Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 410]
| |
Elisabeth, Gravin van Hoogstraten en Culemborg
| |
[pagina 411]
| |
Eer door de soldaten van NapoleonGa naar voetnoot4). De eerste, Johan van Luxemburg, boezemvriend van Philips, stierf reeds in 1508; waarop Elisabeth in 1509 hertrouwde met de latere stadhouder van Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, Antonis van Lalaing, een der uitstekendste edelen van zijn tijd. Zelf kinderloos, hechtte zij zich innig aan de toekomstige Karel V en diens zusje Maria, die ze vaak te Bergen, Brussel of Mechelen ontmoette. Als Karel V later deze streken bezocht, vergezelde zij hem of ontmoette hij haar in de residentie van haar echtgenoot, en een van Karels laatste regeringsdaden was de verheffing der heerlijkheid Culemborg tot graafschap op 21 October 1555. Toen ook haar tweede echtgenoot gestorven was in 1540, vestigde zich ‘de vriendin der vrolijke en scherpzinnige aartshertogin Margaretha, de wellust van de aartshertoglijke, koninklijke en keizerlijke hoven, het sieraad der hooge kringen te Mechelen, Audenaarde, Gend, Brussel, 's Hage en Utrecht (waar zij bij het leven van haren gemaal beurtelings vertoefd had), de verstandige, gevoelige, weldadige Elisabeth’ - deze lofspraak is afkomstig van de 19de-eeuwse dominee Dr G.D.J. SchotelGa naar voetnoot5) - weer in haar geboorteplaats op het voorvaderlijk slot te Culemborg.
Toen de oude gravin te Culemborg teruggekeerd was, vond zij daar, volgens haar eigen getuigenis, de godsdienstige gezindheid der mensen zeer veranderdGa naar voetnoot6). Wat daaraan te doen? Op aansporen van de deken der St Barbarakerk, Jan van Schoonhoven, vaardigt zij in 1541 een plakkaat uit tegen de leer en de boeken van Luther, Wiclif, Oecolampadius, Zwingli, Melanchthon enz. en tegen enkele werken van ErasmusGa naar voetnoot7). De deken neemt contact op met de in 1540 gestichte Sociëteit van Jezus en dientengevolge krijgt hij in 1550 bezoek van de 29-jarige rector der Leuvense Jezuïeten, P. Adriaen Adriaenssens. Deze schrijft over zijn gastheer aan St Ignatius te Rome: ‘Ik heb u met de voorlaatste Romeinse post de reden blootgelegd van mijn vertrek naar Holland. Ik ben daar namelijk reeds sedert lang uitgenodigd en verlangd, vooral door een zekere geleerde van zeer aanzienlijke familie en goede naam, een grijsaard en kanunnik van een heilig leven’Ga naar voetnoot8). Vier dagen blijft P. Adriaenssens te Culemborg en gaat dan wegens de kermisdrukte weg. Hij logeert een dag bij de Kartuizers te Utrecht en vervolgens vier | |
[pagina 412]
| |
dagen te Amsterdam. Vandaar vertrekt hij weer naar Culemborg en blijft daar nu acht dagen. Jan van Schoonhoven doet de Geestelijke Oefeningen bij hem en begint een nieuw leven: hij kleedt zich als een Jezuïet, neemt geen geld aan voor geestelijk dienstwerk enz. In 1554 ziet de deken tenslotte zijn wens, een Jezuïet in Culemborg te hebben, vervuld, en komt er een zekere magister Jordanus of Jordaens, een candidaat voor de Sociëteit van Jezus, bij hem; en wanneer deze in Augustus 1555 naar Rome vertrekt om daar zijn noviciaat te beginnen, wordt P. Arnoldus Hezeus of van Hees naar Culemborg gezonden. Deze blijft daar tot 1556, in welk jaar hij wordt opgevolgd door een andere candidaat voor de SociëteitGa naar voetnoot9).
