Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Verborgen levens uit de twintigste eeuw (3)
| |
[pagina 252]
| |
klacht of gebaar of traan, ‘als een moeder der Gracchen’; daarna moest men haar van de dode scheiden. Markies Carlotti had als jong intellectueel reeds het geloof der vaderen verloren, en zijn bruid wist dat toen zij met hem trouwde. Het huwelijk was, ondanks de schijn, minder gelukkig dan zij ervan had verwacht. Haar echtgenoot was een koel, gesloten dromer die dagelijks uren in zijn bibliotheek doorbracht en moeilijk buiten zichzelf trad. Zij daarentegen hield, ondanks een harde en ondoorgrondelijke wezenskern, van spontane uitbarstingen in spel en luxe, van ontladingen in reizen, jacht, zeilen, en vooral hield zij van een viriel buitenleven met haar paarden en honden. Tegenover zijn isolement trachtte zij feestelijk of sportief vertier te plaatsen. Zij beiden echter wisten te blijven in de stijl van het hen toegedachte geluk, zodat practisch niemand iets besefte van haar gefrustreerd bestaan. Op zijn doodsbed citeerde Marcello Carlotti haar, inplaats van zich te richten tot de barmhartige Heer van zijn nieuwe leven, de geliefde dichter Horatius. Zijn laatste zinnen waren brokstukken uit de ode Ad postumum, zijn laatste vaarwel in de lauwe lentenacht een gefluisterd Linquenda tellus et domus et placens.... uxor. Eerst veel later, in 1954, is uit onbekende brievenGa naar voetnoot1) van een uitvoerige correspondentie tussen de markiezin en een priester (Mgr Franceso Serenelli te Verona) komen vast te staan, dat mevrouw Carlotti in een opwelling van wanhopige wroeging all'ultimo momento de pastoor van Garda heeft geroepen, die de laatste sacramenten toediende. In de lange nachtwake aan het doodsbed, zo heeft zij later bekend, deed haar brein niet anders dan onbewogen herhalen van de gebeden welke zij zich uit haar jeugd herinnerde: formules uit het geheugen, doch niet uit de ziel. In de leegte van deze smart vroeg zij, dat God haar het geloof terug zou geven na zulk een teken gesteld te hebben. Zij heeft zich jarenlang moreel gekweld gevoeld door deze religieuze doodsstrijd welke zij parallel met die van haar man onderging, en vele jaren op antwoord gewacht - totdat dit haar op verpletterende manier ten deel viel.
* * *
Alessandra Carlotti-Rudini was nu, als gezegd, vier en twintig, schatrijk en mooi. Zij voelde niets voor een teruggetrokken weduwstaat. Extravagante zelfstandigheid was van kind af kenmerk geweest harer constitutie. Na de obligate | |
[pagina 253]
| |
rouwperiode liet zij haar kinderen achter in de hoede van een gouvernante en onderwijzer, haar bezittingen onder hoede van een rentmeester, en met een vertrouwd koetsier en een kamenier vertrok zij per rijtuig naar de Franse Rivièra. In badplaatsen, casino's en luxe-hotels trok ‘la charmante petite marquise’ spoedig aandacht van de happy few die aan Europa's Zuidkust rond de eeuwwisseling geest en geld trachtten te doden. Verveeld reisde zij verder, door de Midi, naar Pau en de Spaanse terminal San Sebastian. Daar ontmoette zij geheel onverwachts een Engelse jeugdvriendin, miss Evelyn D.F. welke zij eens had leren kennen in St. Petersburg, waarheen zij haar vader (toen nog minister van buitenlandse zaken op dienstreis) had vergezeld als kind. Sandrina was met Evelyn in schriftelijk contact gebleven. De jonge Engelse was even rijk en onafhankelijk als de Italiaanse weduwe. Beide vrouwen besloten, een eindweegs samen op te trekken. Evelyn bleek in bezit van een schitterend privé-jacht, dat op de reede van San Sebastian lag met voltallige bemanning. Aan boord van dit schip reisde het tweetal - een voor die tijd ongewone geste van vrouwelijke onafhankelijkheid - via Gibraltar naar Casablanca, vanwaar besloten werd, een romantische tocht te ondernemen door bergen, hoogvlakten en