Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Groeperingen binnen de Kerk in Engeland
| |
[pagina 108]
| |
de rook van de mijn of tegen de ovens van de staalfabrieken woont in wat wij achterbuurten zouden noemen (hoewel sinds de oorlog de uitgebreide nieuwe woonwijken, estates, hierin verbetering brengen). In het verleden had hij het niet breed, om van echte armoede niet te spreken; hij houdt vandaag niet veel over, omdat het leven zo duur is. De andere groep tekent zich hiertegen scherp af. Het merendeel toch van deze katholieken behoort tot de gegoede middenklasse: ze staan niet in het productie-proces, en als zij een plaats in de industrie innemen, dan is dat vaker als manager dan als arbeider. De aangegeven nationaal- geographisch- sociaal- economische verschillen doen zich natuurlijk ook gelden op intellectueel en cultureel gebied. Wegens zijn opvoeding, beroep en milieu ligt middelbaar onderwijs in veruit de meeste gevallen geheel buiten de horizon van de arbeider, en mocht dit in een enkel geval anders zijn, dan ontdekt hij al spoedig dat onderwijs in Engeland nog steeds een vrij dure geschiedenis is en dat als regel hij het zich niet kan veroorloven een kind te laten studeren. De katholiek in het Zuiden leeft daarentegen in een heel andere sfeer: Oxford en Cambridge, en ook Londen, betekenen in deze meer dan enkel plaatselijke centra van studie en cultuur. Om verschillende redenen ligt hem het onderwijs meer, en al moet hij er zich ook grote financiële offers voor getroosten, hij zal toch trachten zijn kinderen een degelijke opleiding te geven om hun zo doende de weg naar een der zuidelijke universiteiten te openen.
Ook dit laatste verschil der beide groeperingen is zeer gemakkelijk te constateren, maar vanuit het oogpunt van katholiciteit is het van betrekkelijk weinig belang, omdat het iets oppervlakkigs is. Arbeider-zijn of afgestudeerd en academisch gevormd heeft op zich voor het katholiek zijn geen grotere betekenis dan het dragen van een net pak of van een overall. En het zou dus best mogelijk kunnen zijn dat achter dit uiterlijk verschil een geestelijke homogeniteit verborgen ligt, en dat het katholicisme van beide groeperingen dezelfde typerende karakteristieken draagt. We willen hier echter onmiddellijk aan toevoegen dat dit reeds a priori niet erg waarschijnlijk is, omdat de tegenstelling Iers-Engels niet enkel een kwestie is van ras en nationaliteit, maar tengevolge van vele factoren van geschiedkundige aard een zeer diep ingrijpend godsdienstig aspect vertoont. Toegegeven moet worden dat elk der beide groepen haar eigen kleur heeft van godsdienstigheid en van godsdienstige beleving. De gewone man - de katholiek uit het Noorden - bevindt zich in een moeilijke positie. Vooreerst leeft hij in een vrij heidense omgeving. | |
[pagina 109]
| |
Pers en amusement, de pub (kroeg) en allerlei vorm van gokken grijpen hem aan en het is uiterst lastig om aan deze greep te ontkomen; alleen een sterk en persoonlijk godsdienstig leven is op den duur daartoe effectief in staat. Dit krachtige en persoonlijke ontbreken hem echter maar al te vaak. We mogen immers niet vergeten dat het Ierse katholicisme een zeer nauwe ras-binding vertoont; men is Ier en dus katholiek. Het gevaar is nu dat, zodra deze binding verzwakt - en dit is een onvermijdelijk gevolg van elke emigratie -, ook het godsdienstig leven verslapt, en naarmate men ophoudt Ier te zijn of zich Ier te weten, men ook ophoudt katholiek te zijn. Nu spreekt het van zelf dat de Ier zich in Engeland nauwelijks als Ier kan handhaven; dat kan hij alleen met de steun van een groepsverband; enkele uitzonderingen als Liverpool, Bradford en kleinere plaatsjes vooral in Lancashire daargelaten, verdwijnt de Ier gewoonlijk in een gemeenschap die Engels is. Dit brengt nog een andere moeilijkheid met zich mee. In tegenstelling met de toestand thuis, is hij hier steeds lid van een minderheid. Dit