Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| |
ForumEen nieuwe Bijbel-atlasDe groeiende belangstelling voor de Heilige Schrift bij de Katholieken zowel als de grote vooruitgang in de wetenschappelijke kennis van het Oude Oosten maakten de publicatie van een nieuwe Bijbel-atlas tot een dringende noodzakelijkheid. Vergeleken met de oude atlassen van Hagen (1907), Guthe (21926) en Adam Smith (21936), die enkel een reeks kaarten en een register bevatten, wordt hier een nieuwe opvatting gehuldigd overeenkomstig de eisen waaraan tegenwoordig een atlas moet voldoen. In die geest werd ook reeds de grote Westminsteratlas (1946) samengesteld, doch in het werk van P. Grollenberg en Dr Van DeursenGa naar voetnoot1) lijkt ons deze nieuwe methode veel consequenter en doelmatiger doorgevoerd. De bedoeling is nl. dat de lezer niet alleen op nauwkeurige kaarten de Bijbelse plaatsen en andere geographische bijzonderheden zal kunnen terugvinden, doch dat hij zo concreet en zo levendig mogelijk heel de Bijbelse geschiedenis van dichtbij kan volgen en meeleven. Daarom bevat deze atlas niet alleen 36 kaarten, maar ook een overzichtelijke Bijbelse geschiedenis, in het historisch kader van de verschillende cultuurperioden waarin ze zich ontwikkeld heeft, van het Oude Egypte tot aan het Romeinse Keizerrijk. Die lange geschiedenis wordt zeer aanschouwelijk gemaakt door een groot aantal (408) prachtige foto's, die de tekst zelf illustreren, en het kostbaarste uitmaken van dit werk. Een inleidend hoofdstuk beschrijft het geographisch kader van het Nabije Oosten, de techniek der Bijbelse aardrijkskunde, de moderne opgravingen in Palestina en de eigen kenmerken van de geschiedschrijving in de Oudheid. Hier voelt men een vakman aan het woord. P. Grollenberg heeft persoonlijk deelgenomen aan drie van de vier campagnes der Bijbelschool van Jeruzalem te Tell el-Farah, een belangrijke plaats ten N. van Sichem, misschien te identificeren met het Bijbelse Tirsa, de eerste residentie van de koningen van Israël, vóór hun vestiging te Samaria. In de uiteenzetting over de techniek en de betekenis van die opgravingen klinkt de persoonlijke ervaring van de beroepsarcheoloog door. Dit archeologisch standpunt wordt wellicht het meest beklemtoond in heel het werk. Na de inleiding wordt de geschiedenis van Israël geschetst op suggestieve wijze, volgens een indeling in zes hoofdstukken, beantwoordend aan de levensperioden van een mens: de wording en de jeugd van Israël, van de tijd van de patriarchen tot aan de woestijnperiode; de rijpe zelfstandigheid in de bloeiende periode der koningen; de ontrouw, gevolgd door de straf van de dubbele ballingschap; de tijd van inkeer en hoop, vanaf de terugkeer uit Babylon; ten slotte de ondergang van het Jodendom en samen daarmee het opkomen van de Kerk, het nieuwe Israël. De culturele en historische achtergrond van die verschillende perioden wordt telkens uitstekend beschreven, vooral voor de oudste tijden. Het is wel jammer dat nergens chronologische tabellen worden aangetroffen, waarmee men zich aanstonds zou kunnen oriënteren binnen het kader van ieder tijdvak. Het ware zeer nuttig geweest op schematische wijze de grote indelingen aan te geven van de geschiedenis der oude rijken, waarmee Israël zo herhaaldelijk in contact is gekomen: Egypte, Mesopotamië, Perzië, de hellenistische rijken, Rome, alsook de lijsten van de koningen van Israël en Juda, en van de eerste Romeinse keizers. Wat de kaarten betreft betekent de atlas van P. Grollenberg een vooruitgang op de vroegere, zelfs op de Westminsteratlas: minder overladen, zodat men ze gemakkelijker kan lezen, is de veelkleurendruk ook uiterst verzorgd; de uitvoe- | |
