Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
Archaeologische kroniek
| |
[pagina 240]
| |
er geïnterneerd in 121 v. C. Gedurende de burgeroorlog van de Ie eeuw bleef Alba een belangrijke militaire post in dienst van Pompeius en daarna van Antonius. Tijdens het Keizerrijk echter verminderde haar strategische betekenis, ook al bleef de stad voortbestaan tot in de Ve eeuw. Daarna is haar verval volslagen. In de VIIe eeuw wordt in de puinen van de heidense Apollotempel een kleine abdij gesticht, die afhankelijk is van Montecassino. In de XIIIe eeuw tenslotte bouwen de Orsini een burcht op wat eens de akropolis was. Het trotse, antieke Alba is weggevaagd: slechts enkele schamele huisjes staan nog rond de middeleeuwse burcht tot, in 1915, een verschrikkelijke aardbeving de hele nederzetting tot puin verwoest. Thans telt Alba nog ongeveer 160 inwoners, gevestigd in de uiterste noord-westhoek van de oude stad. Hoger reeds wezen we op de strategisch belangrijke ligging van de stad. Op ongeveer 115 km ten Oosten van Rome, ligt Alba in het midden van een bergachtige streek: de Apennijnen hebben hier hun grootste breedte en hoogste toppen (Gran Sasso: 2912 m, Majella: 2795 m, Velino: 2487 m). Steeds hebben de verbindingswegen in dit bewogen landschap een zeer grote betekenis gehad. De meer bekende romeinse banen, de Via Appia en de Via Salaria, ontwijken het massief langs het Zuiden en langs het Noorden. Slechts één weg doorkruist de centrale Apennijnen van Noord naar West: het is de via Valeria1. Situatiekaart van Alba en het Fucino-meer
| |
[pagina 241]
| |
Tiburtina welke Teate (Chieti), Corfinium (Corfinio), Alba Fucens en Tibur (Tivoli) met Rome verbindt. Deze heirbaan is geen natuurlijke verbindingsweg, doch zijn aanleg werd vergemakkelijkt door het bestaan van de hoogvlakte van het Fucino-meer, gelegen op 664 m boven de zeespiegel. In deze hoogvlakte monden de kleine valleien uit, die de enige verbindingsmogelijkheid uitmaken met de buitenwereld. In de Oudheid bestond een gedeelte van deze vlakte uit een meer van ongeveer 155 km2. In de Ie eeuw van onze tijdrekening door keizer Claudius drooggelegd, tijdens de Middeleeuwen opnieuw onder water gelopen, werd het op het einde van de XIXe eeuw uiteindelijk drooggelegd door Prins Torlonia. De campi Palentini - een zone aan de westoever van het meer - zijn door heel de geschiedenis heen het knooppunt geweest van het wegensysteem van Midden-Italië: hier juist verheft zich de heuvel van Alba, 300 m boven de vlakte oprijzend, 1016 m boven de zeespiegel (afb. 1). Aan zijn voet kruisen zich de enig mogelijke wegen naar het Zuiden (Campanië), naar het Noorden (Etrurië), naar het Oosten en naar het Westen (Rome). Enig is de ligging van Alba voor wie Midden-Italië wil beheersen: zo hadden de Romeinen het aangevoeld toen ze Alba stichtten en zo begrepen het ook de Duitsers in 1944 toen Maarschalk Kesselring in Alba zijn hoofdkwartier vestigde tijdens de bloedige veldslagen in Centraal-Italië, waarbij de belegering van Montecassino één der bekendste episoden is geweest. 2. Plan van Alba Fucens
| |
[pagina 242]
| |
Van de meeste van deze oude wegen is het tracé nog te herkennen hetzij aan de indeling van de grondpercelen, hetzij door de aanwezigheid van een bestrating, hetzij door de overblijfselen van grafmonumenten welke in de Oudheid gewoonlijk langs de openbare wegen werden opgericht. De heuvel van Alba zelf heeft een enigszins langgestrekte vorm; langs het Westen en het Noord-Westen zijn de hellingen zachter dan langs het Zuiden en het Oosten; de oude stad werd aangelegd op het hoogste gedeelte van de heuvel bestaande uit drie verschillende toppen: de akropolis - in het Noorden - is