Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Verborgen levens uit de twintigste eeuw (2)
| |
[pagina 145]
| |
over hun vermagerde lichamen, waarop de tekens van foltering nog duidelijk zichtbaar waren, een oude pantalon. Aanvankelijk waren de slachtoffers der 20 Juli-repressie op bevel van de Führer naakt geëxecuteerd, de hoogsten door de galg, de minder schuldigen door de val- of handbijl, een methode die althans voor ex-militairen minder oneervol geacht werd. Zowel de opperste politiechef en minister van binnenlandse zaken Himmler als Hitler zelf kregen, ter speciale documentatie voor hun wraaklust, van deze wekenlang voortgezette reeksen executies filmopnamen getoond, vaak reeds in de avond of nacht volgende op de terechtstelling dezer prominente slachtoffers. Voor het verfilmen van deze trieste massamoorden was een ‘collectief’ van 10 weekjournaal-cameramannen aangewezen, die 2-aan-2 moesten optreden tijdens de executiedagen. Voor schijnwerpers, technische installatie etc. zorgde de Gestapo zelf. Het ligt voor de hand dat de verfilmers niet bijzonder enthousiast waren met deze opdracht, die zo ver buiten hun dagelijkse routinewerkzaamheden (zelfs in een ‘totale’ oorlog) gelegen was. Na de eerste serie terechtstellingen, begin Augustus 1944, dienden zij dan ook een gezamenlijk protest in bij de filmafdeling van het propagandaministerie, waarin zij er op aandrongen van hun speciale opdracht ontheven te worden. Na overleg werd toen bepaald, dat enkele vrijwilligers als operateur zouden optreden bij toerbeurt - geen van de filmreporters kon dus meer worden gedwongen, de voor hun ambt zo ‘onsmakelijke’ vertoning te moeten bijwonen - onder voorwaarde, dat de ter dood veroordeelden niet naakt, en niet zo onmenswaardig als oorspronkelijk voorgeschreven, zouden worden terecht gesteld. De slachtoffers kregen dus een oude werkbroek aan, en inplaats van aan een vleeshaak als bij een slager, werden zij sindsdien opgehangen met een lus, die daarna bevestigd werd aan de haken welke over een ijzeren plafondbalk konden schuivenGa naar voetnoot2). (Men kan thans, in West-Berlijn, een pelgrimage doen naar die dodenhal van Plötzensee op de Königsdamm, waar de galghaken nog van de zoldering hangen, de muren bedekt zijn met kransen en linten, en telken jare op 20 Juli een Mis opgedragen wordt aan de simpele houten tafel die het enige meubilair vormt). Zo zijn dan Alfred Delp en Carl Goerdeler, twee van de honderden uit die laatste oorlogsmaanden, door enkele scherprechters gegrepen onder hun geboeide armen, opgeheven, en zijn hun hoofden - de edele, de gekweld biddende - in de lus geplaatst. Nadrukkelijk was de aanwezigheid van een aalmoezenier verboden. Bij het schouwspel assisteerden slechts enkele beambten van geheime politie en volksgerecht, voor wie een paar sigaretten en een glas cognac beschikbaar gehouden werden, als premie en als hartverwarming. Op deze Golgotha stonden geen Moeder, geen Magdalena, geen Joannes. Enkele SS-ers bespotten schertsend de ‘paap’, zoals zij hem laat in de avond van de eerste dag der folteringen - de vooravond van Maria-Hemelvaart, 15 Augustus 1944 - in de gevangenauto uitgelachen hadden toen hij, sidderend en bebloed, naar de kerker werd teruggereden: ‘Zo, nu kunt u vannacht bidden want van slapen zal niets komen. Maar er zal u geen Heergod verschijnen en geen engel, om u hier | |
[pagina 146]
| |
uit te halen. Wij echter gaan lekker slapen om u morgenvroeg met frisse kracht verder af te ranselen’Ga naar voetnoot3). * * *
Nog geen maand vóór zijn dood had Alfred Delp, die in zijn cel ondanks geboeide handen kans zag om een respectabel aantal papieren vol te schrijven, van zijn meditatie op het feest van Driekoningen (‘Epiphanie 1945: over de wet der vrijheid, over de wet van de woestijn, en over de wet der genade’) de volgende merkwaardige beschouwing genoteerd, zo tekenend voor de voorstellingswereld van deze gevangene en daarom in zijn eigen woorden weergegeven:
Die Wüste ist eine der fruchtbaren und gestaltenden Räume der Geschichte. Die anderen Räume: das weite Meer, der hohe Berg, der dunkle Wald, die hingestreckte Ebene, die Puszta und Steppe, das karge Land ebenso wie der reiche Boden und die strömenden Flüsse: diese andere Räume wirken oft mehr unmittelbar auf die Fügung der Verhältnisse und Gestaltung der Dinge. Und mehr mittelbar auf den Menschen. Sie alle haben ihre geschichtliche Fruchtbarkeit. Nur die Steinwüste der groszen Städte ist bis jetzt immer wieder nur Grab der echten Geschichte geworden. Aber die Wüste geht unmittelbar den Menschen, seine Bewährung und Entscheidung an.