De 29-jarige P. van Hees, die Elisabeth in haar laatste levensmaanden meemaakt, geeft in zijn brieven aan zijn superieuren, P. Adriaenssens te Leuven en St Ignatius te Rome, een levendig en gedetailleerd beeld van het hof- en stadsleven rond de 80-jarige douairière. Hoewel hoogbejaard, heeft zij persoonlijk de leiding van haar kleine rijk in handen en vormt er het moederlijk middelpunt van. Op haar vererend verzoek doet P. van Hees er het pastoorswerk voor de 59-jarige, vroegoude pastoor-deken Johan van Schoonhoven; maar wegens het enorme succes van de jonge Jezuïet als predikant en biechtvader willen allen, dat hij zich zal beperken tot studeren, preken en biechthoren. Niet alleen vrouwen en ouden van dagen, maar ook mannen: schippers, hovelingen, boeren en jongelui, zelfs uit de omliggende plaatsen, stromen naar zijn preken, zodat degenen, die een goede plaats willen hebben, die al om zes uur of om half zes moeten innemen, omdat al het publiek niet in de kerk kan. Het feest van Maria Geboorte, 8 September 1555, vormt een hoogtepunt: velen, ook edelen, biechten die dag opnieuw en gaan te communie; en onmiddellijk wordt het bericht hiervan bij wijze van groot geschenk doorgegeven aan de gravin op het kasteel, die zich buitengewoon verheugt bij het vernemen van het grote aantal der biechtelingen en communicanten. Op diezelfde achtste September preekt hij op het slot voor een groot gehoor, terwijl hij in de St Barbarakerk begint met het plechtig uitstellen van het H. Sacrament, zoals dat in Leuven gebeurt, maar veel feestelijker versierd. De kerk is vol mensen, om het schouwspel van het H. Sacrament te zien en het aantal communicanten. Iedereen heeft voor die versiering kostbaarheden aangedragen. ‘Ik meende’, schrijft van Hees op 20 September 1555 naar | |
[pagina 413]
| |
Leuven, ‘dat ik de Israëlieten zag, die hun oorringen enz. naar Aäron brachten voor het kalf, toen het houten tabernakel, waarin het H. Sacrament zou komen te staan, op Vrijdag naar het slot werd gebracht om het te versieren; zo brachten allen goud, zilver, zijde en al wat ze aan sieraden hadden, voortdurend naar acht of negen adellijke jonkvrouwen; er waren er twee of drie, die slag van versieren hadden: ze doen het volgens de manier van de St Jacob. Dat alles moest worden klaargemaakt vóór de ogen van de Vrouwe, en ik zou niet kunnen uitdrukken, hoeveel vreugde zij daarbij toont. Zij heeft een nieuwe lap stof gebracht, van zuiver goud gemaakt, waarvan een el (zoals meneer de deken me gezegd heeft) veertig gulden heeft gekost; daarbij heeft zij buitengewoon mooie vergulde peren en een heel kostbare en mooi gemaakte kap gebracht, die zij al tachtig jaar bewaard heeft als iets heel dierbaars (zoals ze mij heeft gezegd), van de tijd van haar doopsel af, die zij nu voor het H. Sacrament gebracht heeft.... Haar kapelaan, die gestorven is, heeft een mooie, niet-geconsacreerde kelk (van zuiver verguld zilver) nagelaten voor het toedienen van wijn aan de communicanten....’ ‘De vrouwen uit de stad zijn bij onze Vrouwe gekomen, omdat ze bang zijn, dat ik ga vertrekken; ze klagen, dat hun mannen, schippers, deze Zondagen vóór het eten gewoonlijk dronken zijn en de kerk niet bezoeken. Nu komen ze altijd naar de preek, horen de H. Mis en drinken niet vóór het eten; dat heeft de Vrouwe (Elisabeth) zelf verteld aan de (jonge) gravin van Hoogstraten (Anna van Rennenberg)....’ ‘Verleden Maandag ontbood onze Vrouwe mij, en onder andere zei ze mij, dat haar voorgesteld was door sommigen der voornaamsten van de stad - zij noemde mij er één, die haar eerste raadsheer is, een man van groot gezag - dat zij een nieuwe kapel wilden bouwen voor het H. Sacrament. Het altaar wordt (zoals ik boven geschreven heb) in gereedheid gebracht, maar hij verlangt een nog mooiere plaats voor de devotie tot het H. Sacrament. De volgende dag nodigde de Vrouwe meneer den deken en mij ten eten, waarvoor wij ons verontschuldigd hebben; tenslotte kwam diezelfde raadsheer naar ons huis en toevallig was meneer Alexander, nu kanunnik geworden, bij mij; zo bracht hij ons drieën naar het slot. Na tafel gingen wij naar de Vrouwe, die terstond tweehonderd gulden aanbood, een andere dame honderd en verscheidene anderen boden ogenblikkelijk sommen aan. Die raadsheer nam ze aan, wien de bevordering van het H. Sacrament zeer ter harte gaat, en heel het bestuur van de Vrouwe hangt van hem af; het is een Mechelaar, een vrome en vrolijke man. Men heeft dus besloten, dat er een Sacramentskapel zal worden gebouwd, maar, wat we jammer vinden, | |
[pagina 414]
| |
de bouw moet worden uitgesteld tot Maart, wegens de vochtigheid van de plaats; ondertussen worden alle noodzakelijke voorbereidingen getroffen....’. ‘En omdat hier uit alle landen in het rond mensen komen, uit Brabant, Gelderland, Gulik enz., aangezien de familie van onze Vrouwe uitgebreid is, wordt hun dikwijls veel kwaad verteld over de Jezuïeten, schijnheiligen, hebzucht, dat wij voordeel zoeken enz., maar Goddank, zij geven er zelf niets om en letten er niet op, zeggende, dat zij het tegendeel zien en horen; ja zelfs worden zij ons daardoor meer genegen, omdat ze inzien, dat dergelijke lasterpraatjes alleen maar uit afgunst voortkomen en uit verkeerde vooroordelen. Zo zei me mevrouw de gravin: ‘Ik begrijp niet, wat voor argwaan de bedelorden tegen u koesteren, dat ze door u schade zouden lijden, terwijl heel hun onderhoud afhangt van datgene, waartoe u het volk aanspoort: tot ruime aalmoezen, die u niet aanneemt, tot veelvuldig biechten, dat ook hun tot nut is, omdat u alle mensen niet kunt horen....’Ga naar voetnoot10). Toen P. Arnoldus van Hees, na zowat een maand te Culemborg werkzaam geweest te zijn, het bovenstaande aan P. Adriaenssens te Leuven schreef, had deze juist tien dagen te voren het volgende verslag over hem aan St Ignatius te Rome uitgebracht: ‘.... uit één mond roepen ze (te Culemborg): “Wat kunnen we doen om hem bij ons te houden?” Die hoogadellijke gravin van Hoogstraten is ook Vrouwe van diezelfde stad Culemborg; zeer veel edelen stromen daar in groten getale van alle kanten samen; Mevrouw de gravin zelf en anderen willen aan u schrijven om hem te kunnen houden. Allen biechten bij de Pater; en de gravin zelf, thans weduwe, schenkt al haar kostbaarste eigendommen, waarmee ze tot nog toe de wereld gediend heeft, voor godsdienstig gebruik, en wil met Gods genade allen door haar voorbeeld voorgaan en alle Zondagen biechten en communiceren; evenzo zeer vele anderen. Ik heb daar echter op geantwoord, dat het verstandiger lijkt, dat ze langzamerhand wennen aan de veelvuldige communie en tegelijk zich alle deugd eigen maken, omdat het geen twijfel lijdt, dat ze heel veel zullen te verduren krijgen in ieder opzicht.... Omdat we dus grote vruchten zien, hebben we besloten, genoemde Pater daar voor enkele maanden te laten, tenzij u andere aanwijzingen zou geven’Ga naar voetnoot11).
