toegetreden. Opdat dit verbod universeel aanvaard zal worden als deel van het internationale recht, dat zowel het geweten als de handelwijze van de naties bindt, verklaren de verdragsluitende Partijen hun instemming met zulk een verbod. Ze stemmen ermee in daardoor gebonden te zijn onder elkander en nodigen alle andere beschaafde naties uit zich hierbij aan te sluiten’. Deze Conferentie van Washington besliste eveneens een Commissie van rechtsgeleerden te benoemen en hen te gelasten met het uitwerken van rechtsregelen die in de luchtoorlog van toepassing zouden zijn. Artikel 22 van het ontwerp luidde: ‘Luchtbombardementen met het doel de burgerlijke bevolking te terroriseren, privaat eigendom zonder militair karakter te vernietigen of te beschadigen, niet-strijdenden te kwetsen, zijn verboden’. In Juni 1925, ter gelegenheid van de Conferentie voor de contrôle van de internationale wapen- en munitiehandel, vergaderden de afgevaardigden van een zeker aantal Staten, waaronder alle Europese grootmachten, in een speciale conferentie die samengeroepen werd op initiatief van de Volkenbondraad. De hoger vermelde bepalingen werden in een afzonderlijk Protocol goedgekeurd en uitgebreid tot het gebruik van het bacteriologische wapen. In de Ontwapeningsconferentie van 1932, werd volgende resolutie bekrachtigd: ‘luchtaanvallen tegen de burgerbevolking gericht, zullen absoluut verboden worden’.
De teksten die wij hier opsomden hebben betrekking, enerzijds op het gebruik van sommige wapens als gassen, vergiften en bacteriën, en, anderzijds, op de strategische aanwending van bepaalde wapens, als bij luchtbombardementen. Deze verklaringen, verdragsontwerpen en van kracht zijnde verdragen, hebben niet allen dezelfde bindende waarde. Zelfs bij de officieel bekrachtigde verdragen zouden wij een onderscheid moeten maken tussen de landen die er door gebonden zijn en de andere die ze niet ondertekenden of ratificeerden. Toch is deze specificatie van minder belang indien wij bedenken dat het geheel der teksten getuigenis aflegt voor de universele strekking om het gebruik van het chemische wapen te verbieden. Het recht in de oorlog - jus in bello - dient meer dan elk ander deel van het internationale recht als een geheel beschouwd te worden: het omvat de rechtstoestanden die door het verschijnsel van de oorlog geschapen zijn. Daarbij zijn de conventionele | |
[pagina 44]
| |
bepalingen voor het merendeel niet normen die een nieuw recht scheppen, maar slechts bekrachtigingen van bestaande gewoonterechtelijke regelen. Aldus verleent de cumulatieve uitwerking van het gewoonterecht en van de bestaande diplomatieke acten aan al deze regels en stipulaties een legale kracht die practisch alle Staten bindtGa naar voetnoot5). De Regelen voor de luchtoorlog van 1923 en de Resolutie van de Commissie der Ontwapeningsconferentie van 1932 hebben zeker geen juridische gelding. Doch de plicht tot bescherming der niet-strijdenden tegen een rechtstreekse aanval behoort ongetwijfeld tot het oorlogsrecht; het ontleent zijn rechtskracht aan de stipulaties die in andere akten zijn opgenomen. Aan welke regelen van interpretatie zijn deze teksten onderworpen? Alles wat het oorlogsrecht betreft, is vatbaar voor een beperkende verklaring. De oorlogvoerende machten mogen alle beschikbare middelen gebruiken om hun doel te bereiken: het afdwingen van wat zij oordelen hun recht te zijn door de ultima ratio - de oorlog -, uitgenomen door die middelen die uitdrukkelijk door het positieve recht zijn verbodenGa naar voetnoot6). Anderzijds moet ook worden gezegd dat zowel de rechtmatige verdediger als de schuldige aanvaller - voor zoverre dit onderscheid in het positief recht doorgevoerd kan worden -, aan dezelfde regelen onderworpen zijn. Sommige auteurs beweren dat een rechtmatige verdediger die, in de huidige