Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Benelux-kroniek
| |
1. Culturele Vervreemding tussen Noord en ZuidEvenals in de omliggende landen groeide in de Lage Landen bi der see op het einde der Middeleeuwen een samenhorigheid, die in de 16e eeuw tot een echt generaliteitsbesef, of, wat wij thans zouden noemen, tot een nationaal gevoel aan het uitgroeien was. Sinds eeuwen waren deze streken het kruispunt van de Germaanse en Romaanse beschavingen: zo scheen aan het Lagelandse volk de taak en de zending opgedragen om een synthese te vormen van de verscheidene strekkingen in de Westerse christelijke cultuur. Toen kwam omstreeks 1600 de scheuring en de scheiding. Wat men vroeger ook moge hebben beweerd, deze splitsing stond allerminst in de sterren geschre- | |
[pagina 42]
| |
ven. Geen diepgaande psychologische tegenstellingen tussen de mensen van Noord en Zuid, maar alleen het zwaard heeft die grillig afgetekende lijn dwars door het oude hertogdom Brabant en het oude bisdom Luik getrokken. In de loop van de 17e eeuw hebben echter de vrijgevochten Verenigde Provinciën, mede dank zij de stuwkracht van talrijke Zuidnederlandse inwijkelingen, een ongekende bloeiperiode, zowel cultureel als politiek en economisch beleefd, terwijl het Zuiden van de zee afgesneden en van vele ondernemende krachten beroofd, nog slechts een schaduw was van vroeger. En wat vooral de vervreemding deed toenemen, in het Noorden zette het strenge, koude Calvinisme zijn stempel op het volkskarakter, terwijl in het Zuiden de katholieke reformatie en de barok de typisch Roomse levensblijheid van vroeger nog bevorderden. De bezetting van acht zuidelijke grensvestingen in de Katholieke Nederlanden door grotendeels protestantse troepen der Verenigde Nederlanden van 1715 tot 1782 was natuurlijk niet geschikt om de twee broedervolkeren psychologisch dichter bij elkaar te brengen. Het Frans regime dat twintig jaar lang in het Zuiden zijn vrijheidsideeën verspreidde en de hogere standen verfranste, terwijl het Noorden slechts drie jaar daaraan blootstond, maakte de kloof nog groter. Toen dan in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ontstond, kon de President van de Staten-Generaal weliswaar zeggen: ‘Alle de Nederlanden zijn wederom geworden zoals ten tijde van Karel den Vijfden, een monarchie onder een Nederlandschen Koning!’ Maar gezien de vervreemding was er veel geduld en veel tact nodig om de héreniging (zoals de Londense Protokollen zich uitdrukken) tot stand te brengen. Niettegenstaande de geslaagde welvaartspolitiek van de koning, verwekte het verlicht despotisme van Willem I de wrevel en weldra de vijandschap van Katholieken en Liberalen. Het Monsterverbond tussen deze twee zou, wegens het toegeven van de vorst in 1829 en 1830, tenslotte uiteen zijn gevallen, als niet de Juli-revolutie van Parijs en een behendig ineengezette opstand te Brussel de koning toch in het nauw hadden gedreven. Zijn onhandig optreden en het militaire ingrijpen van de Fransen in België verwekten de tweede scheuring. Op enige uitzonderingen na, prezen de bewoners van Noord en Zuid zich gelukkig van de hinderlijke nabuur af te zijn. | |
2. Schuchtere Pogingen tot Toenadering vóór 1940Dit verklaart waarom na 1830 Nederland zich angstvallig buiten de Belgische binnenlandse politiek heeft gehouden, terwijl Frankrijk zijn beschermende rol van de Belgische revolutie nooit heeft opgegeven. Toen van staatswege een massale verfransing van heel het politieke, militaire, economische en culturele leven in België na 1830 werd doorgezet, scheen het lot van de Nederlandse taal en cultuur in Vlaanderen wel bezegeld. Hoe kon deze taal, die in verscheidene dialecten uiteen was gevallen, en deze bloedarme cultuur zonder de minste ruggesteun van de Noordnederlandse stambroeders stand houden tegen de zegevierende Franse wereldcultuur en de Franse wereldtaal? En toch, het wonder is gebeurd. Aanvankelijk waren het enige filologen, zoals een Jan Frans Willems, en romantische schrijvers, waaronder vooral Conscience met zijn Leeuw van Vlaendren, die bij het Vlaamse volk liefde voor het verleden wisten op te wekken. Uitdrukkelijk moeten wij hier vermelden dat, gedurende de kortstondige vereniging van 1815-1830, de Noordnederlandse professoren Schrant, Visscher en | |
[pagina 43]
| |
Kinker aan de universiteiten van Gent, Leuven en Luik Nederlands propagandawerk hebben verricht en de mannen gevormd die later de Vlaamse beweging zouden scheppen. Zelfs ontstonden in 1849 de Nederlandse Congressen die om de beurt in het Noorden en in het Zuiden werden gehouden, en waar letterkundigen en intellectuelen uit de twee landen contact met elkaar konden nemen. Al vonden de Vlamingen hier wel enige steun, deze bleef miniem, en veranderde niets aan de koelheid en het onbegrip van de ‘Hollanders’ tegenover het behoud van de Nederlandse cultuur in Vlaanderen. Een kleine groep Vlamingen heeft op eigen krachten de rechten van het Vlaamse volk in België veroverd, tegen de oppositie van Brusselaars, Walen en verfranste hogere standen in Vlaanderen in, en niettegenstaande de afzijdigheid van Nederland. Frankrijk evenwel voerde in België een intense cultuurpolitiek zodat, toen kort vóór 1914 de Vlamingen een grootse beweging op touw zetten voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit, de Parijse pers en zelfs de Franse Kamer zich met de zaak bemoeiden. Dat de Vlaamse letterkunde aanvankelijk erg particularistisch was, kan in deze omstandigheden niemand verbazen. Toch reikten de Westvlaamse Guido Gezelle en de Amsterdamse Thym over de Moerdijk elkaar de broederhand, en hield de charmante causeur Hugo Verriest tournees in Nederland om er de Vlaamse Gezelle in ruime kring te leren genieten. Van Nu en Straks had voeling met De Nieuwe Gids en onderging er de invloed van. Vlaamse letterkundigen