een ruwe rotspunt met steile hellingen; hierop verhief zich in de Middeleeuwen het kasteel van de Orsini en het dorpje, later door de aardbeving vernield; op de zuidelijke heuveltop (922 m) vinden we het oude klooster en de kerk van San Pietro; ten Oosten ligt de Pettorino, met overblijfselen van een antieke tempel. Tussen deze heuveltoppen strekt zich een ongeveer honderd meter brede vallei uit, Noordwest-Zuidoost gericht, in de volksmond de Piano di Cività genoemd. Het antieke Alba omvatte deze drie toppen binnen zijn ommuring en had aldus de vorm van een langwerpige ruit, ongeveer 1200 m lang en 670 m breed (afb. 2). Het verdedigingssysteem van de stad bestaat uit een eerste omwalling die de drie heuveltoppen insluit en uit een tweede, kleinere omheining, die de eigenlijke akropolis van het overige van de stad scheidt. Dit verdedigingssysteem is het resultaat van een eeuwenlange ontwikkeling, die pas in de Ie eeuw v. C. voltrokken is. De primitieve ommuring is de meest volledige en ook de best bewaarde. Zij is 2000 m lang en volgt getrouw de helling van het terrein. De muur is 2,80 à 3 m breed en vertoont een zwaar, polygonaal verband: men vindt er steenblokken van 1,40 bij 1,10 m en zelfs van 1,80 bij 1,30 m! De wand is niet zuiver loodrecht, doch helt ietwat naar binnen over; binnen- en buiten- parement bestaan uit grote blokken, zonder mortel op elkaar geplaatst; de tussenruimte is opgevuld met breuksteen van kleiner formaat. Deze primitieve omheining bezat drie poorten: de Porta Massima, de Porta Fullonica en de Porta di Massa. De noorderpoort, de Porta Fullonica of Porta Valeria, is de best bewaarde: zij bezit nog haar vierkant vooruitspringend bastion en de gleuf waarin de stadspoort draaide. De Porta Massima echter is de meest indrukwekkende met hare dubbele doorgang en ronde hoektoren. De Porta di Massa heeft een zeer eenvoudig plan: de linkerhoek springt enigszins vooruit tegenover de rooilijn van de stadsmuur en vormt aldus een pseudo-bastion. Dit systeem, dat de vooruitspringende elementen van een stadspoort steeds aan de rechterhand van de aanvaller plaatst, komt in de militaire architectuur van de oudheid zeer veel voor. Daar de aanvallers het schild steeds in de linkerhand houden was de rechterzijde volledig onbeschut; zo moesten zij oprukken langs het vooruitgeschoven bastion en zich volledig blootstellen aan het geschut van de verdedigers. Op een niet nader te bepalen tijdstip werd deze eerste stadswal ontdubbeld tussen de Noorder- en Westerpoort. Een tweede maal werd de vesting op dezelfde plaatst versterkt door een nieuwe, meer vooruitgeschoven muur welke een terras vormt van 171 m bij 56 m, voorzien van drie massieve torens. Deze muur, op sommige plaatsen nog 10 m hoog, heeft eveneens een polygonaal verband, doch de kern, 1,50 tot 1,80 m breed, bestaat ditmaal uit stevig metselwerk. De gelijkenis van deze muur met sommige terrasmuren binnen de stad, doet ons besluiten dat deze laatste verbouwingen in de Ie eeuw v. C. plaats grepen. | |
[pagina 243]
| |
Terzelfdertijd werd ook in het zuidelijk gedeelte een nieuwe poort aangebracht. De akropolis bezat een eigen omwalling, waarvan bijna niets is overgebleven. Op de plaats van de akropolis werd zowel het middeleeuwse dorp als de versterkte burcht der Orsini gebouwd. In de rots zijn echter hier en daar nog duidelijke sporen waar te nemen van de inkappingen waar eens de muur heeft gestaan. De talrijke boringen in 1952 en 1953 uitgevoerd hebben de onderzoekers in staat gesteld het stratennet van de oude stad in zijn grote lijnen terug te vinden. De voornaamste as loopt in de lengterichting van de vallei gelegen tussen de drie heuveltoppen. In het midden wordt