Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Literaire kroniek
| |
[pagina 156]
| |
bodig, het succes van het boek zal uitmaken, terwijl het toch bedoeld is voor intellectuelen.
Wij zullen niet veel zeggen over La Machine HumaineGa naar voetnoot2) van Gabriel Veraldi, dat de Prix Femina kreeg en dat hier reeds besproken werd. Men weet dat deze roman anticipeert op een twijfelachtige toekomst, door de beschrijving van robots, van de gelijkheid der sexen, van huizen, die attent zijn op de wenken hunner bewoners, van machines die de ruimte doorkruisen. De gedachte van de auteur is duidelijk: hij wil tonen wat we zijn door te verklaren wat wij zijn zullen, in een ongelooflijke graad wetenschap en geneeskunde, psycho-analyse en philosophie versmeltend. En na tien bladzijden ziet men reeds wat voor soort roman het is, die men leest, wederom een ‘faux-roman’, wederom een intellectueel spel. Dit is de ziekte des tijds; allen die haken naar intellectuele prikkelingen en cerebrale oefeningen noemen ‘roman’ een boek dat niets anders is dan een verzameling geestesacrobatieën. En de jury's der litteraire prijzen, zich aanpassend aan het spel en niet willende onderdoen voor de auteurs, veroorloven dat dergelijke werken lezers voeden, die wensen te dromen en die als voedsel slechts peper te verorberen krijgen, zout en veel rook.
De Prix Interallié is een boek ten deel gevallen dat anders is dan de genoemde. Vooreerst is Le Gout du PéchéGa naar voetnoot3) van M. Maurice Boissais, een werkelijke roman. De schrijver, redactie-secretaris van het dagblad Le Figaro, heeft zijn kindsheid willen beschrijven en vooral het klimaat daarvan: hard, somber, donker. Hij schrijft de donkerte ervan toe aan het Protestantisme, dat in zijn familie heerste als een soort autocratie, vermomd als aristocratie. De vader, Peter, lijkt op een caricatuur van de God van het Oude Testament. Tante Lydia, een uitgedroogde Farizese, staat hem bij in de opvoeding, die bestaat in het opleggen van morele wetten van huiveringwekkende strengheid. Het huis is vol terreur. Alleen de moeder tracht vol tederheid te ontsnappen aan deze druk. Hetzelfde boek verhaalt ons ook van een dubieuse jongeman, van de zelfmoord van een dominé, van een cynische jongeling, alsof het enige middel om aan dit familie-klimaat te ontkomen de dood of de révolte was. Alles speelt zich weldra zo af, alsof het dilemma van elk mens zou zijn de keuze tussen God en het lichaam. Wij hebben natuurlijk het Protestantisme niet te beoordelen naar Le Gout du Péché, waarvan het autobiografische element echter evident is. Maar men ontkomt niet aan de gedachte dat de roman van M. Maurice Boissais vóór alles een satyre is. Het pijnlijke gevoel dat de lezing van zo'n boek opwekt, ontstaat daardoor dat men haast op elke bladzijde de wil des schrijvers gewaar wordt iets te vernietigen. Dat de auteur geleden heeft in zijn jeugd, geloven we graag: was het echter nodig dit lijden aan zijn lezers mee te delen door een familie van onvergeeflijke monsters te beschrijven en door een duistere nacht te schilderen, waarin de mensen op uitgehongerde insecten lijken en de zielen op magen die andere zielen verteren?