deprimeert hem. De grote kerk met de spitse toren is de protestantse kerk en het schuurtje dat je nauwelijks kunt vinden is zíjn kerk! en zo gaat het ook met de keurige gemeenteschool en de opgeknapte garage waarin zíjn kinderen leren lezen en schrijven. Thuis is hij lid van de Kerk, hier voelt hij zich lid van een secte, die niet veel te betekenen heeft. Omdat hij bovendien vaak alleen staat en de steun mist van het ‘door eendracht sterk’, moet hij op verschillend gebied wel met de anderen meedoen, en de verleiding is dan wel zeer groot om met anderen mee te lopen, op gevaar af anders als uitzonderlijk en vooral als raar beschouwd te worden. In sterke mate geldt dit alles ook van de katholieke Engelse arbeider. Deze dubbele moeilijkheid kleurt en bepaalt veelal ook de aard van de zielzorg. De priester zal vóór alles zijn energie hierop richten deze mens binnen de kerk te houden en te voorkomen dat hij - bijna letterlijk - afdwaalt. Het grote verzamelpunt is natuurlijk de H. Mis op Zondag. De pastoor concentreert zich voornamelijk op de ‘devotie der 52 Zondagen’, zoals een priester het eens uitdrukte. Hij kan ook maar weinig meer doen. Immers van organisatie der katholieken in eigen verenigingen of clubs van godsdienstige of sociale aard is vaak weinig sprake, zowel vanwege het geringe aantal katholieken alsook vanwege de grote afstanden die zij moeten afleggen (het katholieke kerkje, dikwijls slechts enkele jaren geleden gebouwd, ligt zo goed als nooit centraal). Daarbij zal hij de mensen voortdurend moeten wijzen op de gevaren die hun godsdienstig leven bedreigen en hen waarschuwen tegen pers, amusement, en vooral tegen het contact met niet-katholieken, | |
[pagina 110]
| |
dat zo vaak leidt tot gemengde verkering en gemengd huwelijk. Hij geeft anti-stoffen om zo de invloed van het heidens klimaat te weren. We mogen hierbij niet vergeten hoezeer de priester meestal gehandicapt is in zijn werk. Hij mist de waardevolle steun van een katholieke, of zelfs christelijke pers. Hij heeft zo goed als geen middelen om tegen de wereld te kunnen concurreren: mis en lof en andere diensten hebben weinig natuurlijk-aantrekkelijks, omdat er van een behoorlijk koor geen sprake kan zijn, en evenmin van een plechtige viering van de liturgie, terwijl bovendien de entourage en het interieur van het kerkgebouw, van bidstoelen of banken, van paramenten etc. weinig opwekkend is en vaak van armoede getuigt. Dit alles baart hem des te meer zorg daar hij zich voor het kolossale probleem geplaatst weet hoe de treurige afval (leakage) tot stilstand te brengen. Alle priesters zijn het er over eens dat dit zeker niet mogelijk is zolang er niet op de allereerste plaats wordt gezorgd voor een eigen school. Maar, zoals we reeds zeiden, onderwijs, ook in het meest primitieve schooltje, blijft een dure aangelegenheid. En men mag niet verwachten dat de katholieke arbeiders zelf de hoge hiervoor benodigde bedragen kunnen bijeenbrengen. Er is dan weinig keus: men moet nu de andersdenkenden, die ook veel talrijker zijn, maar laten meebetalen voor het schooltje, en de aangewezen weg is dan het organiseren van een loterijtje of, veel voordeliger, van een football pool, (waarbij dan de zorg komt moeilijkheden met de politie te vermijden). Een schooltje lost natuurlijk bij lange na niet het probleem van de afval op. Zeer vele priesters gaan Zondags met de H. Mis op stap, als we dit zo mogen uitdrukken. Omdat de parochies doorgaans nog al uitgestrekt zijn (verschillende parochianen wonen vaak meer dan een uur van het kerkje), en bovendien de diepe Engelse zondagmorgenrust door slechts enkele late en dan nog zeer schaarse bussen verbroken mag worden, is het onvermijdelijk dat bij slecht weer - en dit kan wel eens maanden achtereen aanhouden! - velen niet naar de kerk kunnen komen, en geleidelijk aan het contact geheel verliezen. We kennen pastoors die daarom op Zondagen hun eigen bus-service hebben georganiseerd; liefst probeert men echter een ‘chapel of ease’, zoals dat heet, op te richten. Meestal is dit een bovenkamer in een dorpshotel of een lokaal in een schooltje, en daar wordt dan onder wel zeer primitieve omstandigheden het geheim van Calvarië vernieuwd: des te indrukwekkender naarmate alles zo eenvoudig en geïmproviseerd is. Een dergelijke dienst geeft natuurlijk wel een zekere binding, maar deze is toch op de duur te zwak om een bedreigd geloofsleven op degelijk peil te houden, en vroeg of laat zal zulk een ‘chapel of ease’ moeten uit- | |
