Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Kroniek
| |
Reactie op de ridderromansTOEN op de valreep van de vijftiende eeuw de later berucht geworden ridderromans in hun karakteristieke uitvoering hun zwerftochten begonnen, was er reeds een decennium verlopen na het verschijnen van de eerste: Tirante el Blanco, 1490 Valencia. Over de geboortedatum van de primus inter pares uit deze fantastische literatuur, de Amadis van Gaule, bestaat meningsverschil, niet echter over de belangrijke waarde ervan. Amadis ziet men daarin immers geschilderd als het prototype van de ridder die een tedere, onwankelbare liefde koestert voor zijn aangebedene. Alle andere ridderromans danken hun ontstaan aan dit vierdelige verhaal, dat op een redelijk peil stond en het beste bleef van al zijn volgelingen. Na twintig jaar blijken zij reeds zozeer verspreid en stukgelezen over geheel Spanje, dat men kon spreken van een ontembare leeslust, die zelfs de fantasie van jonge, onervaren lezers aantastte. Want de onwerkelijkheid van het leven dat de ‘helden’ leiden zal Cervantes stof te over bieden om zijn kostelijke satyre te schrijven, die, zoals gezegd, alleen de uitwassen scherp analyseerde en de dwaasheden aan de kaak stelde. Er is in de ridderromans zo weinig meer over van het grandiose en edelmoedige dat wij vinden in de Cid en in het mooie Rolandslied. De bekende middeleeuwse ‘Chansons de geste’ eertijds begonnen als simpel te boek gestelde ‘Res gestae’ van edelen en vorsten, zijn, te beginnen met de Amadiscyclus, verfomfaaid tot de meest grillig uitgebeelde sterke verhalen. Maar desondanks kan noch zal men ontkennen, dat er tussen al dat onkruid enkele bloemen bloeiden, die het waard waren bewonderd te worden. Telkens wanneer de helden edelmoedig, maar op dwaze wijze, in de bres springen om de - vermeende - eer van zwakken en verdrukten te verdedigen, heeft dat iets van een frisse kleur die aanspreekt. Ook het grootmoedige élan van dezelfde | |
[pagina 358]
| |
helden, - want alle edele eigenschappen zijn in elke held ten volle tot ontplooiing gekomen! - heeft iets van de eeuwige windmolen, die bij storm en stilte trouw op wacht blijft, steeds bereid het graan voor zijn meester te malen. Tegen het einde van de middeleeuwen toonde West-Europa en vooral Spanje, een waar herfsttij, toen een wilde vlucht van afgezaagde ridderromans als dorre bladeren over de mensen heendwarrelde. Deze lievelingslectuur van het publiek zou een reactie uitlokken, die in de romanliteratuur zijn weerga niet heeft. Cervantes publiceerde in 1605 het eerste deel van de Don Quichot, acht jaar later gevolgd door het tweede. Miguel de Cervantes Saavedra was gelukkig geen revolutionair, maar een hervormer, die niet met het Christelijk verleden brak. De grote fout in de ridderromans, het ontbreken van een casusontwikkeling en karakter door te grote avontuurlijkheid, werd door Cervantes schitterend aangetoond. Het dagelijks leven vond geen weerklank meer in het ridderavontuur, evenmin de hogere oogmerken, die voor een mens het leven tot een grootse opgave maken. Tegen al deze fouten, die de blinde lezers niet zagen, reageert Cervantes op de enig mogelijke manier. Door het leven in zijn volheid te accepteren op katholieke wijze, slaat hij de juiste toon aan. Hij bouwt op het verleden met een nieuwe geestelijke oriëntatie. Vanuit een negatief-critisch standpunt geeft hij de bedoeling van de ridderroman weer. Don Quichot is het verworden lezerstype; iedereen die het boek leest begrijpt: dat ben ik, zo moet ik dus niet lezen, en zeker niet leven! En hier stoten wij op het voornaamste element van de moderne romankunst: de karaktertekening van de held, door Cervantes als eerste op meesterlijke wijze volbracht. Don Quichot reageert als Christen op het leven; dat wil zeggen dat hij het aanvaardt. Hij ziet zich geplaatst tussen de medemensen in de wereld, en hij wil deze leren kennen en liefhebben op zijn eigen zonderlinge wijze. Hij is trouw aan zichzelf en hervindt zich tenslotte in hen, omdat hij zich kind van God weet. Deze houding bepaalt het karakter van de held, en dus ook van de roman, die doorlicht is van deze edele mentaliteit. Omdat vervolgens het christelijke leven een reflexie eist op eigen houding en daden vraagt ook de Don Quichot een nadenken vooreerst over de ridderromans, en tevens over het eigen leven. Steeds weer zien wij al lezend onszelf als een Ridder van de Droevige Figuur. In dit epos bespeurt men geen breuk met het leven zoals in de overdadige ridderromans zonder realiteitszin, maar een reflexie over het leven. Daarom is de Don Quichot een onsterfelijke reactie, mede door de vruchtbare scheppende levensvisie van de auteur, door de rijke bronnen van zijn fantasie, door zijn sympathieke menselijkheid. In deze zin is de van vitaliteit bruisende Ridder van de Mancha, geboren uit het warme Spaanse volksleven, een felle satyre op de ridderromans, die slechts het abnormale en bespottelijke snoeide. | |
