| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Gerard Vann, O.P., Of his Fullness. A Christian Revieuw. - Burns and Oates, London, 1954, 160 pp., 8 s. 6 d.
Deze reeds in 1939 verschenen verzameling instructies bestrijkt de meer belangrijke aspecten van het geestelijk leven. Deugden en ondeugden, de gaven van de H. Geest, enkele sacramenten etc. worden in een voor ieder begrijpelijke vorm behandeld. Het boekje is degelijk genoeg, maar men mene niet dat de inhoud het in diepte en verrassende suggesties haalt bij het recente The Fire and the Sword van dezelfde schrijver.
W. Peters
| |
Bede Jarrett, O.P., The House of God. - Blackfriars Publ., London, 1954, 247 pp., 9 s. 6 d.
De hier verzamelde preken werden door de inmiddels overleden Provinciaal der Engelse Dominicanen bijna 25 jaar geleden te New York gehouden, en in 1930 in boekvorm uitgegeven. Het merendeel heeft als onderwerp het christelijk huwelijk, en het lijden van Christus. Zoals van deze eminente priester te verwachten valt, kenmerkt zich de eerste groep door wijsheid, gezonde kijk op de zaken en waardevolle raadgevingen voor de praktijk, de tweede door oprechte, zelf-beleefde devotie tot de lijdende Christus.
W. Peters
| |
Mgr K. Cruysberghs, Priester? - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1954, 144 pp., Fr. 90, geïll.
Clem. Pereira, S.J., Gott braucht Priester. - Verlag L. Auer, Cassianeum, Donauwörth, 1954, 80 pp., geill., D.M. 0,90.
Twee werken over priesterroeping die, in het kader van de thans in verscheidene bisdommen gevoerde actie, bijzonder welkom zullen zijn.
Het boek van Mgr Cruysberghs, rijk uitgegeven en overvloedig geïllustreerd, is evenzeer voor de ouders bedoeld als voor de jeugd zelf. In volkse trant biedt het een bonte afwisseling van theoretische uiteenzettingen, verhalen, spreuken en verzen, waarin een hele theologie en pastoraal van de diocesane priesterroeping is uitgewerkt. Het is een mild, gemoedelijk boek, wijs en bedachtzaam, volkomen op de Vlaamse psyche afgestemd en in de rustige toon geschreven die Mgr Cruysberghs eigen is. Het stemt tot edelmoedigheid en geestdrift, maar zonder ooit hinderlijk opdringerig of dweperig te worden, en zonder ooit in al te goedkoop enthousiasme de concrete moeilijkheden over het hoofd te zien. Een ideaal priesterboek, vooral voor landelijke Vlaamse milieux.
De brochure van P. Pereira, even solied en zakelijk, evenzeer theologisch gefundeerd, even realistisch beheerst, wortelt meer in de huidige Duitse toestanden: het beklemmende na-oorlogse priestertekort, de diasporatoestanden, de Ostvertriebenen, en een door leed en ontgoochelingen geharde, technisch-zakelijk georiënteerde jeugd. Zijn werk richt zich rechtstreeks en uitsluitend tot de jeugd zelf, en het draagt in voorstelling en stijl een veel heftiger, bewogener toon, al wordt het ook nergens dweperig. Het beperkt zich niet tot het diocesane priesterschap, maar bespreekt ook de klooster- en missionarisroeping. Een Nederlandse adaptatie van dit boekje zou, vooral bij onze grote-stadsjeugd, veel goed kunnen doen.
L. Monden
| |
Jean Guitton, De Maagd Maria. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, 208 pp.
De korte inhoud van dit mooie werkje over de H. Maagd wordt door de S. in een inleidend hoofdstukje duidelijk beschreven.
Eerst houdt hij zich bezig met het leven van de H. Maagd in haar tijdelijk bestaan, zoals wij dat volgens de bronnen kunnen reconstrueren. Vervolgens geeft hij een geschiedkundig overzicht, hoe men in de Kerk gedurende de loop der eeuwen over Maria gedacht heeft en hoe men aan zijn verering voor Maria uiting heeft gegeven in woord, geschrift en beeld. In het derde onderdeel behandelt hij dan enkele punten uit de dogmatische leer over Maria: Maria van de tijd en Maria van de eeuwigheid, Maria en het ik van Christus, Maria en het werk van Christus, de H. Maagd als eeuwige aanbidster, middelaar- | |
| |
ster, Maria en de Verlossing en de Verheerlijking. In het laatste deel toont S aan hoe het Mariale denken licht werpt op bepaalde problemen van de hedendaagse mensheid, met name op het probleem van de menselijke liefde en op dat van het tijdelijk bestaan.
Wat dit, voor ons land iets te Frans georiënteerd boek, zo aantrekkelijk maakt is dat het gegroeid is uit een persoonlijk beleefde Mariadevotie. M.i. had S. meer aandacht kunnen besteden aan het feit, dat Maria niet alleen moeder is van de historische, maar ook van de mystieke Christus en dat van daar uit haar taak in het vroomheidsleven van iedere mens verklaard moet worden.
P. Grootens
| |
P. Oswald, C.P., De mystieke weg van de H. Paulus van het Kruis (1694-1775), ordestichter, volksprediker en geestelijke leidsman. - Mook, Paters Passionisten, 1954, 148 pp., f 4.90.