[pagina 111]
| |
groeien tot een eigen kerk in eigen parochie. In sommige diocesen springen nieuwe parochies, zouden we zeggen, als paddestoelen uit de grond, hetgeen broodnoodzakelijk is om de afval tot staan te brengen. In veruit de meeste gevallen wordt de oprichting van een nieuwe parochie en de bouw van de kerk toevertrouwd aan een kapelaan die hiermede zijn pastoorsbenoeming krijgt. Deze beschikt over veel energie en doorzettingsvermogen: het is echter jammer dat maar al te vaak zijn tijd en energie besteed wordt aan het verzamelen van kerkbenodigdheden en aan de lange worsteling om de nodige gelden bijeen te krijgen. Menigmaal blijft er te weinig tijd en energie over voor de directe zielzorg. Het ligt voor de hand, dat voor het geloofs- en godsdienstig leven van deze groep katholieken elke steun van buiten met beide handen wordt aangegrepen. Dit neemt menigmaal ietwat naïeve vormen aan: een foto in de niet-katholieke locale krant, b.v. van een zuster die al veertig jaar voor de klas staat, of van een katholieke arbeider die de beslissende goal maakt voor het dorpselftal: zulks als bewijs dat men goed voetballer en katholiek kan zijn! De mensen worden herhaaldelijk gemaand een katholiek weekblad te lezen, waarin licht-sensationeel katholiek nieuws een niet onbelangrijke plaats inneemt. Miss Connelly, die het tennistournooi te Wimbledon wint, of McConnor die in Australië mag gaan cricketen etc., worden als een soort reclamemateriaal voor de kerk gebruikt. We kunnen hierover misschien wat glimlachen, maar zij hebben het nodig, en het doet zijn dienst als tegengif tegen een onmiskenbaar minderwaardigheidscomplex. Men begrijpt dat zulk een parochie een hard leven betekent voor de pastoor. Meestal staat hij geheel alleen en het is bijna onvermijdelijk dat hij te veel in beslag genomen wordt door allerlei karweitjes en beslommeringen die niets met de directe zielzorg te maken hebben. Zijn verlangen om te vernieuwen en te verdiepen stuit steeds op problemen die hij in de omstandigheden en met de beperkte middelen eenvoudig niet kan oplossen. En als hij zelf Ier is, komt er nog bij dat hij zich niet altijd los weet te maken van Ierse gewoonten en opvattingen. Het moet dan alles zijn zoals in Ierland; anders is hij te licht geneigd de zaak af te schrijven. Nu komt in Ierland de katholiek uit eigen beweging naar de kerk en hij geeft de priester ruime ondersteuning. Zo ligt echter de situatie in Engeland helemaal niet, en weet de priester Engelse toestanden niet te accepteren en zich daaraan aan te passen, dan wordt de parochie weinig meer dan een mislukt Iers geval. Van theologische studie, laat staan van meer profaan wetenschappelijk werk, komt onder de geestelijkheid al heel weinig terecht. Een enkele keer wordt dit wel als een gemis gevoeld, maar ook gebeurt het | |
[pagina 112]
| |
dat men studie een onnodige luxe vindt en men niet inziet waarom priesters uit het zuiden die schrijven niet naar het noorden komen om daar te helpen.... Het is dan ook niet te verwonderen dat de priester zich vaak niet bijster op zijn gemak voelt bij de meer ontwikkelde parochiaan, tenzij deze zoals hij zelf ook Ier is. Alles bij een geeft het godsdienstig leven van deze groep een catacomben-idee, waarbij de somberheid domineert en naar buiten stralende heiligheid maar zelden gevonden wordt.