Hij had in zijn cel, dank zij de voorzorg van twee toegewijde Berlijnse vrouwen en enkele soepele gevangenisbewaarders welke niet tot de SD-afdeling van het paviljoen behoorden, de beschikking over potlood, pen, papier, brevier, bijbel, Goethe en Plato. Zijn buurman aan de ene zijde was de protestantse theoloog Dr Eugen Gerstenmaier (thans president van het parlement te Bonn), aan de andere kant Helmuth James graaf von Moltke die 10 dagen vóór pater Delp opgehangen werd. Ook Moltke was een diep religieus mens, zoon van een neef van de vermaarde legerbevelhebber en van een Zuid-Afrikaanse moeder, en eigenaar van het slot Kreisau in Silezië waar de wetenschappelijke studiekring van ‘sociaal-politieke samenzweerders’ tegen het nazisme zijn naam Kreisauer Kreis aan ontleend had. Het trio Gerstenmaier-Delp-Moltke, dat elkaar sedert 3 jaar uit vele vertrouwelijke besprekingen kende, kon bij het luchten in de ‘circusarena’ en op ogenblikken dat milde bewakers dienst hadden betrekkelijk eenvoudig contact krijgen door briefjes, klopsignalen of het uitwisselen van lectuur. Daarbij werden tal van oecumenische vraagstukken bepraat, overwogen en beschreven. Enkele dagen na de executie van Dr Von Moltke (die met 10 anderen, waarbij ook staatssecretaris Erwin Planck, zoon van de vermaarde Nobelprijswinnaar, naar de galg was gevoerd ‘stralend en plechtig als iemand die ter bruiloft gaat’, zoals aalmoezenier Buchholz getuigde) schreef pater Delp op een papier dat clandestien meegenomen kon worden naar zijn vertrouwelingen in de stad:
De Mis van Zondag Septuagesima is een gebed voor ons allen en voor mij apart. De ene helft komt precies uit, hopelijk de andere ook: | |
[pagina 147]
| |
Introitus: Psalm 17, 5-7 Het blijft echter moeilijk, aan de hand van zulke beperkte citaten een mens te typeren, die tijdens zijn korte leven slechts door weinigen gekend is - ondanks zijn vele relaties en grote populariteit - en wiens nagelaten geschriften, hoe treffend ook, een uitgebreid commentaar van vriendenhand vergen om in heel hun relief en bewogenheid te kunnen worden genuttigd. Het leven van pater Delp is snel geschetst. Hij werd in 1907 te Mannheim geboren, ging op het gymnasium door zelfstudie en onder invloed van de jeugdbond ‘Neu Deutschland’ tot het katholicisme over, en trad op 20-jarige leeftijd in bij de Zuid-Duitse provincie van de Sociëteit van Jesus. De 17 jaren, welke de Jezuïet gemiddeld besteedt aan zijn spirituele en wetenschappelijke vorming (Alfred Delp specialiseerde zich daarbij nog in sociologie en geschiedenis) waren net voltooid, toen de jonge priester ter dood werd gebracht. Dat het hem, door arrestatie en proces, niet vergund zou mogen zijn juist de bevestiging van zijn lidmaatschap der Sociëteit te verwerven door het afleggen der laatste geloften - iets waar hij in de eerste maanden zijner gevangenschap diep onder leed - werd als door een wonder gekeerd: plotseling kreeg een ordebroeder, pater Franz von Tattenbach (de huidige rector