De H. Paulus van het Kruis, stichter van de Congregatie der Paters Passionisten, is in Nederland niet algemeen bekend. Een beschrijving van zijn leven en zijn mystieke leer, waarin hij afhankelijk is van Tauler, S. Jan van het Kruis, S. Franciscus van Sales, zijn leer over de oefening van de gelijkvormigheid met Gods wil, waarmee hij geheel in de traditie staat, zijn kruismystiek, vult dus wel een lacune.
Mijns inziens is het werkje niet erg helder geschreven. Hinderlijk is het voortdurend aanhalen van de meest uiteenlopende schrijvers, wanneer de S. slechts algemene zaken aanhaalt. Of de typeleer van Hymans-La Sense het karakter van de H. Paulus erg verduidelijkt, betwijfel ik.
P. Grootens
| |
André Frossard, Le sel de la terre. Les grands ordres religieux. - Tayard, Parijs, 1954, 171 pp., Fr. Fr. 350.
Een spiritueel, soms ironisch geschreven boekje over de grote kloosterorden: de benedictijnen en trappisten, de kartuizers en karmelieten, de dominikanen en jezuïeten, tenslotte San Francesco en zijn zonen.
Het werkje is eerst en vooral geschreven voor ongelovigen, maar ook voor gelovigen die weinig van het kloosterleven afweten. Men verwachte dan ook geen diepe gedachten over het religieuze leven en de verschillende orden. Af en toe treft een juiste typering, soms ook een minder juiste voorstelling, maar steeds zal de lezer door de sprankelende stijl en de originele inkleding worden bekoord.
M. Dierickx
| |
Dr J. Walterscheid, Das Leben Jesu (Religiöse Quellenschriften, 3). - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1954, 68 pp., D.M. 1,60.
Deze vulgarisatie over de evangelische apocriefen leest men vlot en niet zonder nut. De teksten worden gegroepeerd rond de jeugdjaren en de verrijzenis van Jesus. De schrijver was het vooral te doen om door teksten de lezer zelf te laten oordelen over de minderwaardigheid dezer fantasieproducten. Inderdaad de ruime teksten laten duidelijk de afstand voelen tussen deze uitwassen en de soberheid der canonische geschriften. Toch zouden we gewenst hebben, dat hier en daar de aandacht op die verschillen werd gevestigd en het verbijsterend probleem dezer legendevorming in 't licht werd gesteld en vooral ook hoe deze voorstellingen toch eeuwenlang op onze vroomheid, ikonographie, katechese enz. heeft nagewerkt.
A. Ampe
| |
Mgr Dr P.C. van Lierde, Achter de bronzen poort; het centraal bestuur van Christus' Kerk. - De Toorts, Haarlem, 1954, 216 pp.
Er is zeker allerwege belangstelling, zowel bij priesters als bij leken, voor de vraag, hoe nu eigenlijk het bestuursapparaat van de H. Kerk functionneert. Mgr van Lierde is, als sacrista van Z.H. de Paus en als inwoner van het Vaticaan bevoegd, om uitvoerig op die vraag te antwoorden. Aan het eigenlijke werk gaat een inleiding vooraf, waarin S. bespreekt: Het geheim van Christus, het geheim van Christus' Kerk en het bestuur van Christus' Kerk. Dit is de geestelijke grondslag, waarop het uiterlijke bestuursgebouw is opgetrokken. Vervolgens wordt de taak van de Paus en van de Kardinalen behandeld, evenals de werkzaamheid, die op ieder der afzonderlijke organen, de H. Congregaties, de rechtbanken en de officies, wordt verricht. In een derde onderdeel worden uit het voorgaande enkele gevolgtrekkingen gemaakt, betreffende het centrale bestuur en locale bestuur van Christus' Kerk, het centraal bestuur en Christus' Kerk, het centraal bestuur en Christus.
P. Grootens
| |
| |
| |
Theologie en philosophie
Franciscus Marchesi, S.J., Summula Juris Canonici ad usum scolarum, vol. III, De Processibus. - Albae Pompeiae, Editiones Paulinae, 1953, 16 × 24, 298 pp.
Het moet gezegd dat schrijver de kunst verstaat om door zijn duidelijke doorzichtige formulering en door zijn zin voor systematische indeling een helder commentaar te geven over het vierde boek van de Codex Juris Canonici: de Processibus.
Het is dan ook voor het onderwijs door zijn didactisch zeer verantwoorde uitleg uitstekend te gebruiken.
Toch is het jammer dat men zo weinig vindt van een diepere achtergrond waartegen de canones meer reliëf zouden krijgen. Het blijft meestal bij een zuivere weergave en verklaring van de wettekst; en de band met de realiteit, in hoeverre men nl. dat alles onderhoudt bij de verschillende rechtbanken, mist men zeer.
Ook hoeft de waardering van ons kerkelijk proces niet te leiden tot een zich torenhoog verheven achten boven het civile procesrecht, dat er in de meeste staten toch ook mag wezen. Een dergelijke hiep-hiep-hoera-stemming kan men op heden moeilijk meer savoureren, zeker als men in de praktijk de feilen meemaakt van het kerkelijk procesrecht, waar de mensen meer van merken dan van de zonder twijfel grote kwaliteiten. Maar dit boek werd dan ook geschreven voor de school. Toch zou het goed zijn als ook op de theologaten dergelijke gezichtpunten meer naar voren werden gebracht.