Heel anders ziet de beleving van het katholicisme er uit bij de tweede groep, die der Engelse katholieken in het Zuiden. Ook deze groep ademt de lucht in van een heidens klimaat, maar zijn atmosfeer is toch niet zo uniform-heidens als die van de andere groep. In de afschuwelijke conglomoraten van fabrieken en achterbuurten dringt het licht van enige cultuur zo moeilijk door. In het Zuiden daarentegen is er nog steeds het schijnsel van een christelijke cultuur, waardoor het heidens materialisme er iets minder brutaal en opdringerig aandoet. Het verschil spreekt duidelijk bij een vergelijking van b.v. een variété programma van de noordelijke music-halls met het toneel in het Zuiden (waarmede niet gezegd is dat er in het Noorden geen beschaafd toneel zou zijn of in het Zuiden geen vulgaire show, noch dat alle toneel er christelijk zou zijn). Is dus de achtergrond voor deze tweede groepering al iets gunstiger, het feit dat velen hier gestudeerd hebben betekent dat zij doorgaans ook een degelijker kennis van de godsdienst bezitten en meer op de hoogte zijn van de verdediging der leer tegen de aanvallen van de laatste decenniën. Zij zijn veel minder geneigd om onder een minderwaardigheidscomplex gedrukt te gaan, omdat zij heel goed inzien dat kwantiteit geen garantie is voor kwaliteit, en dat meerderheid van stemmen geen bewijs is voor het bezit van de waarheid. Ze hebben de reclame en de steun van de katholieke voetballer niet nodig, ofschoon het hen zeker deugd doet te vernemen dat een ontwikkeld mens zijn weg vond naar de katholieke kerk. Overigens weet hij zich in goed gezelschap met een Newman, een Chesterton, een Benson en zovele andere vooraanstaande Engelsen. De bekeerlingen spelen hier een niet onbelangrijke rol. We noemden er zo juist drie, maar zonder moeite zouden we er dertig kunnen noemen uit de kerk van gisteren, en denken we aan de kerk van vandaag, dan komen namen als Knox, Martindale, Orchard, Shane Leslie, Lunn, Noyes enz. onmiddellijk voor de geest. Natuurlijk bezitten niet alle bekeerlingen de begaafdheid en standing van deze mannen, maar zonder iemand te kwetsen mag toch wel gewezen worden op het verschil tussen iemand die zich bekeert naar aanlei- | |
[pagina 113]
| |
ding van een katholiek meisje met wie hij wil trouwen, en de persoonlijkheid die onafhankelijk van dergelijke omstandigheid tot de kerk komt. Doorgaans zal de laatste een zoeker zijn, een mens die nadenkt en geen genoegen kan nemen met critiekloos mee te lopen met wie hem omringen: iets wat zo gemakkelijk en verleidelijk is. Deze groep van meer ontwikkelde bekeerlingen zijn dus vaak zelfstandige en markante persoonlijkheden en het is dan ook alleszins begrijpelijk dat zij een waardevolle aanwinst zijn voor de Kerk, vooral ook omdat hun geloofsleven een meer bewust beleven is. (We zullen onder de namen die we zo aanstonds in ander verband geven velen aantreffen die niet van katholieke huize zijn). Men mene echter niet dat in deze groep de ontwikkelde katholieken alleen onder de leken gevonden worden. Het zij voldoende hier te vermelden dat Jezuïeten, Capucijnen, Salesianen, Dominicanen en de Benedictijnen van Ampleforth hun studiehuizen bezitten te Oxford, terwijl Cambridge studerende Franciscanen, Rosminianen en Benedictijnen van Downside herbergt, en de saeculiere clergé alsmede de Broeders van de Christelijke Scholen er een studiehuis hebben. De zielzorg in het zuiden zal ook beduidend anders moeten zijn dan in het noorden. Hier moeten we echter direct op ernstige tekorten wijzen. Een parochie die alleen, of zelfs overwegend, uit ontwikkelde katholieken bestaat, is niet te vinden, uitzonderlijke gevallen daargelaten als Brompton Oratory, Westminster Cathedral, en