deze as door een loodrechte gesneden. Zo is het stadsoppervlak ingedeeld in vier sectoren van ongeveer gelijke grootte, omsloten door vier met de hoofdassen gelijklopende straten. Het geheel vormt een rechthoek van 336 m bij 256 m. De lengte-as, de decumanus maximus - ook Via del Miliario of Via Valeria genoemd naar de mijlpaal die er langs werd ontdekt - doorkruist de stad van Noord-West naar Zuid-Oost; het wegdek van deze straat, die 3,60 à 3,80 m breed is, bestaat uit grote stenen platen en is nog zeer goed bewaard. De diepe wagensporen getuigen voor een zeer druk en eeuwenlang verkeer. Tijdens de onderzoekingen werden verschillende straten ontdekt die evenwijdig met deze decumanus lopen. De merkwaardige Via dei Pilastri werd over een lengte van 80 m blootgelegd: zij is zeer goed bewaard, prachtig geplaveid en 4,30 m breed. In de as van de straat, op ongeveer twee meter diepte, ligt een stevig gemetselde riolering. Langs het wegdek loopt een 30 cm hoge stoep waaronder we nog de3. Grondplan van het centrum van Alba
| |
[pagina 244]
| |
loden buizen van de waterleiding vonden. Het geheel doet zeer modern aan. Deze straat dankt haar naam aan de slanke pilasters die op het trottoir werden opgericht; door de aardbeving waren ze dwars over de straat gevallen (afb. 5). De Oost-West as of Cardo Maximus, ook Via dell' Elefante genoemd naar het beeld van een olifantje dat in de straat werd gevonden, is een mooi bestrate, 3,30 m brede weg, langs beide kanten naar de centrale vallei afdalend; ook deze straat bezit hare riolering en waterleidingen. Evenwijdig met de cardo maximus lopen de noorder-cardo of Via di porta Massima, die uitkomt op de Porta Massima en de zuider-cardo, of Via del Teatro, die naar het theater leidt. Al deze straten zijn loodrecht op elkander gericht, volgens het bekende dambordschema, zo kenschetsend voor de hellenistisch-griekse steden. Deze vreemde urbanisatie-ideeën vonden in talrijke steden van Zuid-Italië ingang gedurende de eerste eeuw vóór onze tijdrekening zoals in Pompeï en Herculanum. Alba Fucens is eveneens regelmatig ingedeeld in rechthoekige huizenblokken of insulae. In het centrum, aan de kruising van de twee hoofdassen, ligt het forum, een langwerpig gestrekt plein, gelijkend op de fora van Pompeï en Paestum. Daaromheen scharen zich de openbare gebouwen, tempels, basilica, markthallen enz. Daar de stad zich op de hellingen van een vallei uitstrekt was het nodig terrassen aan te leggen. Deze terrassen zijn ondersteund door zware muren in polygonaal verband - te vergelijken met de stadswallen - die evenwijdig lopen met het stratennet; in de doorgangen, in deze muren uitgespaard, werden de dwarsstraten aangelegd. Dit rechthoekig stadsplan, dat slechts een gedeelte inneemt van de binnen de muren beschikbare ruimte, is met de verschillende stadspoorten verbonden door een reeks straten welke gewoonlijk de verlenging zijn van één van de hoofdassen, doch meestal schuin op de poort uitlopen. Om dit urbanistisch overzicht te vervolledigen hebben we nog een woord te zeggen over het riolensysteem. We zeiden reeds dat de voornaamste straten een riolering bezaten. Deze verschillende riolen zijn slechts de nevenkanalen die leiden naar twee parallel lopende centrale kanaliseringen, die in de vallei zelf werden aangelegd. Buiten de bewoonde kom lopen deze beide gangen samen tot één riool dat het water afvoert tot buiten de stadsmuren. Dit hoofdriool vertoont een zeer ingewikkelde bouw en bestaat uit chronologisch wel te onderscheiden gedeelten. De oudste overblijfselen treffen we aan onder de kolonnade van het forum en onder de basilica. Ze zijn herkenbaar aan hun ruw, primitief, polygonaal verband. Ten tijde van