Hoogtepunt van de ridderromans‘Die wuchtige Satire trifft übrigens nur die lächerliche Auswuchse des späteren Rittertums, nicht den ritterlichen Geist der Spanischen Nation, den Cervantes selbst in seinem Leben bewährte, und den er auch im Tode nicht untreu ward’, schrijft Pater BaumgartnerGa naar voetnoot1). Geheel in de geest van de edele mens, de ridder, die Cervantes altijd was gebleven, sprak deze unieke humorist de laatste | |
[pagina 359]
| |
woorden op zijn sterfbed, die een opdracht en bede tegelijk zijn: ‘A Dios geestigheid, a Dios kwinkslagen, a Dios vrolijke vrienden. Ik ga sterven en hoop u weldra welgemoed weer te zien in het andere leven’. De geniale Miguel had zijn taak volbracht: de mensheid en vooral het Spaanse volk te leren lezen en leven. Zijn actie was juist gezien en op het goede moment ingezet. De vruchten zijn ontelbaar. Maar toch is Cervantes niet alleen de schrijver geweest van een anti-ridderroman. Hij was immers geen revolutionnair, en bouwde voort op het verleden. En geen enkele auteur van ridderromans heeft dan ook het wezenlijke van zijn avonturen zó naar voren weten te halen als Saavedra. Wat de Don Quichot tot type maakt, lag ook besloten in de ridderromans. De adel en heldenmoed, de liefde en trouw, de rechtvaardigheid van de gefantaseerde ridders hadden een fond van waarheid. Maar het geheel naar buiten gericht zijn van deze eigenschappen der heroën, vervlakte de inwendige bezieling, die vervangen werd door fantastische en werkelijk onmogelijke, ja vaak onwaardige avonturen. De losse fantasie van de warmbloedige Spanjaard kreeg ‘waar voor zijn geld’, en hij liet zich vangen, omdat in elk avontuur, hoe dwaas ook, iets ligt van een dappere, niets berekenende inzet van de strijder. Dat de Spanjaarden zich honderd jaren na Columbus nog overgaven aan de lectuur van deze lege romans, vindt zijn oorzaak in de snelle neergang van de grootheid die Spanje zijn gouden eeuw had geschonken. Men voer in zijn dromen weg van de werkelijke stand van zaken, en zag met heimwee in de verte de glans stralen van de geestdrift, de ontembare moed en het blinde veroveringsgeloof van de conquistadores. ‘Cervantes' ziel gloeide eveneens door de lectuur van de ridderromans en door de ontelbare verhalen van heldendaden, die werkelijk in de gehele wereld door Spaanse mannen waren volvoerd, zodat de toehoorders ze nauwelijks meer van fantasie wisten te onderscheiden. In zijn geestdrift heeft hij gedroomd hoe het lot hem de schitterendste avonturen in de schoot zou werpen, avonturen die hem waardig waren. Wat voor avonturen en van welke aard zij zouden zijn, wist hij niet, maar het ontbrak hem niet aan voorgevoelens’. Geheel volgens deze karakteristiek van ArbóGa naar voetnoot2) zou Cervantes de laatste conquistador worden voor Spanje. Maar niet het land was hem ter verovering geschonken, doch de wereldliteratuur. Miguel was in zijn hart een ridder ‘zonder vrees of blaam’, en zijn zieleleven, gelouterd en verrijkt door veel tegenslagen en moeilijkheden, bezat de diepte en realiteitszin van een ernstige Christen. Toen hij in de slag van Lepanto in 1572 zijn linkerhand verloor was een militaire loopbaan verder onmogelijk. Maar deze hidalgo, die begreep dat het leven veel kan eisen, stelde zijn capaciteiten in dienst van de letteren: tot meerdere eer van zijn rechterhand, zoals hij zelf zeide. De liefde voor grote, onsterfelijke daden is nooit verflauwd in zijn hart, en elke pagina van zijn Don Quichot trilt van dit leven, als een rimpelende vijver in de wind. Geen enkele quichotterie, hoe formidabel dwaas ook, is min van allure, noch banaal. Het befaamde gevecht tegen de windmolens, de verovering van de helm van Mambrino, de luchtreis op Houtepin staan allen afgeschilderd in de warme kleuren van een El Greco. Zij lokken ons nog steeds; orgelklanken uit de verte. Cervantes' Don Quichot is dan ook de sluitsteen geworden van de ereboog die zich welft over de Spaanse geschiedenis, volksleven en wereldheerschappij | |
[pagina 360]
| |
omvattend, opgebouwd vanuit de fundamenten van adeldom, geestkracht en diep geloof, de eigenschappen van een riddergeslacht. | |