een parochie in een ietwat fashionable buitenwijk van Londen als b.v. Wimbledon. Als regel wordt deze groep dus maar weinig meer geboden dan, naast de sacramenten, een gewoonlijk slechts matige preek. De ontwikkelden zullen dan ook aansluiting zoeken bij geloofsgenoten van eenzelfde ontwikkeling, zulks om niet in een zeker isolement binnen de parochie te verdrogen, alsook om te profiteren van de steun, kennis en inspiratie van anderen. De Engelsman zal dit op de hem eigen manier doen via een club als de Challoner, een of andere ‘old boys’ associatie (met de oude schooldas er bij!) of - ofschoon in veel mindere mate - een vak-organisatie als het katholieke toneel-gilde e.d. Een wat straffer georganiseerde vorm om deze mensen bijeen te brengen is de Newman Association, die in de veertien jaar van haar bestaan uitgegroeid is van een plaatselijke beweging met zeventig leden tot een nationale vereniging van meer dan vijftien honderd. Behalve dit levend contact met anderen heeft de ontwikkelde leek doorgaans voldoende belangstelling voor degelijke katholieke publicaties, en het blijft steeds verwonderlijk welk een rijkdom aan werken op velerlei gebied van zeer hoog gehalte door deze groep aan de wereld gegeven is. Behalve de reeds bovengenoemde auteurs, vermelden wij hier historici als Belloc, Dawson, | |
[pagina 114]
| |
Hollis, D. Jerrold en Philip Hughes, philosophen als d'Arcy, Watkin en Copleston, apologeten als Lunn, Sheed, de la Bedoyère en Woodruff (allen leken), theologen als Vonier, Marmion, Joyce, geestelijke schrijvers als Goodier, Pope, Jarrett, Steuart en Vann, sociologen als Plater, Lewis Watt en Colin Clark, terwijl op verschillend ander terrein de hagiograaf Brodrick, Rosalind Murray, Jocelyn Toynbee (een zuster van de bekende historicus) Halliday Sutherland, de bekende dokter, Leicester King, een psycholoog van reputatie, vermelding verdienen. En de lijst van romanschrijvers die naam hebben gemaakt is indrukwekkend; we noemen: Sheila Kaye-Smith, Pamela Frankau, G.B. Stern, Naomi Jacob, Antonia White en Ann Freemantle, en overgaand tot het mannelijk geslacht: Bruce Marshall, Compton Mackenzie, Philip Gibbs, Wyndham Lewis, Owen Dudley, Waugh en Greene, terwijl we bij deze groep ook nog mogen voegen Chesterton, Belloc en Baring, Noyes en Knox. Het is een vrij willekeurig samengestelde lijst namen van katholieken uit de laatste kwart eeuw die spontaan in onze geest opkomen. Interessant is het op te merken dat 35 van de 48 vermelde personen bekeerlingen zijn. Dit alles betekent een vruchtbaar getuigen naar buiten. Wie hiervoor bewijzen wil, leze de bekeringsgeschiedenissen, die bijna steeds melding maken van de werken van deze schrijvers. We gebruikten het woord getuigen. Met dit woord hebben we misschien het meest karakteristieke verschil aangegeven tussen de twee groeperingen. De sociaal en cultureel minder bedeelde groep uit het Noorden is ietwat schuw en verlegen waar het zijn geloof betreft: hij voelt zich soms als een eend in een vreemde bijt. Bij de tweede groep is daarentegen merkbaar een onbevangenheid en fierheid van getuigen, tegelijkertijd ook een grote rust omdat hij als Engelsman afkeer heeft van elk arrogant en opdringerig optreden en proselieten-makerij verafschuwt. Vergeleken met de merendeels Iers-katholieke arbeidersgroep is er in hogere kringen minder leakage, en omgekeerd is het percentage van intellectuelen die zich bekeren, hoger dan dat van arbeiders. Terwijl nu de jaarlijkse toename van twaalf duizend bekeerlingen wordt opgeheven door de waarschijnlijk een stuk hoger liggende afval, krijgen we een langzame, maar toch zich reeds duidelijk aftekenende, verschuiving van het gehalte der Engelse katholieken.