Sylla werd een gedeelte van het hoofdriool vernieuwd. Nog steeds in polygonaal verband, zijn de stenen regelmatiger en beter aan elkander aangepast. Een gedeelte bestaat zelfs uit metselwerk. De doorgang is gemiddeld 70 à 80 cm breed en 1,50 à 2 m hoog. Hier en daar zijn vensters uitgespaard om het riool te kunnen reinigen. Vermelden we ten slotte nog de overblijfsels van tempels op twee van de heuveltoppen van de stad: op de Pettorino is nog een rechthoekige basis in polygonaal verband zichtbaar van 20 bij 14 m. Veel beter bewaard zijn de resten op de zuidelijke heuvel, daar zij in de loop der eeuwen omgevormd werden tot een christelijke kerk, toegewijd aan de H. Petrus. De muren van de oude tempel doen nog steeds dienst. Het was een tempel in antis, gebouwd op een podium in massief polygonaal verband. De muren van de cella bestaan uit regelmatige, prachtige in rustica gekapte stenen, zonder mortel doch met metalen haken verbonden. Tussen de anten stonden twee toskaanse zuilen, die we thans nog in de | |
[pagina 245]
| |
muren van de romaanse kerk kunnen bewonderen. Zij wijzen er op dat het heiligdom uit de IIIe eeuw v. C. stamt. Deze tempel was toegewijd aan Apollo, te oordelen naar een graffito op één der cellamuren. Andere graffiti spreken ons over het dagelijkse leven in de oude stad. Het zijn afbeeldingen van dieren, ingekraste ramen, een kort sentimenteel rijmpje, kleinere vaartuigen en ook een prachtig getekende voorstelling van een oorlogsschip (afb. 7), misschien wel een aandenken aan de naumachie, het feest dat Keizer Claudius organiseerde op het Fucinomeer, vooraleer hij dit volledig liet droogleggen.
* * *
Het loont de moeite de geschiedenis van sommige gebouwen even nader toe te lichten. De basilica is een groot rechthoekig gebouw, 23 m breed en 53 m lang, gelegen aan de zuidrand van het forum (afb. 3, A). In de noordergevel, liggend aan het marktplein, zijn drie monumentale ingangen terwijl voor de zuidergevel een klein verhoog ligt waaronder, gezien het veel lager niveau, vier tabernae of winkeltjes zijn aangebracht. De zoldering van de basilica rust op een reeks4. Reconstructie van het Syllaanse stadscentrum
| |
[pagina 246]
| |
zuilen, evenwijdig met de buitenwanden geplaatst. Door stratigraphisch onderzoek konden we vaststellen dat deze eerste basilica in de loop van de Ie eeuw v. C. werd opgericht. De voorgevel was aanvankelijk versierd met een reeks van tien muurpijlers. Hij kreeg echter een ander voorkomen toen men hem, in het begin van onze tijdrekening, aan het nieuwe forum aanpaste. Ten tijde van de stichting der kolonie stonden op deze plaats gewone gebouwen, waarvan we de grondsporen gedeeltelijk konden terugvinden. Ten Noorden van de basilica strekt zich het forum uit, een rechthoekig plein van 48 bij 11 m, waarvan de bevloering in grote kalksteenplaten gedeeltelijk bewaard bleef. In het midden verhief zich een rechthoekig massief altaar (afb. 3, H). De noordzijde wordt ingenomen door een tempel, de zuidzijde door een grootse zuilengalerij (afb. 3, G). Deze mooi geplaveide portico verbindt de twee grote straten van de stad, de Via del Miliario en de Via dei Pilastri. Hier doet zich een nogal geheimzinnige bijzonderheid voor: langs de vier zijden van de zuilenrij ontdekten we een reeks putjes van vier verschillende typen. Niet allen zijn ze van dezelfde datum want een aantal ligt onder de latere bevloering van het forum. De jongste liggen langs de gevel van de basilica: het zijn vierkante putjes, met steenplaten afgedekt, van 30 bij 30 cm en 1,50 m diep. Veel ouder zijn de putten in het noordelijk deel van de portico. Hier staan we voor drie typen: in het midden vinden we een reeks van zeven grote