woestijnen van Marokko. Dat was in de winter van 1900/1901. Enkele maanden later zou een ander, eertijds verwend en in excessen opgegroeid, zoeker datzelfde deel van Noord-Afrika opnieuw betreden; een arm, verwaarloosd monnik. Hij was door het gebied, waarin Sandrina en Evelyn nu reisden, 15 jaar vroeger al eens getrokken als de Franse cavalerieluitenant graaf Charles de FoucauldGa naar voetnoot2). Geheel alleen, als enige blanken - en vrouwen, daarenboven - togen de Italiaanse en de Engelse met een convooi van gidsen, drijvers en lastdieren de woestijn in, gelijk een tafereel uit een miserabele avonturenfilm. Ze kwamen terecht in hinderlagen en overvallen, brachten enkele malen het leven er nauwelijks af, kampeerden als nomaden in tenten beschermd door schildwachten die allerminst betrouwbaar bleken, hielden meditaties onder brillante sterrenhemel, en belandden tenslotte bij een mohamedaans kluizenaar, een woestijnheilige waarheen een der gidsen (die Alessandra's monologen over God en eeuwigheid meende begrepen te hebben) haar gevoerd had. Deze Marabu, die haar op welhaast telepathische wijze benaderde en feiten uit haar verleden ophaalde zonder dat zij de man ooit gezien kon hebben, voorspelde haar nu in gebroken Frans een toekomst van grandiose luxe, uitspatting en liefde - én een toekomst van uiterste armoede, lijden, ontbering, eindigend in barre koude op een schitterend-witte berg. De mijmeringen van de oude, wijze eremijt maakten een diepe indruk op de zoekende vrouw, zodat zij de romantische woestijntocht afbrak en via Rabat terugkeerde naar het familiekasteel aan het Gardameer. | |
[pagina 254]
| |
Hier trok zij zich terug op een program van studie en sobere ascese. Ze leerde Latijn en Grieks om de werken van Augustinus en de Vaders in oorspronkelijke uitgaven te kunnen lezen. De diepten van het geloof en de vaste bodem van religieuze zekerheid - indien die bestond - zou ze met haar critische geest en onafhankelijk karakter zélf exploreren, dat was het voornemen, op de geestelijke ontdekkingsreis in Afrika opgevat. Zij dreef het ‘objectieve’ onderzoek zo ver, dat ze naast Thomas van Aquino en Teresa van Avila ook de en vogue zijnde werken bestudeerde van het nieuwe rationalisme en de agnostische wijsbegeerte, van protestantse en modernistische godgeleerdheid. Hegel, Strauss, Nietzsche las zij naast Bossuet en Harnack, de Evangeliën naast Tyrrell en Loisy. Lange, eenzame maanden sloot zij zich op in de bibliotheek van haar man, onderbroken door korte reizen naar Parijs, Milaan, Rome, Verona, waar zich haar geestelijke raadsman Don Francesco (Mgr Serenelli) ophield, die in een uitvoerige correspondentie leiding trachtte te geven aan deze begaafde en geplaagde pupil. Goed twee jaar, tot 1903, gingen zo voorbij. Op een avond had zij in een hotel te Verona een lange discussie over haar geestelijke pelgrimage met een schoolvriendin, de gravin Elsa di Sant-Elia. Het gesprek eindigde 's nachts met een min of meer abrupte opmerking van Elsa: Breek toch die hoogmoed af, probeer te worden als het kind dat biecht spreekt en te communie gaat, en verzoen je met God door je zo, als elke nederige christen, te onderwerpen. Op haar hotelkamer vond Alessandra een klein gebedenboekje, De Psalmen, en bij de verzen Legem pone mihi Domine, in via Tua viel haar besluit, te verwezenlijken wat zij enkele jaren vroeger tijdens een ondoorgrondelijk heldere sterrennacht in de woestijn plechtig had beloofd: ‘Indien, o Heer, ik nog ooit zal kunnen zeggen uit de grond van mijn hart: Ik geloof, dan zal ik u alles van mijzelf offeren en al wat mij dierbaar is; ik zweer u dat ik dan niets, niets, niets terug zal houden’. - Toen de vriendin Elsa volgende ochtend naar de mis gegaan was, zag zij tot haar diepe ontroering Alessandra, wit en onbewogen, tussen de andere gelovigen van de communiebank komen. Zij had, in die ene nacht, haar belofte ingelost. Vroeg in de ochtend was zij gaan biechten, en toen Elsa de kerk verliet zat haar trotse vriendin onopgemerkt in een hoek, op de plavuizen geknield, gebogen voor een kruisbeeld. Een nieuwe monoloog met de God van haar jeugd was begonnen. Doch haar uur scheen nog niet geslagen. Integendeel - de plotselinge verzoening was het voorspel van een onvoorziene omweg, een cataract van misstappen. De woestijnkluizenaar zou spoedig het eerste deel van zijn profetie in vervulling zien gaan. * * *