Elisabeth had tot haar overgrote vreugde het heil van haar volk aanschouwd. Voorbereid door wekelijkse biecht en H. Communie en geheiligd door vele andere goede werken overleed zij, zittend op een stoel in | |
[pagina 415]
| |
haar kasteel te Culemborg, de 9de December 1555. Haar lichaam werd gebalsemd en ten toon gesteld. De kapel en de zalen van het slot zowel als de kerken te Culemborg en te Hoogstraten werden geheel met rouwfloers bekleed. Gedurende dertig dagen, drie uren daags, werden de klokken van de kerken en de kloosters der stad geluid. Vervolgens had de uitvaart met allen luister plaats. Een onafzienbare stoet van edelen, jonkers, priesters, pages, officieren, dienaren en gildebroeders, benevens vijftig toortsen dragende armen, met tabbaards van zwart laken uitgedost, begeleidden het lijk van het slot te Culemborg naar de St Catharinakerk te Hoogstraten, waar het naast haar tweede echtgenoot Antonis van Lalaing onder een prachtige albasten tombe, die nog de bewondering van alle aanschouwers wekt, is ter aarde besteld. Aan vele armen werd op die dag zwart laken uitgereikt en met niet minder dan 7000 pond brood werden zij te Culemborg en te Hoogstraten bedeeld. Uitgezonderd de legaten aan godsdienstige en liefdadige instellingen, bloedverwanten, vrienden en dienaren, had Elisabeth haar gehele, rijke nalatenschap aan ‘de regte armen’ vermaakt. De vier executeuren, de deken der St Barbarakerk en drie leken, besloten, weeshuizen te Culemborg en Hoogstraten te stichten. De reparatie van het Melatenhuis te Culemborg werd uit de nalatenschap bekostigd, evenals de wekelijkse broodbedeling sinds Februari 1564 aan het St Petrusgasthuis gehoudenGa naar voetnoot12).
Tien dagen na Elisabeths dood werd haar neef, Floris I van Pallandt, voor het stadhuis als eerste Heer en Graaf van Culemborg plechtig ingehuldigd, in tegenwoordigheid van zijn neef, de Graaf van Hoogstraten, Philippe de LalaingGa naar voetnoot13). Laatstgenoemde, gehuwd met Anna van Rennenberg, dochter van Cornelia van Culemborg Jasparsdochter, had reeds in 1532 Hoogstraten evenals de andere Belgische bezittingen verkregen van zijn tante Elisabeth, en in 1533 had zij hem ook Borsselen geschonkenGa naar voetnoot14). Voorlopig ging de godsdienstige vernieuwing te Culemborg door, geheel in de geest van de onvergetelijke dode. ‘Van de tijd af, dat ik hier ben’, schrijft van Hees aan St Ignatius te Rome op 1 Januari 1556, ‘heb ik bijna elke dag van enigen de biecht gehoord. Het is hier nieuw en ongehoord, dat de parochie buiten de vasten biecht, behalve ouden van dagen en enkele brave mensen, die gewoon | |
[pagina 416]
| |
zijn met Kerstmis te biechten; op andere tijden bijna niemand, behalve vrouwen in verwachting. Deze nalatigheid zijn wij begonnen te verbeteren door enkelen te brengen tot veelvuldiger biecht, bij welken de Hooggeboren Vrouwe de Gravin van Hoogstraten is, wier voorbeeld is gevolgd door ongeveer twintig adellijke jonkvrouwen, weduwen en gehuwden, zowel van het kasteel als uit de aanzienlijken der stad, met een groter aantal burgers, getrouwde vrouwen, kinderen en dienstmeisjes, die behalve veelvuldige biecht, op de meer voorname feestdagen en de feesten van de H. Maagd begonnen zijn te communiceren; ja zelfs gaat er geen Zondag voorbij, waarop er niet enkele (hoewel weinig) vrouwen met alle devotie tot de tafel van het Allerheiligst Lichaam des Heren naderen; mannen echter zeer zelden, want, ofschoon er vrome en devote mannen zijn, zodat ze zelfs hun kinderen en hun