van het Germanicum te Rome) verlof om zijn gevangen vriend in Berlijn te bezoeken. Pater Tattenbach werd door zijn overheid met speciale volmachten uitgerust - hij was nog jongGa naar voetnoot4) - en wist op vigilie van 8 December, aan de vooravond van de bijzondere gebeurtenis, bij een pakje wasgoed een brief naar binnen te smokkelen waarin bedekt werd aangegeven, dat de afneming der laatste gelofte zou plaats grijpen tijdens het bezoekkwartier de volgende dag. Pater Delp, die juist de voorafgaande weken nogal down geweest was (het vooronderzoek was afgelopen, doch de berechting bleef uit terwijl steeds meer vrienden en relaties werden gearresteerd of geëxecuteerd) had tegen het feest van 8 December een novene gehouden, en daarin om een teken van troost gesmeekt:
Ich war die Tage vorher etwas herunter, und hatte während der Novene zum 8. mir für diesen Tag ein Zeichen der Zuversicht und der Erbarmung erbettelt.... Soll noch ein Mensch sagen, der Himmel sei stumm und es gäbe dieses lebendige Hin und Her zwischen Gott und uns nicht!
De ‘boodschap van erbarmen’ werd dus op die Lieve-Vrouwefeestdag werkelijkheid. Pater von Tattenbach, die onlangs bij de 10e sterfdag het edelste en diepste portret van zijn overleden vriend geschreven heeftGa naar voetnoot5), werd op de morgen van de 8ste in het spreekkamertje van blok I gevoerd waar even later ook pater Delp binnentrad, geboeid, mager en mat, in zijn grauw burgercostuum met dikke trui. Hij was zo bewogen door emotie en wijding van het ogenblik, dat | |
[pagina 148]
| |
een gesprek onmogelijk leek. De boeien werden afgedaan, een hoofdbeambte ging tussen beiden aan de schrijftafel zitten, las eerst als ‘censor’ hoofdschuddend het gelofteformulier (men had veiligheidshalve de Latijnse tekst van een Duitse vertaling voorzien) en bleek deze raadselachtige vertoning slechts matig te waarderen, denkend aan de risico's welke hij als blokchef liep. Pater von Tattenbach haalde een kruisje uit zijn zak, nam zijn pen, stelde aan pater Delp de voorgeschreven vragen, en liet hem tekenen. Met een van ontroering gebroken stem las pater Delp daarop de formule hardop, zoals de vormvoorschriften eisen. Even bleef het stil. Beiden spraken inwendig een Te Deum, snel werden enkele zakelijke gegevens gewisseld - er moest nog een ambtelijke verdediger worden gekozen voor het komend proces - en de spreektijd was om. Die avond schreef pater Delp: Das Leben hat nun und so seine gültige und endgültige Form bekommen. - Mijn uitwendige boeien hebben thans niets meer te betekenen, nu de Heer mij Zijn Vincula Amoris waardig bevonden heeft.... En pater Von Tattenbach tekent op: ‘Twee feestdagen zijn in de Sociëteit van Jesus aangewezen voor het afleggen van de laatste geloften, Maria Lichtmis en Maria Hemelvaart. (Op de 15e Augustus echter was pater Delp juist gearresteerd, zodat het Maria Onbevlekte Ontvangenis werd). Het was ook op Maria Lichtmis en de Eerste Vrijdag van Februari 1945, dat hij zijn leven gaf’.