Op een avond in de lente van 1903 ontmoette onze markiezin Alessandra Carlotti-Rudini in de foyer van een theater te Rome de 40-jarige dichter Gabriele d'Annunzio, in die periode de meest bekende en meest omstreden kunstenaar van Italië, en een van de grootste play-boys van het toenmalige turbulente Europa. D'Annunzio was reeds op het hoogtepunt van zijn faam als romancier en toneelschrijver. Zijn schandaalreputatie op het gebied van vrouwendienst - hij had zojuist de legendarische actrice Eleonora Duse verlaten - en schuldenmaken zou veel later door die van oorlogspropagandist, piloot, vrijbuiter en | |
[pagina 255]
| |
fascistisch querulant worden geëvenaard. In gedrag en optreden was hij een verfijnd barbaar, in zijn literaire grootsprekerij echter voerde hij een zweem van het geniale. Ziehier hoe d'Annunzio's toenmalige secretaris Tomas Antongini, die later tussen een woud van biografieën en anecdotes voor het beste boek over zijn meester zorgdeGa naar voetnoot3), de ontmoeting beschreef van ‘deze twee vulkanen’. Zij, Alessandra, ‘was blond en zeer groot, met twee immens blauwe ogen die door een strenge zoetheid geïllumineerd schenen, een onverschrokken Amazone van onvergelijkelijke gratie en intelligentie, en van een geraffineerde eruditie’. Zij had er zeer tegenop gezien, de beroemde dichter te ontmoeten ‘omdat zij hem haatte, als mens zowel als schrijver; haatte zoals een uiterst persoonlijke en gecultiveerde vrouw haten kan wanneer zij een man verafschuwt, dat wil zeggen met heel haar hersens, heel haar hart, heel haar zenuwstel’. Ondanks deze pre-occupatie (of misschien: dank zij?), viel de Amazone om. Na de eerste ontmoeting te Rome kwam zij hem opnieuw tegen bij een muziekavond te Milaan, op 6 Mei 1903, en nogmaals bij het trouwfeest van een broer, op welke bruiloft d'Annunzio als getuige fungeerde. (Alessandra had drie broers, waarvan een jong stierf en een ander als oorlogsvlieger sneuvelde in 1916). Deze twee tegenpolen - een jonge, militante, hooghartige weduwe en een bizarre, zelfingenomen genius - voerden enkele weken lang schriftelijke en mondelinge schermutselingen, toen capituleerde de vrouw, en verhuisde zij van haar villa aan het Gardameer naar de fameuze woning van de dichter La Capponcina bij Florence. De stormachtige liaison, waarover in de praatcirkels van heel ‘wel-geïnformeerd’ Europa schandaal gesproken werd, duurde van October 1903 tot Januari 1907. Zij begon, als gezegd, op de bruiloft van Alessandra's broer Carlo met Dora Labouchère te Florence, onder fervent protest van het slachtoffer: ‘U had zeker gedacht, Maestro, in mij nieuwe olie te vinden voor de vlammen van uw vuur, maar gij vergist u, ik ben voor uw grand amour niet te vinden, nu niet en nooit niet. U ziet mij voor een nachtigaal aan, doch ik ben iemand die zich alleen hecht aan paarden en jachthonden. Laat mij met rust...’ Lucy Prario, de schrijfster van de nieuwe biografieGa naar voetnoot4) van Alessandra, wijdt | |
[pagina 256]
| |