[pagina 557]
| |
ring door de Uitg. Elsevier verdient alle lof. Een eigen kenmerk is tevens dat op die kaarten, naast de belangrijkste plaatsen, in het kort wordt aangegeven welke rol ze in de Bijbelse geschiedenis hebben vervuld. Op die wijze beginnen ze onder de ogen te leven, door telkens een of andere bijzonderheid uit de Bijbel voor de geest te roepen. Een uitvoerig register van Bijbelse personen en plaatsen, met verwijzing naar de tekst, de kaarten of de afbeeldingen besluit heel het boek. Men heeft het goed idee gehad een korte verklaring toe te voegen, dikwijls ook met verwijzingen naar de voornaamste Bijbelteksten, zodat deze 48 kolommen zowat dienst kunnen doen als een beknopt woordenboek. De klassieke en beproefde manier om (met cijfers en letters langs de randen) het zoeken op de kaarten te vergemakkelijken, werd hier opgegeven, en vervangen door een beschrijving in het register. Dit systeem is echter niet altijd even duidelijk, zoals kan blijken uit een paar voorbeelden: bij de naam Harod (bron van -) lezen wij als uitleg: geboorteplaats van een van Davids helden: doch de kaart waarnaar verwezen wordt, beslaat een hele bladzijde, en het kost heel wat zoeken om die bron eindelijk te ontdekken; hetzelfde geldt voor het woordje Dok, dat enkel wordt verklaard als ‘een burcht’, maar weet wel iedere lezer dat die burcht zich bevindt in de nabijheid van Jericho. Het ware dus wenselijk in een volgende uitgave het gewone procédé met cijfers en letters weer in te voeren. De ware pracht van deze atlas ligt in de foto's. Op dit gebied is hier de Westminsteratlas ver voorbijgestreefd, zowel wat het aantal als de kwaliteit aangaat. Het is een waar genoegen bij het lezen van de tekst telkens ter verklaring een hele reeks kunstvolle illustraties te krijgen: landschappen uit Mesopotamië, met de kronkelende Eufraat; talrijke uitzichten op het oude Egypte, de Nijl, de pyramiden, het Dal der Koningen bij Thebe, waar vele Farao's (o.a. de beroemde Tutanchamon) begraven werden, de voornaamste Egyptische tempels (Karnak, Louqsor), een mooie keuze bas-reliëfs, hiëroglyphen en muurschilderingen. Enkele foto's beslaan een hele bladzijde, b.v. de Sinaï met zijn enorme massa; een paar kunstdetails, gegeven als close-ups, werken zeer suggestief, o.a. de kop van een Farao uit de tempel van Karnak en de blinde harpspeler van Leiden. Tevens vindt men verschillende luchtfoto's, vooral twee van de Jordaanvallei die bijzonder mooi zijn. Uit Palestina zelf treft men de voornaamste en mooiste landschappen aan, doch weinig over de heiligdommen of over het tegenwoordig bedrijfsleven: dit laatste heeft met de aardrijkskunde en de geschiedenis niets meer te maken. Laten we nog wijzen op een paar algemene kenmerken. Een probleem dat moest opgelost worden, was de schrijfwijze van de Bijbelse namen. De bedoeling der samenstellers was een atlas te maken voor heel het Nederlands-lezend publiek. Doch de spelling van de namen uit de Bijbel is verschillend bij Protestanten en Katholieken. Men heeft beslist de Nieuwe Vertaling te volgen van het Nederlands Bijbelgenootschap, die vrijwel geheel aansluit bij de spelling van de Statenbijbel. Voor de Katholieke lezers wordt een lijst gegeven van de namen in de hun bekende spelling, met de overeenkomende vorm die in de tekst staat gedrukt. Sommigen zullen van oordeel zijn dat het Nieuwe