toestand der internationale betrekkingen, de steun zou ondervinden van andere naties ter uitvoering van waarborgen krachtens accoorden van algemene of regionale collectieve veiligheid, niet gehouden zou zijn door bepaalde regelen van het oorlogsrecht. Aldus zou aan de Veiligheidsraad van de UNO het recht toekomen om het atoomwapen te gebruiken zonder discriminatie, alhoewel dit recht aan de aanvaller ontzegd is. Men vergeet daarbij dat die regelen niet beogen het toekennen van een recht aan de ene of de andere der oorlogvoerende machten, maar hun oorsprong vonden in humanitaire bedoelingen. Daarom moeten al deze regelen restrictief geïnterpreteerd worden, al gelden zij voor alle oorlogvoerenden, afgezien van hun goed recht of hun kwade trouw. Een andere regel van interpretatie wijst op het onderscheid tussen algemene en specifieke bepalingen. Men maakt geen enkel onderscheid tussen de giftgassen. Welke ook hun graad van toxiciteit mag zijn, hoe ze ook vervaardigd worden, zij vallen, in de logische constructie, onder de meer algemene regelen die hun verbod wettigen: geen nodeloos lijden zal aan de strijdenden berokkend worden en alle wapens die zowel de nietstrijdenden als de strijdenden treffen, zullen worden geweerd. Deze regel van interpretatie wordt nog gestaafd door het feit dat het | |
[pagina 45]
| |
oorlogsrecht als een geheel moet worden beschouwd. In dat geheel worden die twee algemene regelen ten sterkste bevestigd. Tenslotte kan de toepasselijkheid van een rechtregel aangetoond worden door ‘analogie’, wanneer nl. de inhoud van de rechtregel bepaald wordt door de verwijzing naar een andere norm die niet uitdrukkelijk vervat is in de regel die onmiddellijk van toepassing isGa naar voetnoot7). Tussen deze regel van interpretatie door analogie en de regel der restrictieve interpretatie ontstaat onvermijdelijk een spanning. Daar iedere toepassing die haar rechtskracht zoekt in de aanwending van de analogie onvermijdelijk de inhoud van de regel verruimt, slaat zij een bres in de beperkende verklaring. Jammer genoeg, kan de rechtgeleerde op dit gebied haast nooit beroep doen op de jurisprudentie. Hij moet dus zelf uitmaken door de coherentie van zijn juridische argumentatie of er al dan niet een regel bestaat die vat heeft op een bepaalde toestand. Ongetwijfeld lijdt de rechtzekerheid onder zulk een tekort, maar dit is het gemeenzame lot van vele regelen in het internationale recht. Nu wij over voldoende gegevens zowel van feitelijke als van juridische orde beschikken, kunnen wij overgaan tot het onderzoek van de twee stellingen: het gebruik van het atoomwapen is in rechte veroorloofd of het gebruik er van is in rechte verboden. | |
Contradictorische stellingen aangaande het gebruik van het atoomwapenHet volkenrecht heeft niets bepaald omtrent de gewettigdheid van het atoomwapen en wel omdat dit wapen heel nieuw is. Toch zijn er rechtsgeleerden die de aanwending van atoombommen geoorloofd verklaren om de eenvoudige reden dat men ‘in de oorlog alle middelen mag gebruiken die niet uitdrukkelijk verboden zijn’. Daarbij steunen ze op de volgende beschouwingen: De algemene regelen van humanitaire aard aangaande de wapens die zonder onderscheid strijdenden en niet-strijdenden treffen of nodeloos lijden aan de strijdenden toebrengen, missen een duidelijke juridische omschrijving en werden niet nageleefd in de laatste oorlogGa naar voetnoot8). Is het meer humaan een soldaat te doden door een bajonetstoot dan door de ontploffing van een atoombom? Laat de toepassing van de strategie van de target-area bombing - het bombarderen van een hele zone die als militair doelwit wordt beschouwd - met klassieke TNT-bommen een beter onderscheid tussen de strijdenden en de niet-strijdenden toe dan een bombardement met atoombommen?Ga naar voetnoot9) | |
[pagina 46]
| |