aan de onverklaarbare val van haar heldin niet minder dan 75 bladzijden van een hoofdstuk, getiteld Vertigine (duizeling). Daarbij wordt gebruik gemaakt van niet eerder gepubliceerde brieven tussen Alessandra, d'Annunzio en monseigneur Serenelli. ‘Het zou, aldus de commentator in The Month (Juli 1954), vergeeflijk zijn indien de schrijfster hier gedwaald had door overdaad of tekort in het behandelen dezer trieste periode. Doch temidden van zovele absurditeiten en extravaganties.... weet zij haar verhaal te doen met bekoorlijk onderscheidingsvermogen: Her delicacy and lightness of touch never fail. Not once does she yield to the temptations of realism or overstep the bounds of reticence and good taste’. Verontwaardiging van familie en vrienden trotserend, haar beide zoontjes naar het bekende internaat der paters Jezuïeten te Mondragone afschuivend, landgoed en personeel in de steek latend, associeert de markiezin zich dus met de dichter om in Florence, in Rome, op Marina di Pisa en elders een leven van ‘oriëntaalse buitennissigheid en luxe’ in te zetten. Het geld stroomt als water. Bij La Capponcina laat ze kennels voor haar lievelingshonden en een stoeterij inrichten voor de Arabische hengsten, door haar en de maëstro bereden. Ze houdt geüniformeerde lakeien en in witte zij geklede diensters bij het dozijn, heeft op een gegeven moment niet minder dan 20 renpaarden in training, verzamelt kostbare antiquiteiten en kunstschatten als in een gril, om hen later weer weg te schenken; laat zelfs een tijdlang haar lievelingspaarden ‘Malatesta’ en ‘Tobruk’ op Perzische tapijten slapen. Vrienden die haar tot matiging trachten te brengen bruskeert ze in openbare drinkgelagen, of ze jaagt hen het huis uit. Voor de boulevardpers van West-Europa levert ze een serie van schandalen als geen journalistieke gangsters pakkender konden uitdenken. Haar ontstelde vader roept ze woedend haar à chacun sa vie toe, en met een zinspeling op diens evenmin onberispelijke jeugd en deugd: ‘U bent vergeten dat ik uw dochter ben’Ga naar voetnoot5). Met zijn bekende smaak voor klassieke en mythologische geplogenheden doopt d'Annunzio zijn minnares Nikè, onder welke naam zij herhaaldelijk in zijn onstuimige verzen en brieven figureert. Crises van jalouzie, als de dichter elders vrouwen betovert of verovert, wisselen af met luxueuze reizen en feesten, met jachtpartijen en weken van vlucht, van nieuwe samenzweringen der ‘twee tegen geheel de wereld’. Totdat de onoverwinbare Nikè plotseling door een | |
[pagina 257]
| |
zware ziekte getroffen wordt, die, na in ijltempo opgeroepen specialisten en professoren naar de villa bij Florence, haar naar een privé-kliniek voert. Is dit een nieuw keerpunt van haar bestaan? Twee operaties, op leven en dood, zijn achtereenvolgens nodig om haar te redden. De verwende dichter wijkt niet van het ziekbed, en is binnen enkele weken - zo getuigt de verbaasde Antongini, zijn secretaris - van een hulpeloos niksnut veranderd in een toegewijd en zorgzaam verpleger. De kwaal sleept zich meer dan twee lange jaren voort. Meer dan eens keert het doodsgevaar terug. In uiterste nood vraagt Alessandra eenmaal om een priester. Deze weigert te komen voordat zij haar liaison beëindigt. Zij gaat er niet op in. Nogmaals laat ze een ander zielzorger vragen, haar te bezoeken, doch ook hier is de reactie negatief. Vreesden de kerkelijke autoriteiten, voedsel te geven aan bepaalde verwijten indien zij een priester toestonden, zich in zulk een ergerniswekkend décor te begeven? Het is aan te nemen, dat men een dergelijke situatie in onze huidige tijd anders beoordeelt. Hoe het ook zij, de gedwongen verlatenheid en mistroostigheid, waarin zij zich allengs gedompeld wist, brachten de onontkoombare inkeer. Ook de uiterlijke omstandigheden - dreigend faillissement vanwege de krankzinnige verspilling van het familiekapitaal - legden een drastische beslissing op. Begin 1907 verliet Alessandra het Florentijnse verblijf, om naar Garda terug te keren als een grondig veranderde vrouw, ‘de schaduw van haar vroeger wezen’Ga naar voetnoot6). Tot een vriendin, die haar in het hospitaal