Het huwelijksprocesrecht komt er wel erg mager van af. En op blz. 235 is de vraag, of een katholiek rechter en advocaat zijn bijstand mag verlenen bij een civiele echtscheiding, wel wat erg ongenuanceerd beantwoord met de volgende zin: ‘Probabiliter affirmative, cum non sit res intrincese mala, sed ob gravissimam causam: e.g. ne increduli subintrent, et remoto scandalo quod ex multorum ignorantia oriri potest. Pro advocatis requiritur insuper ut saltem altera pars legitimam petendi divortii civilis causam habeat’.
J. Rietmeyer
| |
Prof. Dr J.L. Palache, Inleiding in de Talmoed. - Volksuniversiteits-bibliotheek, F. Bohn, Haarlem, 1954, XII-204 pp., f 3.90.
Deze inleiding van wijlen prof. Palache verscheen als onveranderde herdruk met een biografische inleiding door prof. M.A. Beek. Ook werkte deze de literatuurlijst bij en voegde een enkele noot toe. Het is een practisch boekje voor ieder die iets meer wil weten over de Joodse religieuse buiten-Bijbelse literatuur en over de voor buitenstaanders zo moeilijk te onderscheiden begrippen Midrash, Mishna en Talmud.
Schrijver licht ons op vlotte wijze in omtrent totstandkoming, historische groei, aard en inhoud van de Talmudische literatuur. Hij is op dit terrein een bevoegde gids. Vanzelfsprekend zullen er enkele punten naar voren komen waarin men het niet met hem eens kan zijn, maar dit betreft voornamelijk zijn interpretatie van Christus' optreden en van de historische tegenstelling tussen het Jodendom en de christelijke Kerk.. Toch tracht hij blijkbaar in de weergave van dit laatste objectief te zijn en verheelt hij niet dat er fouten gemaakt zijn van Joodse kant, zomin als het onze bedoeling zou zijn alle misvattingen en onrechtvaardigheden door christenen begaan te ontkennen.
Tenslotte doet verschil van mening op enkele van deze punten niet direct veel af aan de positieve gegevens welke de schrijver aanvoert omtrent de Talmud en dus aan de eigenlijke waarde welke zijn werkje voor ons heeft.
H. Suasso
| |
Aristoteles, Ethica nicomachea, vert. R.W. Thuijs, O.P. (Klassieke Galerij, 84). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1954, XII-306 pp., Fr. 60.
Met de ethica van A. is elke westerling meer bekend dan hij zelf weet. Zij ligt aan de grondslag van heel onze moraal. De vlotte Nederlandse vertaling, welke P. Thuijs ons ervan bezorgd heeft, stelt voortaan iedereen in staat zich hiervan te vergewissen. Te meer daar A.'s ethica geen moeilijke lectuur is. Evenmin een dor tractaat. Zij is een filosofische beschrijving der verschillende zedelijke deugden, door wier beoefening de mens komt tot het geluk. Alleen kent dit aristotelisch geluk nog niet het transcendente perspectief, dat pas door het christendom voor de mens geopend werd. Zoals men weet, bevat dit werk van A. de mooie en beroemde hoofdstukken over de menselijke vriendschap.
L. Vander Kerken
| |
| |
| |
Prof. Dr H. Robbers, S.J., Existentialisme. - Uitg. no. 629 van het Geert Groote Genootschap te Den Bosch, (z.j. 1954), 67 pp.
Dit boekje is een tweede druk van de brochure van 1948. Deze druk is echter aanzienlijk omgewerkt en heeft daar zeer veel bij gewonnen. In klein bestek vindt men hier heldere voorlichting. Na een algemene inleiding volgen enkele notities over Kierkegaard en Nietzsche. Daarna uitvoeriger uiteenzettingen over Heidegger, Jaspers, Sartre en Merleau-Ponty, met een kleine notitie over Camus. Tenslotte wordt in een aanhangsel over Marcel gesproken en volgen enkele bladzijden over de betrekkingen tussen existentialisme en Christendom. Omdat Marcel geen existentialist genoemd wil worden, wordt hij afzonderlijk behandeld. De consequentie zou dan eisen ook Heidegger een afzonderlijke behandeling te geven.
B. Delfgaauw
| |
Hilda Graef, Leben unter dem Kreuz. Eine Studie über Edit Stein. - J. Knecht, Frankfurt, 1954, 312 pp., D.M. 12.80.
Weinig grote persoonlijkheden zijn zo aantrekkelijk als die van Zuster Dr Ed. Stein. In haar leven hebben de grote geestelijke krachten, die het mensdom bewegen, elkaar ontmoet en een zeldzaam evenwicht bereikt. Jodendom en Christendom, rede en geloof, contemplatie en actie, filosofie en mystiek, phenomenologie en thomisme, geest en gemoed, leven in de wereld en kloosterleven, geborgenheid en martelaarschap: al deze contrasten hebben zich als het ware verzoend in de persoonlijkheid van Edith Stein. Zij heeft alles weten te herleiden tot de diepe grond van de ziel, waar alles één wordt, waarin alles zijn wortelen en zijn verklaring vindt. Het leven van Edith Stein demonstreert op elke bladzijde de vruchtbaarheid van de ingetogenheid. Aan de ingetogenheid heeft zij ook haar schoonste bladzijden gewijd in haar twee grote werken Endliches und Ewiges Sein en Kreuzwissenschaft.