van het gehalte van een Gezelle, Streuvels en Timmermans, van een Vermeylen en Van de Woestijne, hebben echter de Noord-Nederlanders wel verplicht te luisteren. Toen de eerste wereldoorlog België meesleepte, maar Nederland ongedeerd liet, werden de Nederlanders nog versterkt in hun afzijdigheid. De periode tussen de twee wereldoorlogen verschilde, inzake culturele toenadering, slechts weinig van die van vóór 1914. Wel haalt men telkens weer het Nederlands-Belgisch Cultureel Verdrag van 26 October 1927 aan. Maar practisch bewerkte dit enkel de uitwisseling van een paar universiteitsprofessoren en het instellen van één studiebeurs ten behoeve van een onderdaan van het andere land; trouwens België sloot een dergelijk verdrag in 1921 met Frankrijk, in 1923 met Luxemburg, en in 1925 met Polen. Belangrijker was dat vele Belgen in het begin van de eerste wereldoorlog naar Nederland waren gevlucht en er uitstekend ontvangen, zodat vele persoonlijke contacten tussen Nederlandse en Vlaamse persoonlijkheden tot stand kwamen. Toch werd in deze periode de grondslag gelegd waarop na de tweede wereldoorlog veilig kon worden voortgebouwd. | |
3. Grootnederlandse GeschiedschrijvingNa de scheuring van 1830 gingen Nederland en België hun eigen weg, en deze weg leidde tot grote successen. Aangezien de geschiedschrijving zich pas in de 19e eeuw tot een echte wetenschap ontwikkelde, was het natuurlijk dat in die nationalistische eeuw de nationale geschiedschrijvers hun onderzoekingsterrein met de staatsgrenzen afbakenden. Zo schonken in 1892-1907 Prof. P.J. Blok door zijn achtdelige Geschiedenis van het Nederlandse Volk en in 1900-1932 Prof. H. Pirenne door zijn zevendelige Histoire de Belgique een soort bezegeling van de huidige landsgrenzen door ze in het verleden te projecteren. Na de eerste wereldoorlog begon echter Dr Piet Geyl, toen hoogleraar aan de | |
[pagina 44]
| |
universiteit van Londen, voordrachten te houden en artikels te publiceren, waarin hij deze klein-Hollandse en klein-Belgische historiografie aan de kaak stelde. In 1925 en weer in 1930 bundelde hij een reeks studiën in De Groot-Nederlandsche Gedachte en voegde er in 1937 nog een merkwaardige bundel bijdragen Kernproblemen van onze geschiedenis aan toe. Tevens publiceerde hij van 1930 tot 1937 de eerste drie delen van zijn Geschiedenis van de Nederlandse Stam, waarin hij het verleden van Nederland en Vlaanderen tot 1751 samen behandelde. Zijn stelling kan bondig aldus worden samengevat: de geschiedenis van de XVII Provinciën bewijst dat deze in de 16e eeuw tot één natie aan het samengroeien waren. Dat de scheuring er toch kwam, lag niet aan wezenlijke verschillen tussen de Noordelijke en de Zuidelijke bevolking, maar aan militaire en geografische factoren. Eerst wekten deze publicaties verzet bij de historici, maar stilaan drongen de opvattingen bij talrijke geschiedenisleraren van het Middelbaar Onderwijs en tot zelfs in de wetenschappelijke wereld door. Niemand minder dan de bekende Leuvense professor Dr L. Van der Essen verklaarde in 1938 over de belgicistische geschiedschrijving onomwonden: ‘Met Professor Geyl ben ik overtuigd dat zulk een voorstelling absoluut geen steek houdt en dat zij, van wetenschappelijk standpunt uit, niet verdedigbaar is. Daarom ben ik, na over dit probleem lang nagedacht te hebben en alles wat er over geschreven werd oordeelkundig gelezen te hebben een kordaat voorstander van de Groot-Nederlandsche geschiedschrijving’Ga naar voetnoot2). Deze wijziging in de visie op ons nationaal verleden, die sindsdien door talloze boeken en artikels is verbreid, en dank zij de laatst verschenen schoolboeken, ook in het onderwijs der jeugd is doorgedrongen, heeft ontegenzeggelijk veel bijgedragen tot het scheppen van een gunstige atmosfeer in de verhoudingen tussen Nederlanders en Belgen. Anderzijds heeft de gedwongen deelname van Nederland aan de tweede wereldoorlog dit land voorgoed aan zijn starre afzijdigheid doen verzaken en hebben de gemeenschappelijke oorlogsrampen Noord en Zuid dichter bij elkaar gebracht. | |
4. Cultureel Accoord tussen Nederland en BelgiëGedurende de laatste wereldoorlog groeide in vele landen het verlangen naar een groter cultureel verkeer. Dit leidde gaandeweg tot talrijke bilaterale accoorden en tot het stichten van de Unesco. Aldus besloten ook de beide Lage Landen tot een intenser culturele samenwerking. Na drukke besprekingen werd het nieuwe Cultureel Accoord tussen België en Nederland op 14 Januari 1946 door de Minister Van der Leeuw en Buisseret geparafeerd en op 16 Mei 1946 te 's-Gravenhage ondertekend. Dit cultureel verdrag heeft tussen de twee landen, vergeleken bij vroeger, een heel nieuw klimaat doen ontstaan. Het accoord voorziet in de uitwisseling van hoogleraren en het verlenen van studiebeurzen, in de uitwisseling van inspecteurs en leerkrachten in de verschillende takken van onderwijs, in de bestudering van de gelijkwaardigheid der diploma's en in de organisatie van vacantiecursussen en van groepsreizen voor | |
[pagina 45]
| |
leerkrachten. Tevens wordt de cultuur van het ene land in het andere beter bekend gemaakt door het organiseren van tentoonstellingen, concerten, toneelopvoeringen, boekenbeurzen, film en radio. Een Gemengde Technische Commissie staat in voor de uitvoering van het Cultureel Accoord. Zij bestaat uit vijf Nederlandse en vijf Belgische leden, die respectievelijk door de Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en van Openbaar Onderwijs worden benoemd. Van Belgische zijde is hier dhr Julien Kuypers de drijvende kracht geweest. Onder de Gemengde Technische Commissie ressorteren een aantal subcommissies voor universitair onderwijs, voor lager, normaal, middelbaar en technisch onderwijs, voor plastische kunsten, voor toneel en muziek, voor boekwezen, enz. Onder de talrijke uitingen van culturele samenwerking tussen Noord en Zuid zijn er vele uitgegaan van deze Gemengde Technische Commissie, andere zijn privé-initiatieven die echter slechts konden slagen dank zij de geldelijke steun van de Commissie, terwijl nog talrijke andere, vooral op wetenschappelijk gebied, buiten alle officiële instanties tot stand zijn gekomen. In het overzicht dat wij geven, hebben wij duidelijkheidshalve de culturele activiteit systematisch onderverdeeld. | |