* * *
Van 1939 tot 1941 - toen het blad verboden werd en het redactiekwartier met de kostbare bibliotheek onteigend - had pater Delp de sociale rubriek geleid van het bekende maandschrift Stimmen der Zeit. In de Veterinärstrasse te München, waar het blad thans weer zetelt in zijn oude kantoren tegenover het gebouwencomplex der universiteit, verblijven nog enkele ordebroeders die met de martelaar in die benarde jaren nauw hebben samengewerkt. Alfred Delp had toen reeds naam gemaakt met een bij Herder te Freiburg verschenen boek Tragische Existenz, gewijd aan de (afgevallen) wijsgeer Martin Heidegger. Bladert men zijn bijdragen in die kwijnende jaargangen van de Stimmen door, dan treft bijzonder een essay over Lawrence van Arabië, de legendarische Britse kolonel die in 1935 was verongelukt, en waarover begin 1955 zulk een posthume deining ontstaan zou naar aanleiding van een critische biografie door Richard Aldington. De titel van pater Delp's opstel, Der kranke Held, had ook door Aldington benut kunnen worden. In het licht van de belangstelling welke pater Delp toonde voor kluizenaars als Lawrence en Charles de Foucauld - en voor intellectuele eremyten als Heidegger, Langbehn, Spinoza, Nietzsche - krijgt de hierboven geciteerde beschouwing van de woestijn, waar de drie koningen dóór moesten op weg naar Christus, haar eigen apostolische betekenis. In zijn artikelenreeks Christ und GegenwartGa naar voetnoot6) neemt hij een, voor de nood dier | |
[pagina 149]
| |
jaren, scherp en onstuimig-verduidelijkt standpunt in voor een nieuw, realistisch, wereld-verbonden christendom, tégen de ‘emigratie uit de werkelijkheid die essentieel deel uitmaakt van het geheim der incarnatie’. Deze zorg en voortdurende occupatie klinkt op uit de vele redevoeringen en conferenties, welke pater Delp, na de sluiting zijner redactie in 1941, tussen 1942 en 1944 door heel Duitsland en Oostenrijk hield. Hij sprak voor studenten en soldaten, op retraites en bezinningsdagen, in berghotels, kloosters en steden. Tal van mensen - echtparen, niet-katholieken, priesters, militairen, intellectuelen - zochten hem op, en sloten vriendschap met deze enthousiaste, lachende, stoere, hoekige priester, een blonde, vierkante man die naar buiten immer gedreven scheen door vertrouwen en bemoediging; doch wiens optimisme voor hen, die hem nader kenden, aangevreten werd door de twijfel en wroeging om datgene, wat uit naam van zijn vaderland werd misdaan aan landen en volken van Europa, en aan millioenen Duitsers niet minder. Achter zijn drukke, semi-openbare activiteit als rondtrekkend zielzorger immers, als missionaris excurrens, leefde hij een geobsedeerd tweede leven: dat van zijn contacten in de ‘Kreisauer Kreis’ waar politici, officieren, hoogleraren, vakbondsleiders, katholieke en protestantse geestelijken op geheime samenkomsten onder leiding van de graven Von Moltke en Yorck von Wartenburg de sociale structuur van das andere Deutschland, dat na deze bloedige dodendans van het nazisme komen moest, trachtten te bepalenGa naar voetnoot7). De plaats van pater Delp in deze als studiekring gecamoufleerde samenzwering was niet toevallig. Men had zijn provinciaal, pater Rösch - zelf naderhand ook gearresteerd - in overleg met de bisschop van Fulda verzocht, een katholieke socioloog, die met de Pauselijke encyclieken vertrouwd was, naar deze kring af te vaardigen, en de keuze was op Alfred Delp gevallen. Wat hij in dit milieu van ingewijden en vertrouwelingen vernam omtrent oorlogsmisdaden en vergrijpen tegen het mensdom - zoals die sedert de zomer van 1941 vooral in Oost-Europa millioenenvoudig gepleegd werden - kon zijn bekommernis slechts verdiepen omtrent wat hij ‘de ziekte van de heroïsch gedragen goddeloosheid’ noemde, en de ‘gelovige onrust om de Godsvreemdheid van de moderne mens’Ga naar voetnoot8). Officieus was pater Delp in deze twee zwerf-jaren rector van de