bezocht, had zij eens schertsend gezegd: ‘Natuurlijk kan dit leventje niet doorgaan, er moest een einde aan komen. Op een goede dag zal ik verdwijnen om Carmelites te worden. Ik weet dat een Carmel de enige plaats op aarde is, waar ik thuis hoor’. Ook dit werd als een gril beschouwd. Maar thuisgekomen in haar eigen woning, hervatte Alessandra temidden van de materiële, morele en physieke ruïnes van het naaste verleden de draad der studie, enkele jaren vroeger losgelaten. Zij las, dacht en zocht intenser dan ooit, zonder nochtans te kunnen bidden. Met Mgr Serenelli werd opnieuw contact gelegd, en deze vaderlijke vriend zorgde ervoor dat vanaf zomer 1909 een huiskapelaan de geestelijke leiding der markiezin en van haar beide zonen op zich nam, de Franse priester Gaston Gorel. Na tal van moeizame gesprekken en discussies, waarin de argumenten van deze zielzorger schenen dood te lopen op de weifelende geesteshouding zijner intelligente tegenspeelster, gaf abbé Gorel haar de simpele raad, op te houden met lezen en studeren maar een bedevaart naar Lourdes te ondernemen. Zo trok Alessandra in Februari van het jaar der genade 1910 opnieuw naar de Rivièra, ditmaal met een ander reisdoel. Na enkele maanden oponthoud in baden wintersportplaatsen, in gezelschap van haar nichten prinses Hohenlohe en prinses Moncada, trok zij einde Juli naar het pelgrimsoord in de Pyreneeën. | |
[pagina 258]
| |
‘En hier brak het geloof als een fontein open uit de diepten, haar ziel overstromend’. Getuige van de onmetelijke ellende der smekende zieken en sommige hopelozen, maar ook van het onpeilbare vertrouwen van zovele lijdenden en de berusting van ongeneeslijken; getuige ook van een mirakel dat door mevrouw Prario uitvoerig wordt gereconstrueerd, ondergaat hier Alessandra de bevestiging van wat zij zovele jaren zocht en wist - een emotie die ook velen onzer bij het bezoeken van de grot en de ziekenzegening hebben ondergaan. In een uitvoerige brief, vanuit Nice op 10 Augustus 1910 aan haar leidsman abbé Gorel gezonden, verhaalt de markiezin in de bewogen en toch zakelijke stijl, haar zo eigen, wat deze zoekster in Lourdes overkomen is: Tutta la vita vivrà nella mia anima il ricordo delle grida di fede e di speranza che udii sprigionarsi da quella folla di credenti dinanzi al SS. Sacramento.... Met haar kinderen brengt ze nog enkele vacantieweken door te Genua en Alessio, elke morgen de mis bijwonend en zich verdiepend in de schoonheden van liturgie en kerkelijke kunst. Haar besluit is nu hecht verankerd. Zij zal in de Carmel treden. Teruggekeerd in haar villa aan het Gardameer, vraagt zij aan kardinaal Baccilieri van Verona toestemming om het Allerheiligste te mogen bewaren in de huiskapel. Ze onderwerpt zich aan een streng studieschema, en brengt de Carmelitaanse voorschriften van vasten en boete in practijk. Er wordt gecorrespondeerd tussen de Villa Carlotti-Rudini en de Franse Carmel van Paray-le-Monial. Men toont ginds de gebruikelijke reserve, doch de brieven uit Garda houden aan. De markiezin reist naar Lyon en brengt vandaar een bezoek aan het klooster harer keuze in Paray. Bij thuiskomst is haar beslissing vaster dan ooit, in de heilige wetenschap dat de plaats van haar tweede leven op aarde voorbestemd was: achter de muren van een vergeten klooster, naamloos, in de ‘woestijn der stilte die het hart uitmaakt van de eigen ziel’Ga naar voetnoot7). Het tempo, waarin Alessandra haar vroeger bestaan liquideert, regelingen treft met notarissen, opvoeders van haar zonen Antonio en Andrea, met familieleden en personeel, de aandrang welke zij uitoefent op toestemming tot intrede in de Carmel (of door derden laat uitoefenen), dit alles doet de bezorgde pastoor der Gardaparochie opmerken: ‘Onze goede markiezin eindigt nog eens in een gekkengesticht indien zij niet als heilige sterft’.