5. Samenwerking van Taalkundigen en LiteratorenDe vorige spelling van de Vries en Te Winkel was in 1864 in België, maar eerst in 1883 officieel in Nederland ingevoerd. Zonder de Belgische regering hierin te kennen, schreef Minister Marchant in 1934 een zekere vereenvoudiging van de spelling voor, en Minister Slotemaker de Bruïne voegde in 1936 hier nog enige wijzigingen aan toe. Een dergelijk eenzijdig optreden brengt onmiddellijk de eenheid van de Nederlandse taal en cultuur in het gedrang. Het is tekenend voor de nieuwe geest dat in 1944, de heren Bolkestein en Hoste, respectievelijk Nederlands Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en Belgisch Onderstaatssecretaris van Openbaar Onderwijs, overeenkwamen zo spoedig mogelijk een Nederlands-Belgische Commissie met de regeling der schrijfwijze te belasten. Deze Spellingscommissie vergaderde reeds in October 1945 en haar gemeenschappelijke regeling van de meest dringende gevallen werd in België van kracht bij besluit van 9 Maart 1946 en in Nederland bij de wet van 14 Februari 1947. Daarna werd een Vaste Commissie van Advies inzake de schrijfwijze van de Nederlandse Taal ingesteld, die, na lange jaren arbeid, tenslotte in 1954 de Woordenlijst van de Nederlandse Taal samengesteld in opdracht van de Nederlandse en de Belgische Regering uitgaf. Het verheugende hierbij was dat de Commissie uit zes Nederlanders en uit zes Belgen bestond, die volledig gelijkberechtigd waren. Aangezien de laatste decenniën het Nederlands in Vlaanderen tot een levende cultuurtaal is geworden, heeft de Commissie bij het opstellen van haar woordenlijst, het aangeven van het genus en de spelling zelf, rekening gehouden met het Zuidnederlands gebruik, iets wat bij De Vries en Te Winkel al te veel was verwaarloosd. Daarenboven, dank zij de benoeming van twee nieuwe Belgische medewerkers door de Belgische regering, kon eveneens het Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandse Taal vele nieuwe woorden opnemen, die in het Zuiden sinds vele eeuwen nagenoeg algemeen in gebruik zijn. | |
[pagina 46]
| |
In het teken der samenwerking staan nog het Nederlands en het Vlaams Filologencongres. Beide congressen behouden wel een zekere zelfstandigheid, maar dan toch zó, dat om het jaar het Nederlands en het Vlaams congres gehouden wordt met ruime medewerking van beide landen. Dank zij deze samenkomsten kunnen jaarlijks honderden leraren elkaar ontmoeten en van gedachten wisselen. Van des te meer belang is dit contact, omdat deze congressen zich niet enkel tot de Germaanse, Romaanse, klassieke, Oosterse en Afrikaanse talen en tot de neerlandistiek beperken, maar ook nog secties over pedagogiek, geschiedenis, volkskunde, ethnologie, wijsbegeerte en musicologie hebben opgericht. Sinds 1951 wordt jaarlijks ook een Conferentie der Nederlandse Letteren gehouden, waarbij de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van Noord en Zuid op het gebied van letterkunde en bibliotheekwezen, van uitgeverij en boekhandel en van radio bijeenkomen om een nauwere samenwerking na te streven. Zij had plaats te Brussel in October 1951, te 's-Gravenhage in December 1952, te Antwerpen in November 1953 en weer te 's-Gravenhage in November 1954. Men heeft besloten om de drie jaar aan de Conferentie een openbaar karakter te geven met culturele manifestaties, zoals toneelopvoeringen en letterkundige tentoonstellingen, terwijl de conferenties in de andere jaren werkvergaderingen zullen zijn met een meer besloten karakter. Onder de benaming Nederlandse Letterkunde in Honderd Schrijvers werd einde 1952 een interessante literaire tentoonstelling gehouden te 's-Gravenhage; daarna werd zij achtereenvolgens overgebracht naar Amsterdam, Gent, Brussel en Antwerpen. Deze tentoonstelling beoogde door handschriften, eerste-druk-uitgaven, teksten, portretten en zo meer, de honderd meest markante figuren uit de letterkunde van Noord en Zuid vóór 1900 onder de aandacht te brengen. Bij deze gelegenheid werd een rijk geïllustreerde catalogus De Nederlandse Letterkunde in Honderd Schrijvers uitgegeven, die reeds in April 1953 een herdruk beleefde. Als aanvulling verscheen in 1954 een tweede deel Honderd Schrijvers van onze Eeuw, dat zich beperkte tot een galerij portretten met een korte typering van elke schrijver. De Nederlands-Belgische Culturele Commissie organiseerde eveneens een tentoonstelling De vijftig best verzorgde Boeken in Nederland en Vlaanderen. In België werd zij in 1951-1952 achtereenvolgens gehouden te Brussel, Gent, Kortrijk, Hasselt, Turnhout, Antwerpen en Leuven. Voorbereidingen zijn getroffen voor de samenstelling van een Nederlands-Vlaamse literatuurgeschiedenis, waarin beide literaturen als één geheel zullen worden behandeld. Tenslotte moet nog vermeld dat talrijke Nederlandse letterkundigen in België voordrachten hielden, en Belgische letterkundigen in Nederland. In de reeks Middagen van de Poëzie in de Residence Schouwburg te Brussel traden sinds 1950 o.a. als sprekers op Adriaan Roland Holst, Jan Engelman, Anton van Duinkerken, Jan Greshoff en Bertus Aafjes. | |
6. Wetenschappelijke en Universitaire SamenwerkingVan het grootste belang voor het geestelijk leven van de beide Lage Landen zijn de contacten tussen de beoefenaars der wetenschap, uitwisseling van hoogleraren, studiebeurzen en studiereizen voor onderzoekers en studenten.