Vincentinessen in München-Bogenhausen. Hij had enkele kamers in het hulpziekenhuis dezer zusters, gelegen naast het kerkhof en de pastorietuin die de twee kleine kerken van St. George en van het Heilig Bloed te Bogenhausen verbindt. In deze parochies fungeerde hij tevens als kapelaan. Een zijner collega's aldaar, Dr Herman Wehrle, werd reeds in September 1944 ter dood gebracht omdat hij geweigerd had, een biechteling te denuncieren aan de Gestapo. Het betrof hier baron Von Leonrod, een officier die bij de aanslag van 20 Juli was betrokken. In het St. George-kerkje van de Münchense voorstad kan men thans een sobere, stijlvolle gedenktafel bezichtigen waarop naast een stenen kruis vier terechtge- | |
[pagina 150]
| |
stelde ‘parochianen’ worden herdacht: Alfred Delp, Herman Wehrle, Ludwig von Leonrod, en de voormalige diplomaat Franz Sperr, die tegelijk met Von Moltke, enkele dagen vóór Delp, in Plötzensee is opgehangen. Rector Delp was, zoals de zusters u thans nog beschrijven willen, ofwel niet thuis, of had bezoek. Zijn kennissenkring en studiemateriaal was in korte tijd enorm uitgebreid. Uit heel Duitsland ontving hij gasten - ook veel jeugd. Een bloedkwaal, waar hij niet geheel van herstelde, maakte een tijdlang opname nodig in een sanatorium. Bij Alsatia in Kolmar liet hij in 1943 nog een profetisch geschrift verschijnen, Der Mensch und die Geschichte (een ander manuscript over zijn geliefde theorie van ‘de derde idee’ tussen christendom en kapitalisme - zie Streven, Januari 1955 - ging bij een razzia in de Elzas verloren). Van dit boek had de president van het volksgerechtshof, dat hem later ter dood veroordeelde, een exemplaar voor zich liggen. Hij zal de zinsnede hebben gelezen, die daarin voorkomt, over
de schepen met de zwarte zeilen, de schepen van geweld en onrecht, de schepen met de rode zeilen, de schepen van bloeddaden en dood, de schepen met de grauwe zeilen, de schepen van nood en zorg en vertwijfeling - zij varen en zij varen....
en geen ogenblik getwijfeld hebben wat daarmee werd bedoeld. De president, de beruchte ‘bloedhond’ Dr Roland Freisler, heeft op de rechtszitting met dit laatste geschrift van pater Delp gezwaaid en uitgeroepen, dat deze niet alleen als Jezuïet een levensgevaar voor Duitsland was, maar meer nog als kluger Pfaffe die zijn hersens blijkbaar wist te gebruiken.
* * *
Op 20 Juli 1944 in de namiddag mislukte te Berlijn de zg. generaalsputsch, nadat een enkele uren vroeger op het Führer-HQ in Oost-Pruisen ontplofte bom Hitler op wonderbaarlijke wijze gespaard had. Pater Delp had enkele dagen vóór de aanslag zijn eerste onderhoud gehad met de kolonel, die de bom had gelegd: Claus graaf Schenk von Stauffenberg, die hij voordien niet kende en van wiens plannen hij niets concreets weten kon. Op de avond van de 20ste Juli begonnen in Duitsland en bezet Europa de grote razzia's op verdachte personen. Duizenden militairen en burgers werden gearresteerd in de weken die nu volgden. Op het hoofdkwartier van Himmler's staats- en criminele politie werd een apart referaat voor ‘20-Julimisdadigers’ opgebouwd, dat binnen twee maanden niet minder dan 400 commissarissen, verhoorders, Sachbearbeiter en beulen telde. Ergens in een notitieboekje van een der arrestanten, die verbindingen had met de reeds maanden vroeger opgesloten graaf Von Moltke, vondt men naam en adres van pater Delp. Deze was te Bogenhausen enkele dagen bezig met het helpen beredderen van puinhopen en papieren, ontstaan toen bij een fikse luchtaanval de pastorie van zijn kerkje getroffen was. Op de vroege, zonnige ochtend nu van 28 Juli kwam tijdens de Mis, die pater Delp opdroeg, een grijze auto voor de kerk rijden. Twee burgers vatten post onder de toren. Zij namen de priester na de Mis mee naar het rectoraat, waar hij een uur ondervraagd werd en vervolgens gearresteerd. Een zuster, die hem snel wat te ontbijten bracht benevens een koffertje met medicamenten en kleren, merkte dat hij een heftige braakaanval kreeg. Daarna moest hij mee in de auto. Men heeft hem niet meer teruggezien. Geen zes maanden later stierf hij, eenzaam en naamloos, in Berlijn. | |