rechthoekige kuilen van ongeveer 1,20 m bij 70 cm, eveneens met steenplaten afgedekt, ze zijn 80 à 150 cm diep. Aan weerskanten, en evenwijdig met de grote centrale putten, vonden we een reeks van zeven dubbele putjes (45 × 45 cm); zij waren oorspronkelijk afgedekt met een vierkant stenen deksel, voorzien van een zware ijzeren ring; één van deze deksels werd nog in situ aangetroffen. De betekenis van deze putjes ontgaat ons volledig en geen enkele vondst in de onmiddellijke omgeving bracht enige opheldering. Gelijksoortige putjes werden gevonden op de fora van Rome, Ostia en Paestum. Gewoonlijk wordt aan een rituele betekenis gedacht. Ten Zuiden van de basilica ligt een ten dele overdekte ruimte (afb. 3, C), gewoonlijk markt genoemd. De overblijfselen dateren uit de Keizertijd: het is een ronde plaats, van ongeveer 12 m doorsnede; daaromheen liggen een reeks vertrekken, met nogal onregelmatig plan; de muren zijn in baksteen, met een marmeren wandbekleding; de vloer bestaat uit een wit mozaïek. Deze rotonde, samen met de aanpalende vertrekken, beslaat een vierkante ruimte van 20 bij 20 m, hetgeen juist de oppervlakte is van het primitieve marktplein dat tegelijkertijd met de winkeltjes en de basilica werd aangelegd. Dit eerste marktplein, afgezet met pilasters in opus quadratum, zoals die van de Via dei Pilastri, maakte deel uit van de aanleg uit de tijd van Sylla (eerste helft van de Ie eeuw v. C., afb. 4). Onder deze markt is een systeem van onderaardse vertrekken aangebracht: twee evenwijdige reeksen van vijf overwelfde kelders, Noord-Zuid dwars op de muur van de basilica gericht. Deze kelders zijn onafhankelijk van elkander, gescheiden door een 60 cm dikke muur in breuksteen. Zes van deze kelders zijn toegankelijk langs een ronde opening van 70 cm diameter, in de as van het gewelf aangebracht. Van op het marktplein kan men er dus in afdalen. Waarschijnlijk waren het vergaarbakken bestemd om in tijd van belegering de stad van drinkwater te voorzien, aangezien de gewone bronnen zich alle buiten de stadsmuren bevinden. Bij de ontdekking van deze vertrekken dachten we eerst aan de onderaardse gevangenis van Alba, waarover Diodoros van Sicilië | |
[pagina 247]
| |
bijzonderheden meedeelt. Doch de bestendige waterstand in deze kelders deed ons naar een andere uitleg zoeken. De hoger vermelde riolen lopen langs dit kelderssteem, doch staan er niet mee in verbinding. Toen in de loop van de IIe eeuw van onze tijdrekening, deze Syllaanse aanleg gedeeltelijk werd omgevormd tot een ronde markt, kwam een klein stuk ervan te liggen onder de thermen (afb. 3, B), die toen werden gebouwd. Tot op heden werd van deze badinrichting slechts het caldarium opgegraven: een boven de oven gebouwde ruimte met twee grote ingemetselde badkuipen. De witte mozaïekvloer is versierd met zwarte figuren van dolfijnen, vissen en dgl. Deze thermen werden gedeeltelijk verbouwd bij het ontstaan van de winkeltjes ten Oosten van de ronde markt. De ingang van de thermen bevindt zich aan de Via del Miliario. In het wit-zwart mozaïek van de vloer is een opschrift aangebracht waaruit we vernemen dat een zekere Vibia Galla de thermen op eigen kosten heeft gerestaureerd. Heel dit stadsdeel werd in de Ie eeuw v. C. nieuw aangelegd, en in de loop van de Ie, IIe en IIIe eeuw n. C. nogmaals gewijzigd: het is nu een bijna onontwarbare wirwar van resten van gebouwen, stukken vloer, fundamenten, enz. Langs de Via del Miliario, en aansluitend bij de markt, bevindt zich een klein rechthoekig gebouw op een verhoogd podium (afb. 3, D); ook dit werd in de loop der eeuwen herhaalde malen verbouwd: het stratigraphisch onderzoek heeft uitgewezen dat de eerste bouw ontstaan is tegelijk met