Deze nieuwe levensbeschrijving is gebaseerd op de vorige biographische schets van E. Stein door Zr Renata a Spiritu Sancto, maar werd aangevuld door een analyse van de verschillende geschriften van Edith Stein. Deze samenvattingen werden met grote zorg gemaakt, maar misschien werd aan de oorspronkelijke schoonheid van Edith Steins persoonlijke opvattingen wel wat te kort gedaan door een te angstvallige benadrukking van de verschillen van haar denken met hetgeen door de schrijfster als ‘de’ eigenlijke filosofie wordt beschouwd. Het lijkt ons weinig belangrijk, dat Edith Stein vele neo-scholastieken niet heeft gelezen; zij brengt ons iets heel anders, iets dat ons de echte S. Thomas veel dichter schijnt te benaderen, omdat het a.h.w. direct uit het leven van de geest is gegrepen.
Dit boek is een ideale lectuur voor ieder ontwikkelde, die enige behoefte heeft aan diep menselijk en geestelijk leven.
F. De Raedemaeker
| |
Louis Janssens, Droits personnels et autorité (Questions de Morale). - Nauwelaerts, Leuven, 1954, IV-80 pp., Fr. 36.
Deze korte maar inhoudsvolle studie over het moeilijke probleem van de verhouding tussen de persoonlijke rechten en het staatsgezag werd geschreven van uit een christelijk personalistisch standpunt. Het personalisme beschouwt de menselijke persoon als een absolute waarde, maar het distantiëert zich van het individualisme door de persoon te zien als essentieel in verhouding staande tot de wereld, tot de anderen en tot God.
De persoon is dus aangewezen op de gemeenschap, om de waarden te realiseren, waardoor hij zich precies als persoon zal ontwikkelen. Door zich aan het gezag te onderwerpen, dient hij rechtstreeks de ontwikkeling van de objectieve waarden van de gemeenschap, maar onrechtstreeks het subjectieve goed van alle personen en dus ook van zichzelf.
Wat dus tenslotte primeert is het ‘bonum personarum’, en wel van elke persoon en van alle gemeenschappen, waarin deze persoon zich realiseert. De staat moet dus de rechten van de persoon en van de kleinere gemeenschappen eerbiedigen. Vandaar het beginsel, dat als maatstaf voor de uitoefening van het gezag moet dienen: zoveel vrijheid als mogelijk en zoveel staatstussenkomst als noodzakelijk. Deze tussenkomst kan drie vormen aannemen: de staat moet vooreerst het bestaan van de rechten van de personen verzekeren en verdedigen (negatieve rol van het staatsgezag): hij moet vervolgens door aanvullende tussenkomsten de wil of het vermogen van de individuen waar deze tekortschieten steunen, en hij zal ten derde op positieve wijze het gemeenschapsleven zo organiseren, dat alle personen aan de objectieve waarden van de gemeenschap kunnen deelnemen. Deze
| |
| |
beginselen worden tenslotte door de schrijver toegepast op de huidige sociale problemen inzake onderwijs, de sociale verzekeringen, de sociale wetgeving, de sociale geneeskunde enz.....
Alhoewel er op de allerlaatste problemen van de betrekkingen tussen persoon en gemeenschap niet uitvoerig wordt ingegaan (zo ontbreekt b.v. een preciese definitie van de ‘Staat’) toch is deze studie zeer ernstig gefundeerd. Zij munt tevens uit door haar helderheid en door de weloverwogen stellingname in de meest acute sociale problemen van onze tijd.
F. De Raedemaeker
| |
Max Scheler, L'idée de paix et le pacifisme, trad. R. Tandonnet (Philosophie de l'Esprit). - Aubier, Parijs, 1954, 150 pp.
Dit boekje bevat de vertaling van een reeks voordrachten, die Max Scheler te Berlijn in 1927 heeft gehouden, en die eerst na zijn dood in 1931 werden gepubliceerd. De grote filosoof betoogt, dat de gedachte van de ‘eeuwige vrede’ in tegenstelling met het absoluut bellicisme van Hegel, Nietzsche e.a., een positieve idee is, waarvan de verwezenlijking mogelijk is. Maar die verwezenlijking lag voor hem, in 1927, nog in een ver verschiet, en leek hem niet onmiddellijk realiseerbaar, daar een idee slechts werkzaam is, wanneer zij samenvalt met grote, concrete nationale en internationale belangen, die van de idee onafhankelijk zijn. De verschillende vormen van pacifisme, alhoewel ze alle enige waarde hebben, kunnen toch de eeuwige vrede niet onmiddellijk in werkelijkheid omzetten. Scheler onderscheidt dan met zijn gewone phaenomenologische scherpte het heroïsch pacifisme (dienstweigering), het christelijk, liberaal-economisch, het juridisch, het marxistisch, het conservatief en het cultureel pacifisme. De ware houding schijnt hem te zijn een principieel pacifisme (vast houden aan de idee) en een instrumenteel militarisme (met de mogelijkheid en zelfs de waarschijnlijkheid van 'n nieuwe oorlog rekening te houden). Alleen zo kan men de voor ons niet te voorziene tijd voorbereiden, waarin de ingeboren machtsdrang van de mens zich niet langer zal richten tot de evenmens, maar uitsluitend op de beheersing van de lagere natuurwezens.