[pagina 151]
| |
In het kleine hospitaal stonden deze zomermorgen enkele zusters en verpleegsters, en weenden. In het kerkje werden voor de geeselkolom met de lijdende Christus kaarsen ontstoken, en de hele herfst en winter bleven daar kaarsen branden. Enkele dagen vertoefde pater Delp bij de SD in München, daarop werd hij per D-trein naar Berlijn overgebracht, waar in het beruchte hoofdkwartier der Gestapo in de Prinz-Albrechtstrasze alle draden van de samenzwering ontward en nagepluisd zouden worden. Vanaf de 7e Augustus verdween hij in een speciale SD-gevangenis aan de Lehrterstrasze. Een maand later pas werd hij overgebracht naar het officiële Huis van Bewaring in de voorstad Tegel. De eerste weken is hij, met een aantal lotgenoten die tegen elkaar werden uitgespeeld om tot bekennen gebracht te worden, herhaaldelijk mishandeld in de verhoorkelders van de Lehrterstrasze. (Nog in December 1953 liep te Siegen, West-Duitsland, een proces tegen de voormalige politiecommissaris en SS-kolonel Dr Karl Neuhaus, een van de ‘specialisten’ uit de herfst van 1944, die o.a. aan Gerstenmaier, Goerdeler en Delp de Sonderbehandlung gaf waarvan in 1953 alleen Dr Gerstenmaier nog kon komen getuigen). Later in Tegel was de behandeling correcter, en de kleine vrijheden en listigheden, hier toegestaan, maakten het pater Delp mogelijk, veel te studeren en zelfs commentaren te schrijven op het Onze Vader, het Veni Sancte Spiritus en de Adventszondagen. Hij was als student reeds bekend om zijn enorm concentreervermogen en geheugen, en kon bladzijdenlange fragmenten voordragen uit boeken die hij onlangs bestudeerd hadGa naar voetnoot9). Toch leden hij en zijn lotgenoten aan zware depressies, gevolgen niet alleen van uitputting en pijnlijke wonden, doch ook van het verplichte, geboeide rusten onder een lamp, nacht na nacht. Slaap- en vitaminentabletten, insectenpoeder, apart eten konden echter spoedig worden binnengesmokkeld, dank zij nooit falende activiteit en behendigheid van een team katholieke dames, dat te Berlijn in overleg met de kerkelijke overheid opereerde om politieke gevangenen bijstand te verlenen. Aartsbisschop von Preysing stond bovendien toe - zoals in de Ecclesia Abscondita van Dachau en Buchenwald reeds enkele jaren geschiedde - dat een aantal bursa's ter grootte van een lucifersdoosje werden ingevoerd, waarin enkele bevoorrechten het Allerheiligste konden bewaren. De protestantse geestelijke, die Tegel verzorgde, Dr Harald von Poelchau, wist hosties en wijn naar binnen te smokkelen, zodat vanaf medio September pater Delp bijna elke morgen in alle vroegte de Mis kon opdragen in een hoekje zijner cel. De hosties van de dominee werden eveneens door de buren van de Jezuïet voor het Avondmaal gebruikt. Na lange weken van uitstel en toenemende onzekerheid - aan weerszijden van Duitsland stonden de Russische en Amerikaanse legers klaar voor de laatste stoot - kwamen pater Delp en zijn groepje eindelijk op 10 en 11 Januari 1945 voor de 1ste strafsenaat van het zg. Volksgerecht. Onder de agressieve leiding van Dr Freisler, ‘de razende Roland’, werd ook dit show-proces een farce (al geven zowel A. Delp als H. von Moltke in hun clandestiene na-beschouwingen toe, dat Freisler niet alleen een grove en bezeten, maar ook een sluwe en diabolische tegenspeler bleek). Terwijl de president, bleek en bevend van nerveuze | |
[pagina 152]
| |