de basilica en de markt, Ie eeuw v. C. Bij het begin van onze tijdrekening werd het door brand vernield en daarna opgehoogd: het plan is dat van een tempel in antis. Toch is het niet uitgesloten dat het als stadscuria diende. Al de hierboven beschreven gebouwen vormen één complex, gelegen in het centrum van de stad, tussen de twee noord-zuid-lopende hoofdstraten. Ten Oosten en ten Westen ervan bevinden zich, langs de straten, winkeltjes en privé woningen (afb. 3, J, K). De winkeltjes vallen in het kader van de grote urbanisatiewerken die ten tijde van Sylla werden uitgevoerd. Ze vertonen dezelfde stijl als de gelijktijdig opgerichte openbare gebouwen. De voorgevels liggen aan de straat, terwijl de gebouwtjes van achteren leunen tegen de terrasmuur waarop de stad is aangelegd. Dit type treffen we ook aan in Pompeï. Ze zijn 5,60 m breed, langs de straat volledig open en konden afgesloten worden door een verschuifbaar traliewerk. De eerste verdieping steunt op de pilasters die zich op het trottoir bevinden, zodat ze enigszins uitsteeks over de rooilijn beneden (afb. 6). Tot slot vermelden we nog het theater, gelegen in de zuid-oost hoek van de stad (afb. 3, L). De cavea werd in de helling van de heuvel uitgegraven. Van de zitplaatsen bleven slechts sporen over uitgekapt in de rots. Het grondplan is zuiver Grieks: een halve cirkel, afgesloten door de twee zijingangen, de parodoi. Een langwerpig gebouw vormt de achtergrond van de scene. Tussen scene en orchestra zijn nog duidelijk de putten zichtbaar waarin de balken werden geplaatst die de houten vloer van de scene droegen. Heel dit gedeelte van het theater werd aangelegd op een monumentaal terras, steunend op een prachtige muur in groot, polygonaal verband. Deze muur ligt in het verlengde van de Via dei Pilastri. * * *
De opgravingen hebben talrijke vondsten opgeleverd. Hier kunnen we slechts de meest belangwekkende bespreken. | |
[pagina 248]
| |
De naam van de stad kennen we door een opschrift gevonden in de Via del Miliario: het verhaalt van gladiatorenspelen gehouden in het amphitheater van de Colonia Alba Fuc(ens). Het bestaan van een monumentale waterleiding buiten de stad, een aquaduct, wordt bewezen door een inscriptie gevonden in een naburig dorp: (qv) ADRATVS.L.PETIOLANVS Dat de Via Valeria tot in de stad kwam weten we door de mijlpaal op de Via del Miliario gevonden. Hij dateert uit de tijd van keizer Magnentius (350/51 n. C.) en geeft als afstand van Rome LXVIII mijl, wat ongeveer met de huidige afstand tussen Alba en Rome overeenkomt (110 km). De mijlpaal moet dus in de onmiddellijke omgeving van de vindplaats gestaan hebben. Nog talrijke andere fragmenten van opschriften werden in de loop der opgravingen verzameld. Een goedbewaard wijopschrift van de quattuorviri T. Manius Laetus en P. Vettius Apronianus, werd ontdekt op een marktbeeld, dat opgericht was met opbrengst van opgelegde boeten: T.MANIVS De talrijke waterputten leverden een aantal ongeschonden stukken vaatwerk, meestal kleine kruikjes en drinkbekers. De gewone dagelijkse voorwerpen zijn het talrijkst, doch kunnen moeilijk in5. Ideaal zicht op het centrum van het antieke Alba
| |
[pagina 249]
| |