Ruilprofessoren. In het kader van het Nederlands-Belgisch Cultureel Accoord | |
[pagina 47]
| |
geven sinds 1946 jaarlijks tien Belgische professoren enkele gastcolleges aan Nederlandse en zestien Nederlandse hoogleraren aan Belgische universiteiten. Om een nauwer contact tussen de inviterende universiteit en de gastprofessor te bevorderen, heeft men in 1953 de proeve genomen van uitwisseling van hoogleraren in de geschiedenis voor een periode van vier à zes weken. Zo ruilde Prof. J.A. Van Houtte van Leuven met Prof. L.J. Rogier van Nijmegen, en Prof. H. Van Werveke van Gent met Prof. P. Geyl van Utrecht. In November 1954 had er een uitwisseling van professoren in strafrecht plaats tussen Leuven en Utrecht. Naast deze door de regeringen gesubsidieerde uitwisseling, bestaat er ook nog een privé-overeenkomst tussen de universiteiten van Leuven en Nijmegen, zodat daar elk jaar een uitwisseling plaats heeft.
Studiebeurzen. Aan pas-gediplomeerden en universiteitsstudenten, die hun wetenschappelijk onderzoek in het andere land wensen voort te zetten of documentatie voor hun proefschrift verlangen te verzamelen, verleent de Gemengde Technische Commissie jaarlijks, zowel in Nederland als in België, studiebeurzen voor de duur van ongeveer honderd beursmaanden. Ook jonge kunstenaars, die zich in het andere land verder willen bekwamen, komen hiervoor in aanmerking. De studiebeurzen lopen over een termijn van 1 à 6 maanden, zodat jaarlijks een 30 à 40 aanvragen kunnen worden ingewilligd. Eén detail valt op: onder de 158 Belgen die in 1946-1951 een studiebeurs voor Nederland kregen, waren er 53 medici, 40 studenten of licenciaten in de letteren en wijsbegeerte, 19 in de wis-, natuur- en scheikunde en slechts drie jonge schilders; onder de 132 Nederlanders die in dezelfde periode naar België kwamen waren er 48 voor letteren en wijsbegeerte, 18 voor rechten, 10 voor geneeskunde, 10 voor wis- en natuurkunde, enz., maar 24 jonge kunstenaars, die 151 beursmaanden op een geheel van 437 in beslag namen. Hierdoor ziet men dat de specialisatie van de Nederlandse geneeskunde in psychiatrie en kindergeneeskunde ook België ten goede komt, terwijl het voortreffelijk Hoger Instituut voor Kunsten te Antwerpen de Nederlandse jonge schilders trekt wegens een grotere sensibiliteit en minder academisme. Bovendien heeft de Gemengde Technische Commissie een niet gering aantal studiebeurzen aan wetenschappelijke onderzoekers toegekend, met het oog op een studieverblijf in het andere land.
Studiereizen en speciale Opdrachten. De Gemengde Technische Commissie geeft ook toelagen voor groepsreizen van studenten onder leiding van hun professoren, of aan professoren en hun medewerkers, om de wetenschappelijke inrichtingen en musea van het andere land te bezoeken. In 1946 werd ook een studiereis van 40 Belgische bibliothecarissen georganiseerd naar Rotterdam, Den Haag, Haarlem, Amsterdam, Laren, Bussum, Utrecht en Breda, en in 1947 een tegenbezoek van 60 Nederlandse bibliothecarissen aan Antwerpen, Gent, Brugge en Brussel. Zelfs werd in 1948 een week-end van Nederlandse artisten gehouden te Deurle en te Sint-Martens-Latem, waarna een groep Belgische schilders en beeldhouwers te Amsterdam op bezoek kwam.
Theologie en Ascese. Wat op dit gebied gebeurt, heeft nog niet de aandacht getrokken van de Gemengde Technische Commissie: bij gebrek aan subsidies is het hier gepresteerde veel minder opvallend, maar door zijn spontaniteit is het anderzijds een zuiverder waardemeter om de opinie te peilen. | |
[pagina 48]
| |
In 1938 begon het tijdschrift te verschijnen: Bijdragen uitgegeven door de philosophische en theologische faculteiten der Nederlandse Jezuïeten, later Noord- en Zuidnederlandse Jezuïeten, waarvan de omslachtige titel intussen op samenwerking van Noordnederlanders en Vlamingen doelde. Sinds 1953 heet dit tijdschrift Bijdragen. Tijdschrift voor philosophie en theologie. Het staat onder de leiding van de professoren der Jezuïetische faculteiten van filosofie en theologie te Leuven, Maastricht en Nijmegen, en geniet sinds 1954 een subsidie van de Belgische regering. Deze studiehuizen organiseren ook jaarlijks drie symposia, om de beurt in het Noorden en in het Zuiden, om gezamenlijk theologische en filosofische problemen te bespreken. Of andere orden of de diocesane clerus dergelijke symposia organiseren is ons niet bekend. Onder leiding van de Noordnederlandse Dominicanen verschijnt sinds 1952 het Theologisch Woordenboek. Ofschoon enkele Zuid-Nederlanders als medewerkers zijn aangeworven, kan men helaas niet zeggen dat dit een gemeenschappelijk werk van Noord en Zuid is. Dit kan echter wel gezegd worden van het Bijbels Woordenboek dat intussen zijn tweede druk beleeft, en in het Duits, Frans en Engels wordt vertaald. Het bekende Ruusbroec-genootschap te Antwerpen, telt sinds de laatste wereldoorlog ook Noord-Nederlanders onder zijn leden. Zijn tijdschrift Ons Geestelijk Erf wordt door Noord- en Zuid-Nederlanders geschreven en bestudeert de vroomheid van de hele Nederlanden. Ook de jaarlijkse Studiedagen voor de geschiedenis der Nederlandse vroomheid getuigen van een uitgesproken Lagelandse opvatting. Andere ascetische en liturgische tijdschriften als Tijdschrift voor geestelijk leven, Sanctissima Eucharistia, enz. zijn Nederlands-Vlaams opgevat. Ook op het gebied der katechese is er toenadering. Er is geregeld Zuidnederlandse medewerking aan Verbum, terwijl aan het weldra te openen Hoger Katechetisch Instituut te Nijmegen twee Zuid-Nederlanders zullen doceren.