woede, invectieven slingerde over christendom, protestantse en katholieke kerken en heel speciaal over het barbaarse, hoogverraderlijke ‘jezuietisme’, stond pater Delp onbeweeglijk, een beetje gebogen, zwijgend, beheerst te wachten op het einde van deze haat-orgie: hij droeg op zijn hart een van de kleine bursa's met Ons Heer, en bad met Christus Wundert euch nicht, wenn die Welt euch haszt.... Thuis, op zijn werktafel in het rectoraat van Bogenhausen, had de laatste jaren een foto gestaan van twee met touwen gebonden handen, een vergrote close-up uit een beeld van Riemenschneider, Christus voor Pilatus voorstellend. Zo stond Alfred Delp hier, op zijn beurt, maar nu voor een liederlijk opgewonden duivel die een gnuivend publiek op zijn hand trachtte te krijgen met uitroepen als ‘Geen Duitser kan een Jezuïet, zelfs niet met een gloeiende tang, aanraken’ en ‘Als ik zou weten dat in een stad een Jezuïetenprovinciaal woont dan is dat voor mij bijna een motief, die stad niet te bezoeken’Ga naar voetnoot10). Jaren later heeft een socialistisch journalist in een uitstekende kenschets van pater Delp's gebundelde toespraken ook de foto besproken van deze priester voor de rechter, zoals zij naderhand veel is verspreid uit een fragment filmjournaal, van deze processen vervaardigd tot amusement van de Führer en zijn staf. Uit zijn, nauwelijks vertaalbaar, commentaar citeren we: ‘Einen Märtyrer wie er in Kunstgeschichten abgebildet ist, würde man jedoch aus seinem Bilde kaum herauslesen können. Keinerlei transfigurierender Augenaufschlag, nichts von Duldermiene oder versteckter Entsagungsblasiertheit; ein gewisz nicht ungeistiges, aber doch auch nicht zu verfrühter spiritualer Vollendung gereiftes Gesicht’Ga naar voetnoot11). Waarschijnlijk zou pater Delp van deze gecompliceerde typering genoten hebben, en de auteur met enkele vernuftige hartelijkheden gerustgesteld - want al heeft hij deze laatste maanden, tussen arrestatie en executie, de ‘creatuurlijke angst’ waar hij zo vaak over schreef en sprak zelf tot op droesem in alle bitterheid geproefd, toch verloor hij zijn simpele, mannelijke vroomheid en temperamentvolle humor niet. Dat bewijzen de vele kleine en grotere smokkelbrieven - en heel bijzonder de prachtige, testamentaire zegewens die hij enkele dagen vóór zijn dood schreef aan een pasgeboren petekind dat zijn namen, Alfred Sebastian, ontvangen had; een brief, die in de bloemlezingen voor Duitse scholen opgenomen verdiende te worden, en waarin hij als doel van zijn leven formuleert de roem en aanbidding Gods vermeerderen, en de mensen helpen om naar Gods orde en in Gods vrijheid hun leven in te richten. Het vonnis van de volksrechtbank luidde: voor 6 van de 9 beklaagden doodstraf door de strop (waarbij Delp en Von Moltke), de overige 3 lange kerkerstraffen: prins Fugger, Dr Gerstenmaier en Dr Hermes. Zoals gezegd, is de | |
[pagina 153]
| |
tweede thans parlementsvoorzitter te Bonn, terwijl Hermes minister van landbouw werd in Adenauer's eerste na-oorlogse regering. Pater Delp wordt in het uitvoerige en chaotische vonnis vrijgesproken van activiteit in verband met 20 Juli, doch zijn ‘staatsgevaarlijk gestook’ volstaat voor de galgGa naar voetnoot12). De voltrekking laat op zich wachten, en de verleiding van onzekerheid en hoop begint weer in de cellen der veroordeelden te sluipen. Gratieverzoeken worden opgesteld, gewijzigd, met juristen en familie besproken, maar in dit vagevuur van verwachting en onthechting - en van hevige luchtaanvallen op de stadswijk, waarbij de gevangenen geboeid in hun gesloten cellen moeten blijven - vindt pater Delp nog concentratie om zijn beschouwingen over de sequentie van Pinksteren af te schrijven. Op de 23ste Januari worden plotseling 10 gangbewoners, waarbij de edele, moedige vriend Helmuth von Moltke, weggehaald voor de executie in Plötzensee. Hij heeft enkele dagen van te voren, in een uitvoerige, ondoorgrondelijk schone en tegelijk nuchter-sarcastische afscheidsbrief aan zijn vrouw Freya, geschreven
Ich habe ein wenig geweint, eben, nicht traurig, nicht wehmütig, nicht weil ich zurück möchte, nein, sondern vor Dankbarkeit und Erschütterung über diese Dokumentation GottesGa naar voetnoot13).