Testament (het leven van Jesus en de apostolische tijd) proportioneel een te klein aandeel heeft gekregen. Hier is duidelijk een Oudtestamenticus aan het werk. Dit verklaart dat we over het oude Egypte meer dan 25 afbeeldingen krijgen, en slechts één enkele over Efese, waar Paulus meer dan twee jaar heeft geleefd, waar Johannes bisschop was en stierf, en waar zijn graf wordt bewaard; één enkele ook over Corinthe, dat een van de belangrijkste gemeenten was van de primitieve Kerk. Nochtans zijn vele lezers meer vertrouwd met de evangelies en de brieven van de apostelen, dan met het Oude Testament. Het is waar dat er over de oudste perioden onvergelijkelijk meer kunstschatten kunnen getoond worden, doch voor heel wat bijzonderheden die belang hebben voor het Nieuwe Testament waren fraaie illustraties te vinden; we denken b.v. aan de mozaïeken in de kapel van de vermenig- | |
[pagina 558]
| |
vuldiging der broden te El-Tabgha, ten N. van het meer van Tiberias, en aan sommige gezichten op de belangrijkste heiligdommen. Dit zijn maar een paar lichte schaduwzijden van dit zo verdienstelijk werk. We mogen gerust zeggen dat P. Grollenberg en Dr Van Deursen ons de beste Bijbel-atlas hebben geschonken die op dit ogenblik bestaat. Reeds zijn vertalingen in voorbereiding. We wensen dan ook dat het boek een ruime verspreiding moge vinden om onze heilsgeschiedenis beter te doen kennen. Het zal niet enkel een nuttig werkinstrument worden voor priesters, seminaristen en kloosterlingen, bij de studie van de Bijbel; doch tevens een veilige gids, een aangenaam en kostbaar bezit voor al degenen die de Bijbelse geschiedenis moeten onderwijzen, en voor alle christenen wie de lezing of de wederontdekking van de Heilige Schrift nauw ter harte gaat. I. de la Potterie | |
De opgang van Maria RosseelsMaria Rosseels, de bekende schrijfster van Spieghelken, heeft haar romantrilogie voltooid. Na Elisabeth (De Clauwaert, Leuven, 1953) kwam Ick segh adieu.... (1954), en daarna Het derde land (1954). We volgen Elisabeth Van Dijck, het jonge meisje van de Kloosterhoeve, van haar eerste jeugd tot aan haar dood; en tevens volgen we Maria Rosseels, de begaafde journaliste en romancière, in haar literaire ontwikkeling. Haar menselijke en artistieke evolutie is nog niet voltooid; we willen vastleggen wat deze trilogie ons reeds biedt, maar ook welke verwachtingen ze in ons wekt. Ziehier de korte inhoud. De ruime Kloosterhoeve, ergens benoorden Antwerpen, behoort sinds meer dan drie eeuwen aan de Van Dijck's toe: mensen uit één stuk, stug, eerlijk, goed, vroom naar eigen geest en trots. De boer Lucas Van Dijck heeft van Brigitte Maertens (een vrouw die bij hem niet aarden kon) twee zonen: de oudste, Thomas, gaat op zee: de tweede, Matthias, te Antwerpen getrouwd, komt naar de vaderlijke hoeve terug. Van zijn vrouw Rose Le Roy heeft deze eveneens twee kinderen, Elisabeth en Alex; maar Alex, de vermoedelijke opvolger, verkiest op zijn beurt de zee. En Elisabeth, met Johannes Wouters gehuwd, zal ook haar oudere zoon Raphaël naar de vreemde zien vertrekken, terwijl haar jongere Matthias koppig boer wil zijn. Haar derde kindje, Christine, zal omkomen bij een ongeluk. Drie geslachten dus, en driemaal hetzelfde wedervaren met de kinderen. Daaruit volgt dat Maria Rosseels haar uitgebreid verhaal nogal systematisch opbouwt. Misschien ook dat de realistische roman niet precies haar kracht uitmaakt. Ligt deze in het meer gefantaseerde, symbolische of allegorische verhaal? Dat zal de toekomst moeten leren.