Kan men, in de moderne ‘totale’ oorlog, nog wel een duidelijke lijn trekken tussen de niet-strijdende en de strijdende bevolking? In feite heeft de openbare opinie zowel in Duitsland als bij de geallieerden zich niet verzet tegen de praktijk van target-area bombing. Het rechtsbewustzijn omtrent dit principe schijnt zo zwak geworden dat het niet meer tot het geldende recht zou behorenGa naar voetnoot10). Met deze argumenten wordt de absolute gewettigdheid van het gebruik van de atoombom verdedigd. Het is een klare houding met slechts dit ene onoverkomelijke nadeel: zij ondermijnt de basis van de traditionele humanitaire rechtsprincipes. Andere zienswijzen zijn gematigder. Zij verklaren dat het gebruik van het atoomwapen slechts gerechtvaardigd en geoorloofd is in bepaalde omstandigheden: hetzij bij wijze van vergelding hetzij bij wijze van voorrecht. Dit laatste zou het geval zijn bij wettige zelfverdediging of bij de uitvoering der maatregelen van collectieve veiligheid. De vergelding in de oorlog berust op het principe dat de plicht van een oorlogvoerende om de wetten van de oorlog na te leven niet absoluut is maar wel afhankelijk van de wederkerige naleving ervan door de vijandGa naar voetnoot11). Aldus zou het pas geoorloofd zijn het atoomwapen te gebruiken wanneer de vijand zich eerst van dit wapen heeft bediend. Het algemene karakter van het verbod wordt dan niet aangetast, maar slechts opgeheven door een onrechtmatig optreden van de vijand. Deze positie is practisch onhoudbaar: wie het eerst het atoomwapen gebruikt zou zich zulk een voorsprong kunnen verzekeren dat iedere verdere aanwending door de aangevallene onmogelijk of ondoelmatig zou zijn. Ook theoretisch is ze zeer gevaarlijk: het vergeldingsprincipe kan dermate op het rechtbewustzijn en op het bestaande recht inwerken dat het een machtig middel wordt om het oorlogsrecht te ondermijnenGa naar voetnoot12). Een andere beschouwing is echter zeer belangrijk. Het Charter van de UNO kent aan de Veiligheidsraad het recht toe om de misdadige aanvaller die de vijandelijkheden niet wil stop zetten, met geweld te bedwingen. Om de militaire actie van de Veiligheidsraad te coördineren voorzag het Charter de oprichting van een Stafcomité. Daarenboven werd een Commissie der Atoomenergie opgericht, in de hoop dat de UNO het monopolie van de atoomwapens zou bezitten | |
[pagina 47]
| |
dank zij een daadwerkelijke atoom-contrôle. Dit schone plan werd niet verwezenlijkt: de Veiligheidsraad werd een mislukking en het Stafcomité kon nooit effectieve plannen uitwerken. In 1949 ging de Atoomcommissie uit elkaar omdat de inzichten van Sovjet Rusland en de Verenigde Staten niet overeen te brengen waren. Afgezien echter van de practische verwezenlijking blijft het principe van de collectieve veiligheid uiterst belangrijk. In de huidige internationale verhoudingen mag een Staat zich niet meer de macht toeëigenen om zich zelf door een oorlog recht te doen. De internationale organisatie treedt op als verdediger van de orde. Welnu - zo menen sommige rechtsgeleerden - het ware ongehoord aan de misdadiger even veel rechten toe te kennen in het gebruik der wapenen als aan de vertegenwoordigers van de internationale publieke orde. Het klassieke oorlogsrecht en recht in de oorlog - jus ad bellum en jus in bello - hebben door de nieuwe toestand in de internationale maatschappij geschapen, grondige veranderingen ondergaan. Daarmee moet nu ook rekening gehouden wordenGa naar voetnoot13). Tot dusverre is alles in overeenstemming te brengen met een gezonde doctrine. Men kan zelfs voorzien dat er een tijd zal komen waarin de internationale maatschappij een geheel van regelen zal uitvaardigen die het collectief gebruik van de macht zullen beheersen. Wie echter aan de internationale politiemacht het gebruiksmonopolie toekent der wapens van