In deze waarneming is waarschijnlijk óók de stemming, waarin pater Delp nu vereenzaamd achterblijft, weergegeven. Hij waakt, bidt, vecht tegen desolaatheid en angst maar ook tegen nutteloze hoop, en mediteert over de ‘logica der vernietiging’ waar Duitsland op alle fronten nu mee wordt gewroken. Hij schrijft de prachtige brief aan het petekind, enkele kleinere dankbrieven aan zijn oversten en helpsters, aan zijn zieke vader, aan zijn zuster wier man is gesneuveld. Dan volgt wéér een nacht, wéér een laatste dag. Op de 31ste Januari 's avonds haalt hem een auto. Bezittingen kunnen worden achtergelaten. Hij verhuist naar Plötzensee. Op 1 Februari kan prelaat Buchholz, de trouwe aalmoezenier, hem daar nog even zien en de heilige hostie geven. Dan breekt Maria Lichtmis aan, Eerste Vrijdag, een grauwe morgen vol storm en regen. Professor Ritter, de biograaf van Goerdeler (de man die bij gelukken van het complot van Juli 1944 tot rijkskanselier zou zijn uitgeroepen) heeft het laatste uur beschrevenGa naar voetnoot14). Tegen de middag stappen de beulen de galerij op, ongeduldig roepend: ‘Kommen Sie, kommen Sie, schnell!’ de bekende aanwijzing. Eerst gaat de voormalige Pruisische minister Popitz naar de galg, dan Goerdeler. De schijnwerpers branden tegen de gekalkte muren. Voor de lijken wordt een zwart doek getrokken, dan volgt, na 5 minuten, ‘Kommen Sie!’, ook Alfred | |
[pagina 154]
| |
Delp. Een half uur van te voren heeft, door een listig toeval, Pfarrer Buchholz hem nog even kunnen zien en zegenen, doch het is uitgesloten dat hij mee mag naar de dodenzaal. Zo gaat het spoor van pater Delp's laatste tocht verloren, tussen enkele vreemden en vijanden.
De geallieerde radio meldt die middag, dat de Russen nog 75 km van Berlijn af zijn. In de namiddag belt de aalmoezenier met verstikte stem op naar de woning van de Samaritaansen, die pater Delp deze maanden hebben verzorgd. ‘Ik heb nog nooit zo iemand ontmoet en voorbereid’, besluit hij, ‘bidt niet vóór hem maar tót hem’. Men ontsteekt in de huiskamer enkele kaarsen, droogt de tranen, en herhaalt de gebeden der stervenden: - Trekt heen o ziel, in de naam van de almachtige Vader, terug naar uw Schepper die u vormde uit het stof der aarde. Het stof van Alfred Delp werd uitgestrooid, een urn met de as niet gegeven; aldus een speciale instructie van Himmler met betrekking tot 20-Julimensen ‘waar niet de geringste herinnering aan mocht overblijven’. Maar daags na de crematie van pater Delp, op Zaterdagmorgen 3 Februari tegen 11 uur, verschenen 1000 bommenwerpers boven Berlijn, vergezeld van 800 jagers. Vuur en zwavel regenden uit het scheurende, dreunende hemelzwerk. Enkele treffers vernietigden het ‘Volksgerechtshof’ in de Bellevuestraat, met zijn zalen, kantoren, archieven, wachtcellen. Onder de ingestorte balken van een keldertrap werd, nog gehuld in zijn scharlakenrode rechterstoog, de ‘razende Roland’ gevonden, president Freisler, door de dood betrapt. De verpleegster, die een uur later het stoffelijk overschot in ontvangst nam bij de identificatiehal van het luchtbeschermingslazaret, was gravin Bernstdorff, die het te druk had om terstond te weten wie het slachtoffer was op de brancard. Doch toen zij het laken terugsloeg en keek, wankelde zij. Hoe zou ze Roland Freisler niet herkennen, die enkele weken van te voren haar broer Albrecht graaf von Bernstdorff, voormalig attaché bij de Duitse ambassade te Washington, ter dood veroordeeld had? |
|