De lezing van dit werkje doet buitengewoon actueel aan en werkt verhelderend. De verstandige lezer zal zelf corrigeren, dat volgens de katholieke leer - die in 1927 door Scheler reeds was verlaten - de oorlog geen noodzakelijk gevolg is van de erfzonde en dat het ‘natuurrecht’ van de katholieke filosofie en theologie niet in het gedrang wordt gebracht door ‘le droit naturel relatif historiquement’, dat zelf moet steunen op een algemeen natuurrecht. De vertaling is uitstekend en de inleiding en de sobere nota's van R. Tandonnet verhogen de waarde van dit interessant geschrift.
F. De Raedemaeker
| |
Dr P. Clausing, De geestelijke vrijheid en haar geschenk. Vier lezingen naar aanleiding van het boek ‘De mens in de knoop’. - A.W. Sythoff, Leiden, 1954, 80 pp., f 2.40.
In deze vier lezingen neemt Dr Clausing de hoofdgedachten van zijn boek (besproken in K.C.T. April 1954) nog eens op, om ze onmiddellijk dienstbaar te maken aan de praktijk van het godsdienstig gesprek.
Het gebeurt weer in de taal van de moderne leek, met hetzelfde originele woordgebruik en een voorstellingswijze, die ons uit de bêtha-wetenschappen vertrouwd is. Deze gebonden en meer overzichtelijke vorm heeft weliswaar ingeboet aan getuigende kracht, waar gesproken wordt over de mystieke verbondenheid met God. De o.i. zwakke kanten van schrijvers visie en betoog komen ook duidelijker uit. Is dit laatste misschien al geen verlies te noemen, op vele andere punten bieden deze lezingen zeker positieve winst. Met name geldt dit voor de eerste lezing, getiteld ‘geestelijke vrijheid’, waar Dr Clausing spreekt over de wetenschappelijke eerlijkheid en openmindedness als noodzakelijke voorwaarden voor een vruchtbaar gesprek. Veel van wat hier wordt behandeld in tien punten, aangevuld door ‘zeven regels voor alle dag’ is zo raak, zo uitermate practisch en dienstbaar aan het doel, dat ieder die belangstelt in het godsdienstig gesprek hiervan zou moeten kennis nemen. In de tweede lezing geeft de bespreking van de brochure ‘Humanisme en religie’ van het Humanistisch Verbond, een levend voorbeeld van die open-mindedness én onomwonden eerlijkheid in het gesprek. Dat Dr Clausing grote stukken van de godsdienstige werkelijkheid nog niet ziet, komt in de derde lezing heel sprekend tot uiting o.a. in de bewering dat Jesus Christus voor de moderne mens nooit anders dan in een herinneringsbeeld tegenwoordig is. Er zijn ‘werkelijkheids- | |
| |
aanwijzingen’ te over, die deze bewering loochenstraffen. Maar doen wij, Katholieken van alle dag, wel wat wij kunnen om van onze levende eenheid met en in Christus te getuigen in een voor anderen verstaanbare en aansprekende taal? Het is niet alleen door vooroordeel en gebrek aan ontvankelijkheid dat de ‘werkelijkheidsaanwijzingen’ niet of zo moeilijk worden gezien. Tot slot spreekt Dr Clausing over het geschenk door de geestelijke vrijheid geschonken.
Dat geschenk is niet de mystieke ervaring en het Geloof, maar wel het zien van de totaliteit van alle mystieke feiten in alle godsdiensten en levensbeschouwingen. En door dit zicht heeft de mens de grootste kans om in een beleving ook te ontvangen wat het verstandelijk oog reeds ziet. Het is wat wij Katholieken noemen: het openstaan voor de Genade, door het openstaan voor de waarheid. En dit is zeker werkelijkheid. Maar wordt de werkelijkheid niet nog meer en dieper gevat door de bewering om te keren. De volle geestelijke vrijheid is een geschenk, dat wij ontvangen in de godsdienstige mystieke relatie, want zij wordt geboren uit het Geloof.
Ir P. van Hardenberg
| |
E.W.F. Tomlin, Simone Weil. - Bowes and Bowes, Cambridge, 1954, 64 pp., 6 sh.
Dit boekje van ruim dertig duizend woorden (meer dan het formaat doet vermoeden) verschijnt in de serie ‘Studies in Modern European Literature and Thought’. Hiermede is het karakter van deze verhandeling juist aangegeven; gezien het leven van deze Joodse vrouw in zulk een curieuze verbondenheid staat met haar denken, last schr. een goede levensschets in. Het boekje is helder geschreven en vigoreus. Misschien wat te vigoreus, vooral waar schr. zijn oordeel uitspreekt over de eigenaardigheden in doen en denken van deze vrouw. Het is net iets te apodictisch. Dit draagt er niet toe bij vertrouwen te wekken; wanneer we bovendien bemerken dat de opinies van schr. zelf over philosophische en theologische onderwerpen danig gehavend blijken door verward denken, wordt ons vertrouwen in zijn oordeel nog meer geschokt. We willen onze kritiek in twee punten samenvatten. Simone Weil past niet in de gewone categorie van de jonge vrouw: dit betekent niet noodzakelijk dat ze daarom ‘raar’ was; het kan ook betekenen dat ze te groot was voor deze als normaal geaccepteerde categorie. M.a.w., schr. neemt zonder meer aan dat wat wij, moderne mensen, als normaal aanvaarden, in feite ook normaal is. Nu vinden we deze voor velen evidente waarheid op zijn minst dubieus. Het zou wel eens kunnen zijn dat hetgeen men nu als abnormaal beschouwt, eigenlijk eerst het meest menselijke is. Hiermede loopt parallel een bekend woord dat spreekt van dwaasheid die wijsheid is.... en dit is een geïnspireerd woord. We geven toe dat Weil niet past in het gewone stramien; naar onze mening is ze te groot voor ieder patroon, schabloon, of hoe men het ook noemen wil: dit laat te weinig ruimte voor het persoonlijk eigene, waaraan zij zo rijk was.