vrouwen daartoe aansporen, vrezen ze toch haar te volgen wegens de tegenovergestelde gewoonte. Maar op dit Kerstfeest hebben ook veel mannen gebiecht, zodat behalve ik ook de deken zelf met enkele anderen enige dagen hebben moeten biechthoren, zoals dat gewoonlijk gebeurt met Pasen; zo groot was het aantal biechtelingen. Op Kerstdag zelf hebben er ongeveer twaalfhonderd gecommuniceerd; dat zou voor Leuven weinig geweest zijn, maar wie zou dit niet veel noemen in deze onze zo kleine gemeente (nl. van drie duizend vijfhonderd mensen volgens de gewone opinie) zozeer vervreemd van de veelvuldige communie? Onder anderen hebben tot grote stichting van heel de stad alle edelen van het hof van beider geslacht en alle vooraanstaande figuren van de stad gebiecht en gecommuniceerd, nl. Z. Exc. de Graaf van Hoogstraten, ook onze Graaf van Culemborg, die in de hieraan voorafgaande dagen als graaf is ingehuldigd, Mevrouw de Gravin van Hoogstraten met de overigen van het hof tot 40 of 50 personen van beider geslacht (zoals ze mij verteld hebben) van het hof, nl. (sic!) alle magistraatspersonen van de burgerij, waarvan de voornaamsten bij mij gebiecht hebben, en dat zouden er meer gedaan hebben, als ik niet geheel door de menigte overstelpt was geweest. Enigen hebben om die reden tot tweede Kerstdag gewacht; maar die hovelingen, zowel mannen als jonkvrouwen, zullen wegens de dood van onze Hooggeboren Vrouwe de Gravin, die dit omvangrijke hof hier onderhield, naar verschillende steden van dit land uiteengaan. Vandaar hopen wij, dat de goede geur, hier ontvangen, ook op andere plaatsen vrucht in den Heer zal aanbrengen. Daartoe draagt ook de verering van het H. Sacrament bij, waarmee wij begonnen zijn, zoals de gewoonte in Leuven is, op alle Zondagen; voor het gebruik van de communicanten wordt Het uitgesteld bewaard op het altaar, met de vereiste kaarsen en kostbare sieraden, tot grote toe- | |
[pagina 417]
| |
juiching en stichting van het volk versierd met de grootste luister; ook met gelijke devotie en pracht wordt Het naar de zieken gebracht onder begeleiding van heel de wijk, waarin de te bezoeken zieke ligt.... Ik verzoek u, mij tegelijk met heel de vergadering van deze onze Sociëteit, Eerw. Pater, alleen aan den Heer te willen aanbevelen. Culemborg 1 Januari 1556. Vier eeuwen zijn sindsdien voorbijgegaan. Elisabeths voorvaderlijk slot is tot de grond toe afgebroken, haar kleine rijk ingelijfd bij de provincies Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland. Slechts één der titels van het Koninklijk Huis, nl. Graaf en Gravin van Culemborg, en de uitgebreide kroondomeinen aldaar vormen de enige herinneringen aan de Culemborgse GrafelijkheidGa naar voetnoot16). Voor de Nederlandse Jezuïetenprovincie is Culemborg een Nazareth geworden, waar ze in verborgenheid is opgegroeid. Ze heeft er tot 1917 de parochie bediend; de Superior der Hollandse Jezuïetenmissie is er gevestigd geweest. In het daar door de Sociëteit gestichte seminarie zijn het junioraat, de philosophie en de theologie der Nederlandse Jezuïeten begonnen. Het heeft geen zin, dit verleden nu kunstmatig te reconstrueren; maar voor onze al te economisch ingestelde, verburgerlijkte en aan religieuze vervlakking lijdende samenleving is het nuttig en nodig, dat wij in Nederland, België en Zuid-Afrika ons bezinnen op de stralende persoonlijkheid van Elisabeth. Wat ons ontbreekt, is een werkelijk leidinggevende, vernieuwde adel, die ons voorgaat in eigentijdse, edele, christelijke levensstijl. |
|