een chronologisch kader worden geplaatst. Gelukkig vinden we ook versierd aardewerk dat tamelijk nauwkeurig gedateerd kan worden. In de oudste lagen (van de IVe tot de Ie eeuw vóór Christus) treffen we het zwarte geglazuurde Campaanse vaatwerk aan, nu eens met geschilderde motieven versierd, dan weer van een stempel voorzien. Uit de Ie eeuw na Christus vonden we de rijkversierde Aretijnse vazen, waarvan vele een pottenbakkersstempel dragen, zodat we de herkomst en datum juist kunnen bepalen. Enkele terra-sigillatascherven zijn van zuidgallische herkomst en tonen aan dat reeds vroeg handelsbetrekkingen bestonden tussen Alba en het Middellandse zeegebied. Globaal genomen spreekt uit het vaatwerk een zeer duidelijke Campaanse invloed. De betrekkingen tussen Alba en het zuidelijke, hellenistische Campanië zijn steeds sterker geweest dan die met Rome. Deze invloed bemerken we ook in mozaïeken en fresco's die de gebouwen versieren. De vroege muurschilderingen zijn stylistisch nauw verwant met die van Pompeï, Ercolano of Stabia. Naar hetzelfde gebied wijzen de talrijke terracotta friezen en akroteria voor gevel- en dakversiering. De munten vormen een indrukwekkende reeks, gaande van de IIIe eeuw vóór tot de Ve eeuw na Christus: talrijk zijn de munten uit de tijd van de republiek en van de vroegere Keizertijd. Hoewel Alba een eigen muntatelier bezat konden we tijdens de opgravingen nog geen te Alba geslagen muntstuk ontdekken. Ook het beeldhouwwerk vormt een mooi geheel; het geeft ons een idee van de kunstsmaak der inwoners van deze toch enigszins afgelegen Romeinse kolonie. Uit de eerste eeuwen van het bestaan van Alba dateert een klein terracottahoofdje, mooi gepolychromeerd. Prachtige marmeren beelden van bijna natuurlijke grootte stellen Romeinse burgers voor in toga; één ervan werd gevonden in de uiterst noord-west hoek van de stad. Sommige gebeeldhouwde koppen kunnen we als werkelijke portretten beschouwen, zo levendig en realistisch zijn ze bewerkt, b.v. een kop van Sylla. De prachtigste stukken werden gevonden in één van de winkeltjes aan de Via dei Pilastri: ze waren samen met andere marmerfragmenten, op een hoop gelegd; misschien wel met het oog op restauratie ofwel om tot kalk verbrand te worden. Een klein reliëf, van het type der zgn. Alexan-6. Hypthetische reconstructie van de Via dei Pilastri
| |
[pagina 250]
| |
drijnse reliëfs, stelt een amorino voor, een ezeltje berijdend; op de achtergrond zien we een stadsmuur met poort. Het beeld van een gewapende godin, met aan haar zijde een kleine Amor, doet denken aan de godin Venus hoewel het iconographisch bezien ook een voorstelling kan zijn van de oud-italische godheid Nerio. Het mooiste stuk beeldhouwwerk te Alba gevonden is ongetwijfeld de prachtige witmarmeren Venus: de godin, halfnaakt, de drapering reikend tot aan de heupen, komt uit het bad en verzorgt de haartooi. In de compositie vinden we de klassieke houding en gebaren terug: terwijl het linkerbeen het totale gewicht van het lichaam draagt, voltooit de rechterarm de essentiële beweging. De linkerschouder helt ietwat, terwijl het rechterbeen, volledig ontspannen, doorbuigt. Het type is zeer bekend en gaat waarschijnlijk op een Grieks voorbeeld terug. De Venus van Alba is hellenistisch geïnspireerd en bewijst andermaal de grote invloed van het hellenisme waarop we reeds wezen bij de bespreking van de bouwkunst en van het vaatwerk. Talloze andere vondsten moeten we hier onvermeld laten: marmeren architectuurfragmenten, kapitelen, friezen, lampjes, bronzen beeldhouw- en vaatwerk, enz. Wij menen dat deze enkele voorbeelden kunnen volstaan om het grote belang aan te tonen van deze Belgische opgravingen in Italië. Langzamerhand wordt de sluier opgelicht welke de vroegste geschiedenis bedekte van deze landelijke romeinse kolonie; wij zien de stad groeien, gevoed door het hellenisme dat van uit Groot-Griekenland toestroomt. Nog talrijke problemen blijven onopgelost, nog vele stadsgedeelten liggen bedolven onder maisvelden en amandelbomen. Wij mogen hopen dat de volgende opgravingscampagnes langzamerhand het hierboven geschetste beeld zullen vervolledigenGa naar voetnoot1). 7. Graffito van schip op de cella-muur van San Pietro
|
|