De Van-Dijck-geest is in de oude Lucas Van Dijck geïncarneerd; na diens dood in Elisabeth. Terwijl haar ouders nog leven, en niettegenstaande haar man, beheerst en bestuurt zij de Kloosterhoeve. Wel maakt de aanwezigheid van de oude dienstmeid Barbara veel aannemelijk; toch blijkt uit heel de toestand en de eigenaardige bestemming van de jonge vrouw een uitzonderlijk temperament. Elisabeth is een Van Dijck, met als kenmerk de persoonlijke en totale oprechtheid: zij is vroom voor God, rechtvaardig en mild voor de evenmens, maar verder onbuigzaam en onafhankelijk!.... En de drie boeken bevatten eigenlijk alleen haar levensloop: een vrouw die wandelt voor God en naar God en daardoor haar trots doet overgaan in offerende liefde. Maar Elisabeth is ook een Le Roy van moeders kant: een kind van stadsmensen dus, een beetje avontuurlijk, weifelend en niet zonder egoïsme. Het meisje bracht overigens haar eerste jaren in de stad door; later studeerde en onderwees ze daar, met als diepste ervaringen stadsavonturen. Elisabeth, hoe zelfstandig dan ook, voelt zich tegelijk bedrukt, weifelend en zwak, slachtoffer van veel menselijke verscheurdheid, soms bitter in een spontaan (en toch niet bevrijdend) non-conformisme. Allergevoeligst, ondergaat ze alle gebeuren en elke beïnvloeding: ze zou er onder breken!.... En dit biedt ons een | |
[pagina 559]
| |
andere samenvatting van het levensverhaal: een zwakke en weerloze vrouw vindt, vooral in beproeving en aarzeling, onverwacht de zuiverende, verheffende, sterkende liefde. In Elisabeth Wouters-Van Dijck, de dochter van Rose Le Roy, worstelen twee mensen. De koppig beslissende, de oprechte die behoefte voelt aan God; en de weifelend beïnvloedbare, onderhevig aan stemmingen en mensen. Des te tragischer, en uiteindelijk des te schoner wordt haar bestaan: door beproevingen en conflicten, door ontmoetingen en scheidingen breekt ten slotte de storm van haar hunkeren. Duidelijk is God de sterkste: God, een God van liefde. Maar bestaat het werk dan niet, voor een té groot deel, uit avonturen van de Le Roy in Elisabeth, waardoor de Van Dijck in haar wordt verdrongen? Vertoont het, in de compositie zelf, geen tweeslachtigheid: blijven Soeur Maura, Catherine Stevens, Philip Stevens (om maar de belangrijkste bijfiguren te noemen) tenslotte niet episodisch? En weet men wel goed waar, in dit lange verhaal, het zwaartepunt ligt: de bestemming van Elisabeth als meesteres en moeder in de Kloosterhoeve? of de veelvuldige zielestrijd, tot God haar bij zich neemt? Veel motieven zijn in deze trilogie vervlochten en er is iets te weinig reliëf in het vlechtwerk.
Er is veel subjectiefs in deze verhalen; en dit verklaart structuur en inspiratie, zelfs fouten en onzekerheid. De tweevoudig levende Elisabeth is het spiegelbeeld van de schrijfster; en op de eerste plaats treft ons het onvervaard en beslist zoeken naar de hoogste waarheid. Onvervaard en beslist, met een behoefte aan schaduwloze klaarte! Open en oprecht stelt zij zich voor God; met iets te weinig oog voor zijn ontzagwekkende transcendentie en ondoorgrondelijke liefde, iets te weinig zin voor mysterie en sacramenten. Op de tweede plaats merken we een gevoelig, bijna kwetsbaar, zich inleven in menselijke avonturen en tragiek, zelfs zondigheid en tijdelijke val; een neerbuigen over alle smart, een eerbiedig noteren van elke hunkering naar licht; en tenslotte de verrassende ervaring dat, na beproeving en kwaad, de genade soms machtiger in de ziel kan binnenbreken. Zo staat Maria Rosseels te midden van de mensen: een meewarig gevoelige, door stormen geschud en gebogen; onafwendbaar naar het licht gericht, magnetisch daarheen gedreven. Een kinderlijk-krachtig temperament, dat hinderpalen en moeilijkheden het liefst nog negeert; een menselijk haast-verscheurde, die de ellendigsten het meest moet beminnen! Evenals Elisabeth is zij een stadse Le Roy, nerveus en bewogen, en een landelijke Van Dijck, oprecht als een zuil. Hier zal zij de harmonie moeten vinden: haar bewogen meewarigheid moet opgaan tot een bevredigd berusten in Gods barmhartig geheim. Daarvoor dient zij nog een eindweegs te gaan; en schrijvend zal zij, de geboren schrijfster, die weg begaan. Zullen haar nieuwe boeken dan nog realistische romans zijn? Oefening en ervaring zullen wellicht het evenwicht verleggen: naar onze mening zal het eerder verbeeldingswerk worden, waarbij een kinderlijke vitaliteit, door weemoedige wijsheid getemperd, dichterlijk schept en uitbouwt in een dageraad van hoop. E. Janssen | |