Filosofie. Reeds in 1927 richtte de N.V. Standaard-Boekhandel te Antwerpen en de Uitgeverij N.V. Dekker en van de Vegt te Nijmegen-Utrecht de Philosophische Bibliotheek op. Bij de viering van het tienjarig bestaan in 1937 mocht Prof. Dr F. Van Goethem verklaren: ‘Een van de eigenaardigheden van de Philosophische Bibliotheek is wel dat zij gebouwd werd op een culturele samenwerking tussen Noord- en Zuid-Nederland.... In elk geval, bewijst dit werk dat de gehele Nederlandse cultuur langs den weg van samenwerking tussen Noord en Zuid kan worden gebaat’Ga naar voetnoot3). Tot nog toe zijn een 55 boekdelen in deze reeks verschenen, en men mag gerust zeggen dat het hoge peil en het succes van de reeks grotendeels te danken zijn aan de ruime keuze van medewerkers in Noord en Zuid. Een andere uiting van intense samenwerking is ongetwijfeld het in 1939 gestichte Tijdschrift voor Philosophie, dat Noord- en Zuid-Nederlanders in zijn redactie en onder zijn vaste medewerkers telt. Een afdeling van dit tijdschrift is het Bibliographisch Repertorium, wellicht de meest volledige bibliografie over wijsbegeerte die in de wereld verschijnt. Uit dit repertorium is onder de redactie van Prof. Dr G.A. De Brie O.P. van Leuven, de monumentale Bibliographia philosophica (1934-1945) gegroeid, die door het Spectrum wordt uitgegeven. | |
[pagina 49]
| |
Geschiedenis. Deze wetenschap bekleedt in zover een unieke plaats dat de Nederlandse en Belgische historici, vooral sinds de laatste wereldoorlog, niet enkel met elkaar samenwerken, maar nagenoeg allen tot de Lagelandse opvatting van onze nationale geschiedenis zijn gekomen. Behalve in talloze boeken en artikels komt dit vooral op driedubbele wijze tot uiting. Een eerste maal in 1939 te Rotterdam en sedert 1947 jaarlijks houden een twintigtal Nederlandse en een twintigtal Belgische vooraanstaande historici, voor het merendeel professoren, beurtelings in een Nederlandse en in een Vlaamse universiteitsstad een tweedaags Nederlands-Belgisch Historisch Congres, waar bepaalde aspecten van de geschiedenis der Nederlanden onder de loupe worden genomen. Van 1938 tot 1941 verschenen de Nederlandsche Historiebladen. Driemaandelijksch Tijdschrift voor de geschiedenis en de kunstgeschiedenis der Nederlanden. Sinds 1946 verschijnen de Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden onder redactie van drie Nederlandse, drie Belgische en een Zuidafrikaanse professor, die, naast wetenschappelijke artikels en recensies, een waardevolle kroniek bevat waarin alle boeken en artikels over de geschiedenis van de Nederlanden en van Zuid-Afrika worden opgenomen. Tenslotte werken bijna alle Nederlandse en Belgische historici van naam mee aan de twaalfdelige Algemene Geschiedenis der Nederlanden, waarvan zo pas het zevende deel van de pers kwam.
Rechten. Dank zij het initiatief van Prof. Van Dievoet uit Leuven en Prof Meyers uit Leiden ontstond in September 1947 een Commissie voor vergelijkende studie van het recht in België en Nederland. Deze privé-commissie streeft naar een gelijkmaking van de rechtskundige terminologie in beide landen, en heeft aanleiding gegeven tot het oprichten van een onder het Ministerie van Justitie ressorterende Drie-landen Commissie voor unificatie van de wetgeving der drie Benelux-landen. Reeds in 1947 hielden de Nederlandse en Belgische strafrechtkundigen in beide landen een samenkomst; in Juni 1949 werd te Brussel een rechtshistorisch congres gehouden en in Januari 1951 te Leuven een congres van het interuniversitair rechtsgenootschap.
Vlaams-Nederlandse Academiedagen. In October 1953 werden voor het eerst te Brussel en in October 1954 opnieuw te Amsterdam de Vlaams-Nederlandse Academiedagen gehouden. Hier komen bijeen een 25-tal leden van de drie Koninklijke Vlaamse Academiën nl. voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, voor Taal- en Letterkunde, en voor Geneeskunde, met vertegenwoordigers van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen. | |
7. Samenwerking inzake OnderwijsHet is niet gemakkelijk en soms ondoenlijk om bij oudere mensen ingeroeste vooroordelen weg te nemen. Wanneer men er echter in slaagt de na-oorlogse jeugd in een ruime geest van verstandhouding op te voeden, dan zal de culturele toenadering tussen Noord en Zuid in één generatie van uitzicht veranderd zijn. Daarom zijn alle uitingen van samenwerking en wederzijdse waardering tussen Nederlandse en Belgische leerkrachten van kapitaal belang.