De tweede fout door schr. gemaakt is dat hij de gedachten, de meningen, de gevoelens, de reacties, heel het innerlijk geestelijk leven van deze vrouw tot een soort systeem wil terugbrengen dat rationeel te verantwoorden is. Ofschoon hij zich ver uit de buurt houdt van neurose, pathologische psychologie and psychiatrie en het ‘eigenaard’-ige van Weil niet beschouwt als een soort ziekte, slaagt hij er van de andere kant toch niet in om haar geestelijk leven te laten zien als iets uitzonderlijks, als ver uitrijzend boven het normale vlak van denken en ervaren. In zijn interpretatie van de denkwijze en denkwereld ontstijgt hij zelf nooit het zuiver rationele, hierdoor het volledig-menselijke beperkend tot het intellect met nauwelijks enige ruimte voor het hart ‘et ses raisons’, terwijl hij het werken van een boven de natuur uitreikende genade geheel buiten sluit. Mogelijk dat hij hierbij verkeerd is ingelicht door een wankele theologie, alsof God zijn genadewerk moet beperken tot de zichtbare leden van de Kerk, en daarvan iedere Jood of andersdenkende moet weren.
Men trekke uit deze kritiek die het wezenlijke van deze korte studie raakt, niet de conclusie dat het geheel waardeloos is. Instructief en stimulerend is het zeker, en volop het lezen waard, maar de gesignaleerde lacunes beletten dat hier het laatste en diepste over Simone Weil gezegd werd.
W. Peters
| |
| |
| |
Literatuur
Victor E. van Vriesland, Spiegel van de Nederlandse Poëzie door alle eeuwen 1940-1955. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1954, 396 pp., f 8.90.
Dit derde deel van van Vrieslands gedichtenverzameling, waarvan het eerste de dichters tot 1900, het tweede die van 1900 tot 1940 bevatte, biedt gedichten van de laatste veertien jaren. Het is een voortreffelijke en ongewoon rijke bloemlezing. De samensteller moet alles wat er op dichtgebied verschijnt hebben bijgehouden, hebben gewikt en gewogen. Zowel zijn kennis als zijn smaak zijn bewonderenswaardig. Er zijn wellicht over détails bemerkingen te maken - zo bijvoorbeeld dat de Vlaamse dichters niet te ruim vertegenwoordigd zijn -, maar bij zoveel acribie en eruditie verstomt alle critiek. Hoewel van Vriesland geen wetenschappelijk werk wilde leveren, vertegenwoordigt het gehele werk en ook dit derde deel een stevige dosis wetenschap. Dit laatste deel licht voortreffelijk in over wat er de laatste jaren in Nederland aan poëzie verscheen.
J. van Heugten
| |
Windroos-Serie
Hans Warren, Leeuw lente. - 1954, 41 pp., f 3.50.
W.J. van der Molen, De onderkant van het licht. - 1954, 43 pp., f 2.75.
Jaap Harten, Studies in daglicht. - 1954, 39 pp., f 2.25.
Uitg. Holland, Amsterdam.
De Windroos, onder redactie van Ad den Besten, publiceert twee nieuwe bundels poëzie, een van W.J. van der Molen en een van Jaap Harten. Van der Molen slaat in deze gedichten een nieuwe toon aan, minder egotistisch en larmoyant dan in vroegere bundels. Zoals de titel reeds aangeeft, heeft men hier te doen met een eigenaardige visie op de werkelijkheid, op de dingen van natuur en omgeving. Jaap Harten, een nog jong dichter, schrijft een bundel vol puzzles en raadsels.
Hans Warren, een Zeeuw die in Frankrijk woont, gaf vroeger reeds een paar bundels gedichten uit, die zich niet al te ver van het oude begrip poëzie verwijderden. In Leeuw Lente maakt hij een zwenking in de richting der experimentelen. In exuberante verzen zingt hij zijn levensjubel uit, pathetisch en hartstochtelijk, met een zuidelijke gloed en levensdrift.
J. van Heugten
| |
Klassieken uit de Nederlandse letterkunde. Dr W. van den Ent, Karel ende Elegast. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1954, 71 pp., f 1.60.
Een uitgave in de ‘Serie Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde’ van Karel ende Elegast in gemoderniseerde spelling. Een uitgave dus die de bedoeling heeft de lezers de toegang tot het dichtwerk te vergemakkelijken. Een zeer heldere, zakelijke en sympathiek geschreven inleiding gaan aan de tekst vooraf. Een zeer geslaagde en daarom zeer aan te prijzen uitgave.
Joh. Heesterbeek
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken.
Nr 13. Dr J.J.M. Mak, Amijs ende Amelis. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1954, 73 pp., f 1.75.
Als dertiende nummer der Zwolse Drukken en Herdrukken heeft Dr Mak het eigenaardige verhaal der twee vrienden Amijs en Amelis, voorzien van verklarende noten e.d. uitgegeven.