Le PassageGa naar voetnoot4), een roman van de dokter Jean Reverzy, die de Prix Renaudot ontving, lijkt veel op Le Gout du Péché. Men vindt er dezelfde heftigheid, dit | |
[pagina 157]
| |
keer zich richtend tegen de katholieke Priesters, zoals daar tegen de Protestantse Dominé's. Maar terwijl de toon van Boissais' roman die was van een stille révolte, is de toon van Reverzy's roman die van een walgende onverschilligheid. De held van het verhaal, Palabaud, leidt lange tijd een leven van verstikkende mediocriteit tot op het ogenblik dat hij, als een inenting, de betovering der Zuidzee ondergaat. Hij scheept zich in voor Tahiti, waarvan men hem de levensonschuld voorschildert. Maar die onschuld is voor hem allereerst de geslachtelijke vrijheid der inboorlingen. Palabaud koopt een hotel, brengt het tot bloei en zou zich gelukkig voelen, als het heimwee naar Frankrijk niet zijn hart benauwde. Dan keert hij terug naar zijn land, waar hij vrij zinloos sterft aan een levergezwel. De beste bladzijden van Jean Reverzy zijn die, waar hij, sprekend én als arts én als auteur, het ontstaan en de onstuitbare voortgang der ziekte beschrijft. Litterair zijn die hoofdstukken uitstekend, maar zij zijn niet voldoende om het boek te redden. Het thema van Le Passage is inderdaad volkomen banaal: de onmogelijke rol die de auteur de ‘Pastoors’ laat spelen is de duizendste herhaling van een telkens terugkerend geval in de hedendaagse roman. Bovendien is het hotel van Haïti datzelfde verdachte hotel, dat we zo vaak ontmoeten in de romans van Sartre en van vele anderen. De enige oorspronkelijkheid van Jean Reverzy is dat hij het situeert in de Stille Zuidzee inplaats van onder de regenachtige hemel van Parijs. Het is duidelijk dat de romancier de absurditeit van het menselijk bestaan heeft willen illustreren. Maar dit thema, reeds behandeld in duizenden exemplaren, heeft zijn kracht verloren. Het is het roman-cliché van deze tijd. Men heeft het vermoeden dat de schrijvers er een gemakkelijk gegeven in zien: het is echter tijdverlies daarbij te blijven staan.
Wat te besluiten uit deze vier bekroonde romans, waarvan, als men ze rangschikt, twee intellectuele documenten zijn en twee verhalen, die het absurde illustreren? Vooreerst is het geoorloofd te denken dat de litteraire jury's blijk geven van een onbegrijpelijk conformisme. Alles speelt zich af alsof zij vóór alles wensen dat hun rol bestaat in een passieve daad van registrering. Zij hebben zich ertoe gezet romans te bekronen, welker waarde is dat zij hedendaagse tendensen bepalen. Als het waar is dat het intellectuele spel en het thema van het onzinnige van het bestaan tot uitputtens toe geëxploiteerd zijn door de roman, dan is het moeilijk in te zien, welk verband de litteratuur nog heeft met de kunst van schrijven of de kunst van denken. En de systematische wil om oppervlakkige tendenties, met vertraging van enkele jaren, te publiceren kon wel eens het teken zijn van de onmacht der rechters, eer dan van hun luciditeit. Zeggen we erbij dat sedert een tiental jaren de vier grote litteraire prijzen evenzeer ten deel vallen aan de uitgevers als aan de schrijvers. Het schijnt dat slechts twee of drie uitgevers enige kans hebben op een prijs, terwijl de andere a-priori zijn uitgesloten. Zeker, het is misschien normaal firma's te bekronen, die in staat zijn een tiental romans per maand te publiceren. Maar is het tegelijk ook geen uitnodiging om maar van alles uit te geven?
In de werkelijkheid blijven de wezenlijke litteraire evoluties vreemd aan de riten, de commedies en de mécanismen der prijzen. Zou men moeten zeggen welke de voornaamste feiten der litteratuur zijn, dan geloof ik dat men allereerst zou moeten wijzen op de bijdrage, in zekere zin een zonne-bijdrage, van twee | |
[pagina 158]
| |
collecties in de Franse letteren: de collectie ‘La Croix du Sud’, geredigeerd door Roger CalloisGa naar voetnoot5), en de collectie ‘Mediterranée’, geredigeerd door Emmanuel RoblèsGa naar voetnoot6). De eerste brengt de Zuid-Amerikaanse zon, de tweede de mediterrane zon en beiden verdrijven het heersende pessimisme uit de roman. Het lijdt geen twijfel dat de vertalingen van Argentijnse auteurs als Jorge Luis Borges, Ricardo Guiraldès en Armando Menendez, van Cubaanse vertellers als Alejo Carpentier of Lydia Cabrera, of van die wonderlijke romancier uit Guatamala, Miguel Angel Asturias, op den duur de kunst van het Franse en zelfs van het Europese verhaal sterk zullen beïnvloeden. Het dichterlijke geheim dat zij bezitten en dat stamt uit