Ideaal en werkelijkheidEen van de moeilijkste opgaven die een mens in zijn leven te verwerkelijken krijgt, en waarmee zelfs zijn levenswaarde gemoeid kan zijn, is harmonie te scheppen tussen eigen idealen en de werkelijkheid waarin hij geplaatst is. Wanneer wij de realiteit van onze situatie interpreteren op een aan de werkelijkheid onttrokken wijze, dan volgen er conflicten; en als wij ons geheel willen aanpassen aan de omgeving, zoals die is, lopen wij gevaar onze persoonlijke houding niet meer te kunnen hervinden. Dit laat Cervantes ons zien in zijn Don Quichot op een universele wijze, voor alle tijden, plaatsen en volken begrijpelijk. De Spanjaarden uit de gouden eeuw bezaten een ‘sprankje waanzin’ dat hen uitstuurde naar alle windstreken om daar grandioze daden te volbrengen; zij wisten de omstandigheden te dwingen in het keurslijf van hun idealen, steunend op die vonk van geestdrift, zonder welke niets groots wordt verricht. Maar toen de reactie op die inspanning zich deed gevoelen, toen Spanje niet meer het vaderland was van conquistadores, en de onbuigzaamheid van haar geest haar spankracht verloor, toen ebden reeds de melodieën van haar onmetelijke triomfzangen weg, als het gezang van een processie die steeds verder trekt, stap voor stap, om slechts het beeld van haar pracht als een ideaal na te laten, waaraan de werkelijkheid niet meer beantwoordt. Mét alle Spanjaarden heeft Cervantes dit ervaren, zowel in de geschiedenis die zich rond hem afspeelde als in zijn eigen harde leven: een jeugd vol idealen, die zich in zijn rijpere jaren telkens wondde aan een keiharde en vaak banale realiteit. Toen zijn dagen ten einde liepen was hij gelouterd en richtte hij een monument op, gebaseerd op eigen ervaringen, ontworpen naar de idealen van een edele ziel. Fel is zijn oordeel, mild de toon. Don Quichot is de ‘man van wapenen, de strijder voor een ideaal, die met opgeheven lans tegen de slechtheid door de wereld trekt: een dwaas’ (Arbó). Doch telkens legt hij de lans neer, omdat hij eigenlijk een man van vrede is, ‘die de oorlog slechts toelaat terwille van de vrede’. In deze vrede neemt Cervantes bij monde van Don Quichot afscheid van fantasieën en dromerijen. De dood van de Ridder van de Droevige Figuur betekent tevens het einde van Spanje's maskerade. | |
De eeuwige Don QuichotWij kunnen met geen mogelijkheid andere bedoelingen aan Saavedra toeschrijven dan deze, wanneer wij zijn epos met zijn leven confronteren. Hij is geen man die twijfelde aan zijn geloof, of aan de waarde van het leven, ofschoon het begrijpelijk is dat de droefheid om de vele tegenslagen hem een enkele maal in de richting van wanhoop schijnt te drijven. Hij heeft de realiteit van het Spaanse volksleven binnen het bereik gebracht van zijn volk, een realiteit die allerminst bestond in fantaseren op avonturen uit de ridderromans. De betekenis van de dwaze veelschrijverij werd met één slag vernietigd. Zijn opzet blijkt overduidelijk uit het prachtige einde van de avonturen van zijn held, waaruit wij één moment naar voren willen halen. | |
[pagina 361]
| |
Toen Don Quichot en Sancho Panza eensdaags op hun zwerftochten enkele mannen zagen, die religieuze beeldhouwwerken vervoerden, zei de ridder nadat hem de stukken getoond waren: ‘Vrienden, ik heb het als een gunstig voorteken beschouwd dat ik gezien heb, wat ik heb gezien, want deze heiligen en ridders beleden wat ik belijd, te weten de wapenhandel; het verschil echter dat er tussen hen en mij bestaat, is dat zij heiligen waren en streden naar goddelijken trant, en ik maar een zondaar ben, die naar menselijke trant strijdt. Zij veroverden de hemel met geweld, want de hemel lijdt geweld, ik evenwel weet tot op heden niet wat ik door mijn moeiten verover; maar zo mijn Dulcinea van El Toboso uit de hare geraakt, en mijn lot zich betert en mijn verstand scherper wordt, zal ik mijn schreden wellicht richten langs een beteren weg dan ik thans ga’. ‘God moge het horen en de duivel doof zijn’, zei Sancho. God heeft het gehoord. Teruggekeerd in zijn dorp, ligt Don Quichot op sterven, en hij sprak: ‘Heren, in de nesten van vorig jaar zijn geen vogels meer. Ik was krankzinnig, maar ben weer bij mijn verstand: ik was Don Quichot van de Mancha, maar gelijk ik zei, ik ben thans weer Alonso Quijano de Goede. Mogen mijn berouw en oprechte gezindheid mij bij u, edele heren, weer de achting verschaffen die men voor mij koesterde....’. Terugkeren naar het normale leven, in Godsdienst, is de les van Cervantes, die ons tenslotte met volle recht kan verzekeren: ‘Voor mij alleen werd Don Quichot geboren, en ik voor hem: hij wist van daden, en ik van schrijven; wij beiden alleen zijn als één!’ Zolang er mensen zijn en idealen, zolang leeft Don Quichot. |