De Middeleeuwse tekst is die van Jacob van Maerlant, waarnaast de Latijnse bron van de Middelnederlandse berijming is afgedrukt. Een uitvoerige studie waarin over oorsprong, sprookjesmotieven, enz. gehandeld wordt, bereidt de lezer voor op het verhaal. Dr Mak heeft de zaak ernstig bestudeerd waarvan zijn inleiding rijkelijk getuigenis aflegd.
Joh. Heesterbeek
| |
Jacques Suffel, Anatole France par lui-même, 192 pp.
J.-M. Domenach, Barrès par luimême, 192 pp.
Paul Gazagne, Marivaux par luimême, 192 pp.
Edit. du Seuil, Parijs, 1954, geïll.
Een nieuw trio komt de reeds zo gunstig bekende reeks Ecrivains de toujours aanvullen. Steeds hetzelfde interessante procédé: de auteurs leren kennen door ruim gekozen teksten uit hun werk, ingeleid door een studie waarin persoon en ideeën in hun genese en ontwikkeling worden toegelicht, en smaakvol verlucht door een weelde van beelden en documenten die ons terugvoeren naar de tijd waarin het werk is ontstaan.
Nochtans, iedere studie veronderstelt een stellingname. Zo doet Suffel een poging, niet om France's uitzonderlijk schrijverstalent, dat door niemand bestreden wordt, maar om de persoon zelf en zijn
| |
| |
vaak contradictorische gedragingen aanvaardbaar te maken. Domenach tracht Barrès, die thans niet meer gelezen wordt, te rehabiliteren, door te wijzen op de grote schrijvers die uit hem zijn voortgekomen en op de waarde van het barresiaans getuigenis: zijn besluit is echter niet bijster overtuigend. Gazagne tenslotte, die de bloemlezing in zijn studie zelf heeft ingewerkt, toont aan, in welke mate Marivaux de schepper was van een nieuw genre, en dat het een grove misvatting is hem aansprakelijk te stellen voor datgene wat de literatuurhistorie onder de naam van marivaudage heeft gebrandmerkt.
J. Dax
| |
Cultuurleven
Hans Sedlmayr, Verlust der Mitte. 6. Aufl. - Otto Müller-Verlag, Salzburg, 1953, 268 pp., 64 Afb., geb.
De eerste uitgave van Verlust der Mitte kwam van de pers in December 1948. In 1953 verscheen de zesde met op het stofomslag de aanprijzing ‘dat het boek moest gerekend worden onder de belangrijkste cultuur-kritische werken sinds Oswald Spengler’. Een werk dat ophef heeft gemaakt. Met een zekere schroom slechts durft men het aan om bij deze zesde uitgave de faam te toetsen aan de waarde. Onmiskenbaar is het een verdienste dat hier voor het eerst zovele interessante documentatie uit verschillende publicaties bij elkaar werd gebracht en meestal zo dat de inwendige samenhang duidelijk wordt. Ook is de opzet van het boek, uitgesproken in de ondertitel ‘Die bildende Kunst des 19. und 20. Jahrhunderts als Symptom und Symbol der Zeit’ belangwekkend. Zelfs kunnen we toegeven dat de grondidee juist is: de 19e en 20e eeuw schijnen als taak te hebben in een ongehoord historisch experiment aan te tonen dat de stelling van de autonome mens een mythe is.
Het specifieke echter van het werk is dit aan te tonen langs de weg van de beeldende kunst. Die weg was aangewezen. Het is de rijkste en de zinvolste. Maar juist hier, menen we, heeft Sedlmayr gefaald door zich te laten verleiden tot soms erg primaire en zelfs onjuiste interpretaties. We geven gaarne toe dat de weg van Sedlmayr nieuw is en dat voorstudies voor vele punten ontbreken. Maar dit neemt niet weg dat Sedlmayr op deze wijze zijn eigen thesis heeft verzwakt en geschaad.
Toch blijft het een grote verdienste van dit werk, zoals van het ganse oeuvre en van de persoonlijkheid van de auteur, barricades omver te lopen. Jammer genoeg slaat hij er dikwijls verder zelf nieuwe op.
G. Bekaert
| |
F. Messserschmid, e.a., Musische Bildung. Wesen und Grenzen (Weltbild und Erziehung, 4). - Werkbund-Verlag, Würzburg, 1954, 96 pp., D.M. 3.90.
Dit boekje is een verstandig pleidooi om in de opvoeding aan het musische een ruimere plaats te gunnen. Dit beperkt zich niet enkel tot een beoefening der muziek, maar omvat alles wat het leven van de jonge mens tot een bevrijdende harmonie van de geest en tot een gezonde ritmische eenheid van ziel en zinnen zal opvoeren. Immers ‘das Musische ist das Geistige im Gewande des Sinnlichen’, tevens geestelijke verfijning der sensibiliteit en spontane sensibilizering van de geest. Te goeder tijd komt dit boekje herinneren aan wie het mocht vergeten, dat opvoeding en onderwijs in de eerste plaats ‘de ganse mens’ te vormen hebben en deze onvervangbare totaliteit niet aan het verwerven van versnipperde bekwaamheden mogen prijsgeven.
L. Vander Kerken
| |
Theodor Bovet, Die Ordnung der Freiheit. Eine Anthropologische Betrachtung über Kunst und Technik in der Gemeinschaft. - Katzmann-Verlag, Tübingen, 272 pp., geb. D.M. 8,80.