Veel van wat we hierboven zeiden vonden we bevestigd in een drietal boeken van zeer recente datum. Born CatholicsGa naar voetnoot1) is een soort pendant van de verzamelingen van bekeringsgeschiedenissen zoals die zowel in | |
[pagina 115]
| |
Engeland als in ons eigen land zijn verschenen (The Road to Damascus, Pelgrims naar de Una Sancta): het is een collectie opstellen, waarin van huis uit katholieken schrijven over eigen ervaringen in de Kerk. Zij bevat ook opstellen van Amerikaanse, Indiase en Australische katholieken, maar de Engelse groep mogen we representatief noemen van de toplaag van het katholicisme in Engeland. De essayisten zijn Barnard Wall, de echtgenoot van de mogelijk meer bekende Barbara Wall, de romanschrijfster Antonia White, Maisy Ward (de vrouw van Frank Sheed, bekend biograaf), de onlangs overleden Caryll Houselander, Belloc, Harman Grisewood, die verantwoordelijk is voor het derde programma van de B.B.C. en R. Stokes, reeds jaren lang lid van het Lager Huis als Labour-afgevaardigde van Ipswich en gedurende korte tijd een van Atlee's ministers (twee emigranten, J.E. Shaw en H. Stot Taylor completeren het gezelschap). Naast het getuigen van deze katholieken van-huis-uit, geeft het getuigen van bekeerlingen ons nog groter genoegen, en wie iets weet van de oude juffrouw Stern of de in geen enkele categorie passende Tristam Hillier zal zich hierover niet verbazen. G.B. Stern is reeds over de zestig en zij schreef tot nu toe een aantal romans alsook een tweedelige autobiographie. Niet iedereen zal het ietwat snobbistische, misschien zelfs arrogante van dit buitenbeentje onder het vrouwelijke schrijversgeslacht liggen en het is niet te verwachten dat een dergelijk karakter zich in eens gewonnen geeft, ook al is een Jezuïet van Farmstreet het ongelukkige slachtoffer, door haar als een soort instructeur uitgezocht en behandeld. Het past geheel bij de stijl van deze stoere dame dat zij op zekere dag verklaarde niet meer voor verder onderricht te zullen komen, een beslissing door de Jezuïet in alle onbewogenheid aanhoord. Hij gaf haar nog gelijk ook; dit had zij helemaal niet verwacht, en het trof haar in haar zwakke plek. Het slot van het liedje was dat zij na verloop van tijd toch weer terug kwam en uiteindelijk in de kerk werd opgenomen, onder de dure eed dat zij nooit over haar bekering zou schrijven: een eed die zij zeven jaar later brakGa naar voetnoot2). Deze juffrouw is trouwens niet de enige ietwat zonderlinge figuur in de kerk: de topgroep kan in geen geval beschuldigd worden van een burgerlijke uniformiteit, dit vaak tot ergernis van de andere groep. Tristam Hillier is ook een dergelijke curieuze figuur. Hij is schilder van beroep, en na de halve wereld rondgereisd te hebben en ook nog en passant mislukt te zijn in Cambridge, verliest hij zijn geloof totaal, schildert in Parijs, wordt hypermodern in de theorie en praktijk van de liefde, trouwt later toch maar, komt terecht in het echtscheidingshof, trouwt | |
[pagina 116]
| |
opnieuw, en vindt eindelijk de weg terug naar de Kerk. Zijn vrouw is hierover zo woedend dat hij het raadzaam acht een tijdje in Spanje te gaan schilderen om haar gelegenheid te geven wat af te koelen! Geleidelijk aan worden haar brieven wat minder fel van toon, wat vriendelijker, totdat de Leda uit de titel van het boek ook katholiek wordt. Een zeer interessante, leerzame en ook amusante autobiographieGa naar voetnoot3).