Wederzijdse bezoeken van inspecteurs en inspectrices. In Maart 1949 brachten 7 Nederlandse inspecteurs van het Middelbaar Onderwijs een bezoek aan hun | |
[pagina 50]
| |
Belgische collega's en kregen de gelegenheid om kennis te maken met de organisatie en de onderwijsmethoden in België. Kort daarop brachten 6 Belgische inspecteurs een tegenbezoek waarbij zij kennis namen van de organisatie, oriëntering, wetgeving en inspectie van het Middelbaar Onderwijs in Nederland. Sedertdien werden verscheidene studiebezoeken georganiseerd meestal voor de inspecteurs en inspectrices en soms voor leerkrachten in het kleuter-, lager-, technisch- en middelbaar onderwijs. Zelfs hadden in November 1952 en 1953 te Baarn en in April 1953 en 1954 te Keerbergen (België) studiedagen plaats van prefecten, rectoren en directeuren van het M.O. in België en Nederland.
Veertiendaagse Vacantiecursus voor leraren en onderwijzers. In de zomer van 1951 vond in Amsterdam de eerste vacantiecursus plaats voor een 120 tal Belgische leraren en leraressen, waaronder bijna een vierde Walen. Het succes was zo groot dat van af 1952 jaarlijks twee cursussen werden gehouden, één speciaal voor leraren en één voor onderwijzers. Als tegenhanger van deze vacantiecursus te Amsterdam werd in 1953 te Gent-Luik en in 1954 te Gent-Brussel een vacantiecursus voor een 70 Nederlandse leerkrachten ingericht. De bedoeling is de leraren nader te brengen tot de cultuur van het andere land. Daartoe worden door vooraanstaande personen op het gebied van wetenschap, kunsten en onderwijs voordrachten gehouden en worden excursies gemaakt naar scholen, musea, kunstgebouwen en allerlei bezienswaardigheden van het nabuurland. Gedurende de cursussen te Amsterdam krijgen de Belgische leerkrachten ook practische oefeningen in het zuiver spreken en schrijven van het Nederlands.
Gelijkwaardigheid der diploma's. Bij koninklijk besluit van 20 November 1948 en van 2 April 1949 verleende Nederland toegang tot de universiteiten aan Belgische gediplomeerden van het Middelbaar Onderwijs. Van Belgische zijde verleende het Regentsbesluit van 25 Mei 1949 een dergelijke machtiging voor Nederlandse diploma's van middelbare studiën van de hogere graad. Daarenboven verschenen in Nederland de koninklijke besluiten van 16 December 1949 en 12 October 1950 waarbij aan houders van Belgische universitaire diploma's vrijstelling van bepaalde examens aan Nederlandse instellingen van hoger onderwijs wordt verleend. In België kan de Minister van Openbaar Onderwijs, na eensluidend advies van de bevoegde faculteit, van bepaalde examens ontslaan. Toch wordt nog een Belgisch wetsontwerp voorbereid om de volledige gelijkwaardigheid toe te staan. Wanneer Nederlandse en Belgische studenten, zonder vertraging in hun academische opleiding, een deel van hun studiën of zelfs hun volledige hogere studiën in het zusterland zullen kunnen doen, zal dit een enorme invloed hebben op de wetenschappelijke en culturele betrekkingen tussen Noord en Zuid. | |
8. KunstmanifestatiesTentoonstellingen van plastische kunst. Na de tweede wereldoorlog werden de Nederland-Belgische culturele betrekkingen met de grote klok ingeluid. De Hollandse Schilderkunst van Jeroen Bosch tot Rembrandt, 121 schilderijen van grote meesters, lokten in 1946 het Belgische grote publiek en vele buitenlanders: te Brussel waren er 154.000 bezoekers en te Antwerpen 28.500. Evenzo behaalde de tentoonstelling Jan van Eyck tot Rubens, 93 geschilderde meesterwerken van | |
[pagina 51]
| |
Vlaamse schilders, in het Noorden een merkwaardig succes: te Amsterdam telde men 82.000 bezoekers en te Rotterdam 35.000. Sedertdien worden elk jaar in een paar Nederlandse steden Belgische kunstwerken geëxposeerd en in enkele Belgische steden Nederlandse kunst. Zo gingen naar Nederland werken van Rik Wouters, Constant Permeke, de school van Latem, Opsomer, Gustaaf Van de Woestijne, Edgard Tijtgat, Gust De Smet, Jacob Smits en talrijke andere schilders en beeldhouwers; in België kreeg men te bewonderen Nederlandse sierkunst, stedebouw en volkshuisvesting, grafiek en bronzen, naast Van Gogh, Breitner, Kruyder, enz. Deze kunstenaars, die het diepste in de volksziel beroeren, zijn vaak de beste gezanten om bij de bevolking een geestelijke toenadering te bewerken.
Muziek. In Mei 1946 voerde het Ceciliakoor van Antwerpen met de medewerking van het Nationaal Orkest, te 's-Gravenhage en te Amsterdam het dramatisch oratorium van Paul Claudel - Arthur Honegger Jeanne d'Arc au bûcher uit. De dirigent Lodewijk De Vocht bereikte met zijn 350 uitvoerenden zulk een succes dat hij het jaar daarop een tweede uitvoering te Amsterdam en te 's-Hertogenbosch gaf. In 1946 trad eveneens het Belgisch Nationaal Orkest onder leiding van Désiré Defauw op te Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, en het orkest van de Belgische Nationale Radio-omroep te 's-Gravenhage en te Groningen. De Vlaamse organist Flor Peeters gaf in October 1948 vier orgelconcerten in Nederland, terwijl in 1950, ter gelegenheid van het Hollands Festival, de Vlaamse beiaardier Staf Nees een kunstreis door Nederland maakte. In 1952 verkreeg Pro Musica Sacra veel bijval te 's-Gravenhage. In Maart 1946 trad het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel op in de vier universiteitssteden van België en hetzelfde koor zong in April 1951 te Mechelen en te Brussel voor de vereniging Middagconcerten. Het Concertgebouw-orkest van Amsterdam trad met zijn meer dan honderd artisten o.l.v. Ed. van Beinum in 1946 op te Brussel, Luik, Gent en Antwerpen en in 1948 opnieuw te Antwerpen, telkens met een overweldigend succes. Op 8 Mei 1954 gaf de Nederlandse Bachvereniging in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen een hoogstaande uitvoering van de Hohe Messe. Op initiatief van de Nederlands-Belgische Culturele Commissie hielden een tiental Nederlandse en een tiental Belgische jongere toondichters op 16-18 Juni 1954 studiedagen te Amsterdam ‘ten einde te geraken tot een grondige kennis van de scheppende toonkunst in beide landen in het algemeen en van elkanders persoon en werken in het bijzonder’. Het zou ons te ver voeren een overzicht te geven van de uitwisseling van Nederlandse en Belgische artisten en ensembles, die sinds 1948 onafgebroken plaats vindt.