massavernietiging, zonder inachtneming der algemene beginselen, verliest de zin van deze beginselen uit het oog. Het gebruik van wapens die nodeloos leed aan de strijders berokkenen of zonder onderscheid niet-strijdenden en strijdenden treffen, blijft ook verboden aan de internationale politiemacht bij de bescherming der collectieve veiligheidGa naar voetnoot14). Ook hier wettigt het doel de middelen niet. Het oorlogsrecht moet een bepaalde zekerheid en wederkerigheid bieden en is bescherming voor allen omdat het berust op humanitaire grondenGa naar voetnoot15). Wy komen aldus tot de conclusie dat de absolute of betrekkelijke geoorloofdheid van het atoomwapen in het bestaande oorlogsrecht weinig grond vindt. Is het dan mogelijk voorop te stellen dat het internationale recht het gebruik van het atoomwapen verbiedt? | |
[pagina 48]
| |
Indien wij het vigerende oorlogsrecht in zijn geheel nagaan, dan worden wij getroffen door de eenstemmigheid waarmee de humanitaire principen er in bevestigd zijn. Het gebruik van gas en vergift, onder welke vorm ook, is door het oorlogsrecht verboden omdat zij nodeloos lijden aan de strijdenden berokkenen. Gas en vergift worden in de teksten niet verder gespecificeerd. Daarom is het zeer goed mogelijk, dank zij de ‘analogie’, te besluiten dat het atoomwapen in rechte verboden is. Een atoomontploffing heeft een dodelijke nasleep ook door de verspreiding van radioactieve stoffen die jarenlang nawerkenGa naar voetnoot16). Anderzijds is de ‘indiscriminatie’ een wezenlijke karaktertrek van een atoomontploffing. Wij weten niet of het zin heeft te spreken van de tactische aanwending der atoomwapens. Misschien is de techniek er in geslaagd wapens te fabriceren die alleen de strijdmachten treffen en de niet-strijdenden ongedeerd laten. Wij durven dit nochtans betwijfelen. Te Hiroshima en te Nagasaki evenals bij de experimentele ontploffingen van A- en H-bommen kan geenszins gesproken worden van een selectieve aanwending. Aangezien de humanitaire regelen niet ingetrokken zijn en de radio-actieve gevolgen zeer goed als ‘vergift’ kunnen bestempeld worden - indien wij de gebruikelijke zin der woorden aanvaarden, - dan moeten wij tot het besluit komen dat het gebruik van het atoomwapen volkenrechtelijk verboden isGa naar voetnoot17). * * *
Indien wij de thesis aanvaarden dat het bestaande oorlogsrecht het gebruik van de atoombom verbiedt, is het dan in ieder geval verboden het atoomwapen te gebruiken zelfs als wij het probleem juridisch blijven beschouwen? Het recht kent ook nog de uitzondering van de noodtoestand. Die uitzondering kan ingeroepen worden wanneer het bestaan zelf van de rechtsorde in gevaar wordt gebracht door het naleven van een bepaalde regel van het positief recht. Volgens dit principe mag men een daad stellen, die in beginsel illiciet is doch geëist wordt omdat bepaalde waarden die door het recht beschermd worden in het gedrang komen. Het uitroepen van een noodtoestand of van een staat van beleg schorst de uitoefening van bepaalde burgerlijke rechten die hogere waarden, als het recht van zelfbehoud van de Staat, tijdelijk kunnen compromiteren. | |
[pagina 49]
| |
Zo ware het mogelijk de aanwending van het atoomwapen te billijken wanneer de ultieme rechten van het behoud der menselijke beschaving op het spel staan. Dit recht kan de meest positivistische jurist niet ontkennen. Professor Lauterpacht is in dit opzicht zeer stellig: ‘De wetten zijn niet alleen gemaakt voor de bescherming van het leven der mensen, maar ook voor het behoud van de grondwaarden van de maatschappij. Indien deze waarden in gevaar gebracht worden door een aanvaller die streeft naar de wereldheerschappij, dan mogen de aldus bedreigde naties zich genoodzaakt achten het uiterste recht van zelfbehoud uit te oefenen. Zij handelen weliswaar tegen een