Hij kon niet weten dat ook dit een profetie was, zoals tien jaar vroeger de oude Marabu in een Marokkaanse woestijn het visioen had opgeroepen over een hoge, koude berg. Want het ‘verborgen leven’ van Alessandra eindigt hier, bij zijn eigenlijke begin, daar waar dat van elke contemplatieve kloosterling voor ons werelds oog begint en verdwijnt. | |
[pagina 259]
| |
Nog twintig jaar leidde zij, als zuster Marie de Jésus, het nieuwe bestaan. Haar vroegere leven stierf af op een wijze, zo bitter als het een moeder maar treffen kon: tweemaal werd zij uit de stilte van haar cel teruggeroepen naar Italië, waar achtereenvolgens haar kinderen aan tuberculose overleden. Beide malen werd zij herinnerd aan haar belofte, niets van zichzelf te zullen behouden in het nieuwe offer, gebroken neerknielend aan ziekbed en doodsbed der jongens. Doch daarna begon de bloei der verovering en vermeerdering: de stille Italiaanse Carmelites met de vreemde levensloop werd door haar Franse medezusters verkozen tot novicenmeesteres, dan tot priorin. De Carmel van Paray werd uitgebouwd en vergroot, nieuwe roepingen stroomden toe, het huis kon de novicen niet meer bergen. Mère Marie werd belast met de stichting van een tweede Carmel te Valenciennes, een derde op Montmartre in Parijs (waar zij wederom priorin werd - in hetzelfde stadskwartier waar zij voorheen als gelukskind met haar aristocratische vrienden was gefêteerd), een vierde in Le Reposoir, in de beroemde, verlaten Karthuize die sinds de uitdrijving van 1901 had leeggestaan. Daar, in de woeste eenzaamheid van de Haute Savoie, stichtte zij naar haar hartewens een laatste ‘Carmel op de berg’. Op onderzoek naar mogelijkheden om dit vervallen klooster te betrekken, werd zij bij een winterse tocht in de bergen ziek, ‘uitgeput en verblind’, zoals de Marabu voorzegd had. Overgebracht naar een kliniek in Genève, trachtte men haar door een spoedoperatie te redden. Het mocht niet zijn. In de nacht van 1 op 2 Januari 1931 stierf zij, zonder gezellinnen, alléén en buiten de dierbare clausuur, in een vreemde stad. Haar laatste gebed was: Domine, siamo a casa.... ‘Heer, eindelijk zijn we thuis’. * * *
N.B. Er bestaat slechts één, doch zeer bijzonder, boek van Alessandra, anoniem uitgegeven en daarom zo goed als onbekend. Tien jaar na haar intrede in de Carmel van Paray publiceerde zij (zonder vermelding van de schrijfster) een biografie van de stichteres van haar Huis: Mère Marie de Jésus, fondatrice et prieure du Carmel de Parag-le Monial (1853-1917), uitgegeven bij het plaatselijke klooster in 1921. In dit van diepe bewondering en inzicht getuigende boek legt Alessandra ook haar eigen opvattingen open. Een Italiaanse vertaling verscheen bij de Pia Societa S. Paolo, Alba. 1927. Beide uitgaven zijn niet herdrukt, en dus helaas moeilijk vindbaar. Vgl. Civiltà Cattolica (Rome, 1954) pp. 416. - Volledigheidshalve verwijzen we belangstellenden naar enkele inspirerende parallel-beschrijvingen: Francois Mauriac's Sainte Marguérite de Cortone (Parijs, 1945); het prachtige essay van Paul Claudel over de bekeerlinge Eve Lavallière in zijn Trois Figures Saintes pour le temps actuel (Parijs, 1953) pp. 87-130; en vooral naar de Dialoques des Carmélites van Georges Bernanos, geschreven in Tunis in de winter van 1947-1948 en sedert de theater-opvoeringen van Mei 1952 in tienduizenden exemplaren over de wereld verspreid. |
|