Ten slotte blijft nog de vraag naar de onderlinge verhouding tussen de beide groeperingen. Wij zijn van mening dat hier iets wat men met sociaal standsverschil associeert tot uiting komt. Dit is niet verwonderlijk, omdat standsverschil zo nauw verbonden blijkt te zijn met hetgeen wij binnen de kerk constateerden. Voorzover het gewone katholieke volk deze meer ontwikkelde groep kent is deze voor hen high brow, en wordt als ver verwijderd gevoeld. Daar deze groep vooral in het zuiden leeft, bestaat zij vaak eenvoudig niet voor de katholieke arbeider uit het noorden, en klinkende namen zeggen hem niets. Zelfs aan menige priester zegt deze groep niets en er zijn pastorieën waar men hem niet zonder achterdocht beschouwt, zoals men het er wat overdreven vindt om de Tablet te lezen. Er zijn priesters, vooral onder de sterk Iers georiënteerden, die wantrouwend staan tegenover ieder katholiek intellectualisme, vele uitingen ervan gevaarlijk vinden en excentriekelingen als genoemde Hillier of - mogelijk nog erger - de architect Eric Gill een ergernis achten. Zij begrijpen niet veel van de geleerd-doenerij in het zuiden, zij beschouwen wetenschappelijke en culturele activiteiten vaak als van dubieuze waarde, en kunnen deze moeilijk in harmonie brengen met de gruwelijke moeilijkheden die zij ondervinden om de mensen eenvoudig hun gewone christenplichten te laten doen. We vinden dit duidelijk geïllustreerd aan de houding die men in genoemde kringen aanneemt tegenover de romans van Graham Greene: een bijna onverdeeld ongunstig oordeel, gevaarlijke boeken waarvan de verdediging door een priester dom en ontactisch lijkt! In de houding van deze high brows is echter geen spoor te vinden van minachtend neerzien, geen spoor van arrogantie of ongeduld ten aanzien van bekrompen geestelijken en de ietwat naïeve spiritualiteit en godsdienstpraktijken. Integendeel, er is veel begrip voor de moeilijkheden die deze eenvoudige mensen te verwerken hebben, en zij voelen er niets voor om zich als voorhoede, als progressief, als ‘verlichten’ of wat dan ook aan te dienen. Zij weten dat Rome niet in één dag gebouwd is, en beseffen maar al te goed welk een geduld er gevraagd | |
[pagina 117]
| |
wordt voor de ontwikkeling van een bewust en ook zelfbewust katholicisme bij de minder bedeelde geloofsgenoten. Natuurlijk is het jammer dat de afstand zo groot is: het gewone volk zou een stuk fierheid en flinke steun kunnen winnen en heel wat minderwaardigheidsgevoelens verliezen als de boven vermelde personen voor hen niet enkel namen, vaak nog zelfs onbekende namen waren. De afstand wordt echter niet geschapen doordat de topgroep zich distancieert, maar eerder doordat de eenvoudige arbeiders steeds verder door hun heidense omgeving worden weggetrokken, zodat de grootste zorg van de clergé hierin gelegen is voorlopig te bewerken dat zij blijven waar zij zijn. We staan zodoende voor het op het eerste gezicht wat bevreemdende feit dat de invloed van de groep der meer ontwikkelden o.i. groter is naar buiten dan naar binnen. De Engelsman kan haar niet negeren: zij neemt haar plaats in in het intellectuele en culturele leven van de natie. En wat haar kenmerkt is de zekerheid, het zeker zijn van de waarheid te bezitten. Dit valt des te meer op naarmate het Engelse volk als bij instinct op zoek is naar een compromis, en de Anglicaanse kerk voortdurend spreekt van comprehensiveness, hetgeen betekent dat niets vast staat of, als men wil, dat alles even vast staat. De ernstige zoeker bevredigt een dergelijke tweeslachtigheid niet. Hij zoekt naar een resoluut Now I see (titel van Sir Arnold Lunn's bekeringsgeschiedenis), of hij ontdekt dat ook hij, als een andere Lord Pakenham, geboren is juist om te geloven (Born to Believe, Lord Pakenham's autobiographie). Dit is het licht dat door deze groep wordt uitgestraald. Als groep wordt zij gerespecteerd, in bepaalde kringen misschien ook wat gevreesd en zonder twijfel hier en daar ook benijd. Zij zijn het die ons met optimisme vervullen wanneer wij denken aan de verheidensing van ‘England's green and pleasant land’. |
|