uitdrukkelijk gebod van het volkenrecht in, toch mogen zij de middelen aanwenden die zij beslissend achten voor die uiterste bescherming van het volkenrecht. Het gebruik van het atoomwapen, in dergelijke omstandigheden zou steeds in strijd zijn met het internationale recht dat ook van toepassing blijft op de onwettige aanvaller. Nochtans bestaat er geen beslissende reden om aan te nemen dat men in het geval van uiterste nood dit bijzonder principe nauwgezet zou moeten of kunnen naleven’Ga naar voetnoot18). Aldus zou binnen de rechtsorde zelf de mogelijkheid bestaan van een wettig gebruik van het atoomwapen. Doch ook hier staan wij nog voor twee haast onoverkomelijke moeilijkheden: de ene van feitelijke en de andere van juridische aard. Een intensief gebruik van A- en H-bommen zou niet alleen een onrechtvaardige aanvaller een zeer zware slag toebrengen, in de veronderstelling dat hij niet eerst naar dit middel greep en er een definitief resultaat mee bereikte; het zou ook hoogst schadelijk kunnen uitvallen voor degenen die de hogere waarden te verdedigen hebben met dit uiterste middel. De radio-actieve luchtstromingen kunnen de schadelijke stofdeeltjes verspreiden over gebieden die niet onder contrôle staan van de aanvaller en zelfs terecht komen in de gebieden die men door de aanwending van dit wapen wil beschermen! Juridisch gezien komt daarbij nog de vraag: wie kan beoordelen of men in de hoger beschreven noodtoestand verkeert? Wie moet beslissen dat het ogenblik gekomen is om over te gaan tot het gebruik van deze ultima ratio? Daar de internationale maatschappij tot op zekere hoogte nog in een stadium van anarchie verkeert, ligt de beslissing bij de staatshoofden die, bij gebrek aan een hoogste internationaal gezag, een allergewichtigste beslissing moeten nemen die een ontzaggelijke verantwoordelijkheid tegenover de wereldgemeenschap impliceert. Hierbij is het nodig iedere willekeur te voorkomen: de staatshoofden mogen niet alleen optreden als hoogste nationaal gezag maar als vertegenwoordigers van de belangen der wereldgemeenschap. In de huidige concrete omstandigheden kan de UNO daaraan geen oplossing geven om de eenvoudige reden dat de UNO niet meer zou bestaan wanneer er een oorlog uitbreekt tussen de grootmogendheden die over het atoomwapen beschikken. Een dergelijke beslissing zou dus toekomen aan het politieke gezag dat de NATO overkoepelt doch mag niet overgelaten worden aan de militairen die bevel voeren over de strijdkrachten van dit | |
[pagina 50]
| |
verbond. Nu reeds zou men duidelijke criteria moeten vastleggen waar die noodtoestand beoordeeld kan worden. Die criteria moeten bekend zijn aan de tegenstander opdat men zich niet zou vergissen omtrent zijn bedoelingen en niet in een oorlog zou geraken die niemand wenste. Het overleg dat die ultieme beslissing voorafgaat zou nu reeds moeten plaats grijpen. * * *
De redenering die wij gevolgd hebben leidt tot een tragisch besluit. Indien in de internationale toestand geen regeling wordt getroffen die de onontbeerlijke, al zijn het dan nog slechts betrekkelijke, waarborgen geeft, dan zal de mensheid steeds leven onder de bedreiging van een mogelijke massavernietiging. De gebeurtenissen die in Genève plaats grepen: de Samenkomst der Grote Vier en de Wereldconferentie voor het vredelievend gebruik van de kernenergie, gaven zekere bemoedigende aanduidingen. Iedere beslissing moet echter rekening houden met de grote beginselen van het oorlogsrecht zoals het sedert het midden van de vorige eeuw werd vastgelegd. Na tien jaar kunnen aldus bepaalde geestelijke verwoestingen die het gevolg waren van de Tweede Wereldoorlog, ongedaan gemaakt worden: het recht kan in ere hersteld worden indien het een daadwerkelijke steun ondervindt van de vredeswil van de grootmachten die het internationaal leven beheersen. |
|