Toneel. Van Belgische zijde voerde in April 1948 het Théatre National te Utrecht, Amsterdam en 's-Gravenhage Les Quatre Fils Aymon op, terwijl in 1951 het Nationaal Toneel van België een groot succes behaalde te Amsterdam met de opvoering van Trijntje Cornelis van Const. Huygens. Onlangs gaf deze groep met brio en groot vakmanschap in regie en spel te Rotterdam een voorstelling van Victor Hugo's Ruy Blas. Herhaaldelijk is het Vlaams Reizend Volkstheater opgetreden in Noord-Brabant. Het Nederlands toneelgezelschap Comedia onder regie van Johan de Meester hield in Maart 1948 een tournee in Vlaanderen en vertoonde Glazen Speelgoed | |
[pagina 52]
| |
van Tennessee Williams te Leuven, Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge en Mechelen. Shakespeare's King Lear werd in 1949 te Antwerpen door het Amsterdams Toneel opgevoerd, en Shakespeare's Leer om Leer door Comedia te Brussel in October 1951. Onlangs werd onder voorzitterschap van Herman Teirlinck een bijzondere commissie opgericht om tot drukkere uitwisseling op toneelgebied te komen. Deze zal van af het seizoen 1955-1956 verwezenlijkt worden. Sinds enige tijd is het Nederlands maandblad Het Toneel een tijdschrift voor Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika geworden.
Boekwezen. Dank zij de Nederland-Belgische Commissie van uitgevers en ambtenaren werden de hatelijke contingenteringen en deviezenbeperkingen van na de oorlog, zo spoedig als doenlijk was, verzacht en tenslotte opgeheven. Van af 1 Februari 1955 worden nu ook alle in- en uitvoertaksen van artikelen van pedagogische, wetenschappelijke en culturele aard tussen België en Nederland afgeschaft. Ofschoon de vooringenomenheid van de Nederlandse lezer voor het Vlaamse boek nog verre van overwonnen is, toch is, naar een der voornaamste Vlaamse uitgevers mij verzekerde, de invoer van Vlaamse boeken in Nederland, in vergelijking met vóór de oorlog, vertienvoudigd. De expositie van 13 tot 24 April 1954 Het Nederlandse boek in Vlaanderen heeft de Amsterdammers kunnen overtuigen van de degelijkheid en de verzorgde afwerking van de Belgische productie.
Film. Een eerste maal in Maart 1953 te 's-Gravenhage en in October 1953 te Brussel hielden Belgische en Nederlandse cineasten studiedagen, waar zij elkaar leerden kennen en hun plannen en techniek bespraken. Uit deze contacten ontstond het plan om gezamenlijk documentaire en didactische films te produceren. In aansluiting hierbij werden einde 1953 in België tournees van Nederlandse en in Nederland van Belgische documentaires gehouden. Het filmblad Filmfront brengt geregeld bijdragen van vooraanstaande filmcritici uit het Zuiden.
Radio. De Gemengde Technische Commissie treft telkenjare schikkingen om een zeker aantal Nederlanders voor de Belgische radio, en Vlamingen voor de Nederlandse radio te laten spreken. Maar op dit gebied hebben zich verwikkelingen voorgedaan, waarover wij hier niet kunnen uitweiden. | |
9. Volksopleiding en CultuurdagenStichting-Lodewijk de Raet. De laatste jaren heeft deze Stichting, onder de stuwende leiding van Dr M. Vanhaegendoren, zich voor de vernieuwing van de volkscultuur, de ontwikkeling van de samenhorigheid en een grondiger kennis van sociale en economische problemen in Vlaanderen ten zeerste verdienstelijk gemaakt. Regelmatig inviteert de Stichting-Lodewijk De Raet op eigen kosten enige Nederlanders op haar studieweken en week-ends, zoals ook soms Vlamingen in de Nederlandse volkshogescholen te gast zijn. De Stichting nodigt ook geregeld Nederlandse sprekers uit en bezorgt hun tevens spreekbeurten bij andere culturele en sociale groeperingen in Vlaanderen. Het belangrijkste nochtans voor het hier behandeld onderwerp is het drietal jaarlijkse volkshogeschool-reizen van een 20 à 30 Vlamingen naar Nederland. Deze zijn dan sociaal, cultu- | |
[pagina 53]
| |
reel of agrarisch opgevat en geven in acht dagen aan deze Vlamingen, die minstens normaal- of middelbare studiën hebben gedaan, een dieper inzicht in de Nederlandse toestanden. Ook van Nederlandse zijde werden aldus reeds 6 of 7 reizen naar Vlaanderen georganiseerd. Behalve enige lessen stonden b.v. op het program een bezoek aan Brugge, het IJzerkruis, Roeselare (Blauwvoeterie), Gent, Brussel, Leuven en Lier met de door Koning Willem I opgerichte normaalschool.
Tijdschriften en Encyclopedieën. Het Belgisch-Nederlands tijdschrift voor sociaal-cultureel groepswerk Volksopleiding, waarvan in Januari 1952 het eerste nummer verscheen met een Ten Geleide van de Minister van Openbaar Onderwijs in België P. Harmel en van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in Nederland Th. Rutten, leert zijn duizenden abonné's in Nederland en België het nabuurland beter kennen en waarderen. Het Vlaams Opvoedkundig Tijdschrift en Dux verheugen zich nu meer dan vroeger in medewerkers en lezers aan de andere zijde van de staatsgrens. Tenslotte hebben de Katholieke Encyclopedie, de Grote Winkler Prins, de Katholieke Encyclopedie voor Opvoeding en Onderwijs en talrijke andere, het Noordnederlandse en het Vlaamse volk ontegenzeggelijk dichter bij elkaar gebracht. Evenzo hebben tijdschriften als Kultuurleven, Dietsche Warande en Belfort, Het Spoor, en Nieuw Vlaams Tijdschrift in Vlaanderen, en De Gids, De Nieuwe Stem, Critisch Bulletin en Maatstaf in Nederland medewerkers uit het nabuurland, terwijl Streven een honderd procent Benelux-blad is.