Historia-reeksGa naar voetnoot1)Onder de verschillende reeksen nieuwe geschiedenishandboeken, die de laatste vijf jaar verschenen of ter perse gingen, lijkt deze serie, waarvan drie delen reeds in druk verschenen, wel de meest geslaagde. De auteurs streven ernaar om in het geschiedenisonderricht in België een twee- | |
[pagina 560]
| |
voudige vernieuwing door te voeren: naar de inhoud een meer humanistische opvatting, naar de vorm een meer paedagogische methode. Geschiedenis wordt sinds lang niet meer beschouwd als een louter geheugenvak, maar als een leerstof met humanistisch-vormende waarde, die de leerlingen inzicht moet geven in het verleden als groei naar het heden. Vandaar geen opsomming van wapenfeiten, verdragen, historische détails in chronologische volgorde, maar een oorzakelijk en geconstrureerd relaas van de voorbije tijden langs de schakels van de meest markante historische feiten, waarbij de politieke en militaire factoren hun waarde behouden, maar de vroeger zo vaak verwaarloosde economische, sociale, culturele en religieuze aspecten de uitnemend-historische betekenis krijgen, die ze verdienen. De paedagogische vernieuwing is niet minder verdienstelijk. Het handboek wordt beschouwd als het leerboek van de leerling, niet als de gerésumeerde cursus van de leraar. Het moet dus aangepast zijn aan de intellectuele capaciteit en het assimilatie-vermogen van de leerlingen, die gedurende de zes jaar M.O. een specifieke ontwikkeling ondergaan. Deze beginselen werden in de Historia-reeks consequent toegepast en oordeelkundig doorgevoerd. In De oude volkeren van het nabije Oosten en van Griekenland door F. Adriaens, bestemd voor de 6de humaniora-klasse, enkelvoudige cyclus, treft de eenvoud, de bevattelijkheid, de aanschouwelijke voorstelling, nog vermeerderd door schetsen, tabellen, en grote overzichtelijke kaarten met schaduw-reliëf. Mej. B. van Dorpe weet in Uit voorbije tijden I af te dalen tot op het verstandelijk niveau van de leerlingen voor wie dit handboek bestemd is (1ste jaar M.O., dubbele cyclus), en door haar directe eenvoudige concreet-vertellende, en toch merkwaardig zakelijke en gevatte schrijftrant rechtstreeks tot hun jeugdig gemoed en verbeelding te spreken. De Geschiedenis van België door Prof. Dr M. Dierickx is een zeer geslaagde synthese van onze nationale geschiedenis voor de grotere leerlingen der hoogste klasse M.O. Opvallende hoedanigheden zijn: wetenschappelijke degelijkheid, die ook in een handboek noodzakelijk is; objectiviteit en christelijke geest van verzoening, die vaak in onze Vaderlandse Histories ver te zoeken is; ruim en progressief inzicht in de internationale integratie der groeiende Europese eenheid. De auteur rekent op een begin van historisch inzicht en begrip voor oorzakelijkheid bij de leerlingen, en hecht het gepaste belang aan de periode van het onafhankelijk België sinds 1830, en aan Belgisch Kongo. Er werd voortreffelijk gebruik gemaakt van de paedagogische mogelijkheden, die de moderne typographie biedt: keurige druk, verzorgde bladspiegel, reliëf door verschillende lettersoorten, belangrijke data over twee regels gedrukt, planmatige indeling van de tekst, korte samenvatting in cursiefschrift vóór ieder nieuw hoofdstuk, en een rijke keus kaarten en aangepaste illustraties. Enige opmerkingen: enkele kaartjes - overigens zo duidelijk als met zwart-wit druk bereikt kan worden - zijn wat te klein of te gedetailleerd, zodat de overzichtelijkheid er onder lijdt. Ook schijnt de kaft en de innaai te zwak om bestand te zijn tegen dagelijks gebruik door de schoolgaande jeugd.
Dr F. Martens S.J. |
|