de diepte van het verleden, zou ons niet in die mate kunnen verbazen, als zulk een schok geen gevolgen zou hebben. Op gelijke wijze heeft Emmanuel Roblès voor het eerst een groot aantal schrijvers bijeen gebracht, die veel meer gebonden zijn aan de grond en aan het leven dan de gewone Parijse romanciers. Wat hij aan oorspronkelijks biedt, zijn niet zozeer de Spaanse, Corsicaanse en Frans-Algerijnse romanschrijvers, wier grote betekenis niet te ontkennen valt, als wel de Tunesische en Marocaanse Frans schrijvende auteurs. Dit is het ongewoon belangrijke: dat Arabieren gaan schrijven is nog te begrijpen, maar dat zij in het Frans schrijven en onmiddellijk bewonderenswaardige romans voortbrengen, daarin dient men een teken te zien van een naderende metamorphose der Franse litteratuur. Werken als L'Incendie en La grande Maison van Mohammed Dib, evenals La Terre et le Sang en Le Fils du Pauvre van Mouloud Feraoun, of ook La Boîte à Merveilles van Ahmed SefriouiGa naar voetnoot7) moeten op den duur onze romanschrijvers beïnvloeden. Men dient te beseffen dat deze laatsten uitsluitend stedelingen zijn en het contact met de grond verloren hebben; dat hun pessimisme volstrekt intellectueel is en dat hun stijl aan het verschrompelen is, terwijl de Noord-Afrikanen, hoewel ook zij de sociale ellende beschrijven, vol schijnen van de geuren der vruchtbare aarde, vol ook van een actief optimisme en schrijven in een sobere en poëtische stijl. Een grote les wordt ons hier gegeven: de les van de eenvoud, van het geloof in en de liefde tot de mensen. ‘Men maakt geen goede litteratuur met goede gevoelens’, zei André Gide. Het is nu wel bewezen dat men ze ook niet maakt met slechte gevoelens. Wat doen de romanciers uit Tunesië en Marocco? Zij vertellen ons van hun kinderjaren en tegelijkertijd hervinden zij het geheim der kindsheid. Zij beschrijven een ongelukkige samenleving, doch zonder te wanhopen aan de toekomst noch aan hun God. Zij tonen ons hartstochtelijke, onrechtvaardige, harteloze mensen, maar zij blijven geloven in de mens en in zijn steeds mogelijk blijvende verbetering. Hun kunst is zeer eenvoudig: schrijver geworden, blijven zij nog mens. Er is heden ten dage een betreurenswaardige tendens bij vele schrijvers om louter hersens of louter lijfelijk te worden.
Tussen zoveel verstikkende romans is het begrijpelijk dat wij naar lucht verlangen. Sommige uitgevers en het publiek zelf hebben dit sinds lang begrepen. Vandaar de ongewone vloed van reisverhalen in de Franse publicatie. Er verschijnen honderden boeken die een onderzoekingstocht in Africa beschrijven, een verkenning in Thibet of een tocht naar het Poolgebied. Wij kunnen ons | |
[pagina 159]
| |
overtuigd houden dat deze werken niet zo'n succes zouden hebben, als het publiek niet daaraan vroeg wat de roman niet geeft: eenvoud, beweging, levensvreugde, een ontdekkingsgeest en bewijzen van broederschap. Dit verklaart de waarde en het weldadige van Joseph KesselsGa naar voetnoot8) La Peste fauve, het treffend verhaal van een onderzoek in Zuid-Africa of in Zwart-Africa, van L'Aventure Inca van Bertrand FlornoyGa naar voetnoot9), een voortreffelijke herconstructie van de beschaving, die onderging na de Spaanse verovering, van Fleuves des Carajas van Pater LelongGa naar voetnoot10), een wonderlijke reis door Zuid-America, en van vele andere. Ongetwijfeld hebben verhalen een zeer beperkt litterair karakter, maar men kan niet ontkennen dat zij een niet te verwaarlozen reactie en air-conditionering betekenen. Daarom lezen wij ook met interesse de roman van Paul Pilotaz, KandaGa naar voetnoot11). Het geval van deze auteur, authentiek bananenplanter in Guinea, is overigens exemplarisch. Terwijl verschillende zwarte intellectuelen, naar Parijs gekomen, trachten de geesteshouding van hun nieuw milieu aan te nemen en romans schrijven, die getuigen van een hevige breuk met hun eigen tradities, ziet men Pilotaz als roman-personages kiezen de inboorlingen, met wie hij geleefd heeft, en romans publiceren, die trachten door te dringen in de ziel der zwarten. Ongetwijfeld is hij in Kanda daarin geslaagd, het verhaal van een neger, zoon van een stamhoofd, die zijn dorp verlaat op zoek naar een meisje en er terugkeert om zelf stamhoofd te worden. Welk een zuiverheid, welk een eenvoudige poëzie in deze roman, die zoveel meer te zeggen heeft over het menselijke hart dan talloze verintellectualizeerde, knappe, gecompliceerde maar lege boeken. Het lijdt geen twijfel dat de toekomst is aan de zuivere lucht en aan de zuivere zielen. |
|