Cultuurdagen. Elke zomer hebben de Groot-Kempische Cultuurdagen plaats onder de auspiciën van Brabantia Nostra en van de Vereniging van de Kempische Schrijvers. Dank zij de feilloze organisatie door de Hilvarenbeekse onvermoeide burgemeester Dr Meuwese, de hoogstaande voordrachten door telkens een Nederlander en een Vlaming, en allerlei culturele prestaties, groeien deze dagen telkens uit tot een echte verbroedering van de mensen aan beide zijden ‘van die grillig afgebakende landsgrens’. Tussen de zustersteden Antwerpen-Rotterdam en Tilburg-Turnhout had reeds herhaaldelijk een culturele uitwisseling plaats met concerten, toneelvoorstellingen of beeldhouwtentoonstellingen. De Nederlandse Cultuurdagen van het Erasmus-Genootschap te Gent hebben elk jaar een ruime weerklank. In 1953 was het onderwerp: Taak en zending der Nederlanden; in 1954: de Nederlandse volkswelvaart. Het Nederlands-Vlaams Studentencongres te Leuven op 17-19 Februari 1954, waaraan ook een delegatie van Zuid-Afrika deelnam, groeide uit tot een geweldig succes. Het onderwerp was: de hedendaagse samenwerking tussen Noord en Zuid in Benelux-verband. Het Studentencongres der Nederlanden werd dit jaar gehouden op 9-11 Februari te Amsterdam. Tenslotte moeten wij nog de samenwerking in bijeenkomsten en uitwisselingen vermelden tussen de Culturele Raad Limburg in Nederland en de Limburgse Culturele Raad in België. | |
10. Gezamenlijk optreden in het BuitenlandIn tegenstelling met hetgeen op economisch, politiek en militair gebied gebeurt, hebben de beide Lage Landen op cultureel gebied slechts zelden naar | |
[pagina 54]
| |
buiten samengewerkt. En toch hebben ze zoveel gemeenschappelijks in de kunst en cultuur van hun rijk verleden, dat hier werkelijk een grote leemte bestaat. Wel werd aan de New York University een Belgisch-Nederlandse leerstoel opgericht met een Belg als titularis, wel plegen op de Unesco-congressen de afgevaardigden van beide landen overleg om zoveel mogelijk samen op te treden, maar dit is dan ook nagenoeg alles. Aangezien het bevestigen van de culturele eenheid van Benelux naar buiten van zo groot belang is om de talloze vooroordelen van buitenlanders te overwinnen, durven wij toch verhopen dat de talrijke en grote moeilijkheden van een culturele samenwerking op dit gebied overwonnen zullen worden. | |
BesluitWij mogen ons niet ontveinzen dat er tussen Noord en Zuid grote tegenstellingen bestaan. Meer dan drie eeuwen geschiedenis worden niet in één generatie ongedaan gemaakt. Het feit trouwens dat België en Nederland twee staten vormen elk met hun eigen bestuursapparaat en politiek leven, hun eigen economische en demografische problemen, hun eigen kranten en tijdschriften, hun eigen radio en televisie, bestendigen voortdurend die verscheidenheid. En last not least er zijn wezenlijke psychologische tegenstellingen: de ‘Hollander’ wordt gestoord door de onstandvastige, vaak luidruchtige en op improvisatie ingestelde Belg, hij haalt de schouders op voor zijn Vlaams, al is hij heimelijk wat afgunstig op zijn Frans; de Vlaming daarentegen kan lastig overweg met de ‘stijve’ koele, alles organiserende ‘Hollander’, hij vergeeft hem moeilijk zijn warsheid tegenover de Vlaamse kwestie en duldt volstrekt niet meer van uit de hoogte als tweederangs burger te worden aangezien. Toch moet men deze tegenstellingen niet op de spits drijven. Eenheid wil allerminst zeggen eenvormigheid. De verscheidenheid binnen hetzelfde taal- en cultuurgebied brengt juist verruiming en verrijking voor al wie de verwante cultuuruitingen in zich weet op te nemen. De cultuurafstand tussen een Siciliaan en een Lombardijër, tussen een Pruis en een Beier, tussen een Marseiller en een Parijzenaar is heel wat groter dan tussen een Nederlander benoorden de Moerdijk en een West-Vlaming. Maar alle Italianen, Duitsers en Fransen zijn zich bewust tot één cultuur te behoren, wat bij alle Nederlanders nog niet het geval is. Uit ons exposé is gebleken dat er vooral sinds 1938 een spontane, uitgesproken wil tot toenadering bij tal van vooraanstaande Noord- en Zuid-Nederlanders te constateren valt. Sinds de oorlog echter is er werkelijk een ander klimaat ontstaan. Niet alleen hebben de regeringen van Nederland en België de culturele toenadering ten zeerste in de hand gewerkt, maar talrijke privé-initiatieven hebben vooral in wetenschappelijke kringen tot samenwerking geleid. Nu stilaan een Verenigd West-Europa, althans op economisch, militair en zelfs politiek gebied ontstaat, rust op alle Nederlanders de plicht hun cultuur te midden van de wereldculturen in stand te houden. Aldus zullen ze niet alleen voor hun nakomelingen het aan eigen aard aangepaste milieu en het adequate instrument veilig stellen om zich tot eersterangs cultuurmensen op te werken, maar zij zullen, zoals Minister Harmel eens zei, de Lage Landen in staat stellen te ‘jouer au sein de l'Europe une fonction de catalyseur’. De eenheid en het behoud van de taal en cultuur van 15 millioen Nederlanders is een zaak die de Nederlanders, Europa en meteen de hele wereld aangaat. |
|