Het was onnodig dat Dr med. Th. Bovet zich in de inleiding van zijn boek excuseerde om de tekorten aan systematiek. Over alles wat hij zegt ligt een zo warme en ruime menselijkheid dat men het werk gaarne aanvaardt met de tekorten die er zijn. Deze studie, het laatste deel van de reeks ‘Der Mensch und seine Ordnung’, is niet belangrijk om de scherpte van schrijvers inzichten noch om de logica waarmede deze inzichten worden ontwikkeld. De veelzijdige belezenheid - Bovet beweegt zich op alle gebieden van de menselijke activiteit - dient alleen om een wijze overtuiging te illustreren: de menselijke vrijheid is geen losbandigheid maar een positieve gerichtheid naar God, de medemens en het werk, waarin de mens Gods scheppingskracht verder beleeft. Deze menselijke vrijheid wordt op een anthropologisch-essayistische wijze
| |
| |
bestudeerd ‘in de kunst en de techniek in de gemeenschap’. Het boek is echter ruimer dan deze ondertitel laat vermoeden. Weinig blijft er in dit boek onvermeld.
G. Bekaert
| |
M. Huerlimann en P. Clemen, Gotische Kathedralen in Frankreich. - Atlantis Verlag, Zürich, 1954, 212 pp., 196 foto's, 31 × 23 cm., Zw Fr. 33,30.
Op dit platenalbum, dat iedere kunstminnaar sinds lang kent en gebruikt, nog terugkomen ware overbodig zo het niet bij de laatste uitgave een andere gestalte had gekregen. De vroegere uitgaven bevatten een 160 platen enkel over vier gothische kathedralen, Parijs, Chartres, Reims en Amiens. Deze keuze is iets ingekrompen wat het aantal foto's en ook wat de grootte ervan betreft. Dit verlies wordt echter ruimschoots vergoed door de foto's van een veertiental andere gothische kathedralen in Frankrijk en door een korte uitleg bij elk der platen van de hand van Prof. Dr Peter Meyer.
De opzet van het werk bleef overigens ongewijzigd: de schoonheid van de kathedraal laten zien in haar veelzijdigheid van bouw- en beeldhouwwerk zoals deze de bezoeker telkens weer aangrijpt.
De keuze van de platen en de druk is over het algemeen van goede kwaliteit. Opvallend is echter dat sommige cliché's, die blijkbaar in de vorige uitgaven dienst deden, nu niet meer zo scherp zijn.
G. Bekaert
| |
Walter Dirks, Bilder und Bildnisse. - J. Knecht-Carolus-Druckerei, Frankfurt/M., 1954, 80 pp., 17 pl., geb. D.M. 9,80.
‘Men kan er toch rustig over praten’, zegt W. Dirks ergens in zijn inleiding als verontschuldiging voor het feit dat hij schilderijen met woorden tracht te benaderen. Voor allen die over plastische kunsten het woord voeren is dit inderdaad het beste excuus en voor het fijnzinnige werk van W. Dirks de beste typering. Het zijn rustige gesprekken bij een zeventien schilderijen - niet alle meesterwerken - waarin langs verschillende wegen gezocht wordt de menselijke kern te benaderen. Soms zijn deze gesprekken directe interpretatie, soms, - vooral bij de portretten - wijdlopende paraphrase. Wie de uitgeverij Knecht kent, weet dat dit boek ook typografisch van eerste rang is.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Prof. Dr P.J. Bouman, Van Renaissance tot Wereldoorlog. Een cultuur-sociologische studie. - H.J. Paris, Amsterdam, 1954, 4de druk, 311 pp., f 7.90.
De om zijn sociologische studiën gunstig bekende Groningse hoogleraar Dr Bouman, die door zijn bestseller Revolutie der Eenzamen enige vermaardheid verwierf, bezorgt ons de vierde uitgave van een in 1938 voor het eerst verschenen boek. Onder zijn talrijke werken is, naar zijn eigen oordeel, dit nog steeds het beste.
In zijn Inleiding verklaart hij dat het de historicus ‘thans minder gaat om de kennis dan om de interpretatie van de lange reeksen gegevens’, en ‘dat de geschiedschrijving een cultureel-dienende wetenschap is’. Voegen wij er nog aan toe dat de auteur zijn onderwerp cultuur-sociologisch benadert en van af de 19e eeuw de volle nadruk op de economische en sociale factor legt, en wij weten in welke geest dit forse boek is geschreven.
Het gaat om de West- en Midden-Europese cultuur - die hij vaak, wellicht te vaak, tegenover elkaar stelt - binnen de vierhoek Liverpool-Königsbergen-Rome-Marseille, sedert de renaissance het evenwicht der middeleeuwse cultuur verbrak. Bij zijn zoeken naar de zin van de vier, vijf eeuwen ontwikkeling die op ‘een grenzeloze verwarring’ uitliepen, betoogt hij, dat niet het verstand, maar alleen de godsdienst deze kan aangeven. En hij eindigt met enige mooie bladzijden over de nood aan en de zending van een dieper beleefd christendom.
In dit boek met zijn aaneengesloten synthesen zijn vanzelfsprekend hier en daar fouten ingeslopen. Meer hinderend zijn de volgehouden abstracte voorstelling en de uniforme, bijna eentonige stijl. Toch heeft de innerlijke waarde dit cultuurhistorisch boek terecht een ruime lezerskring bezorgd.
M. Dierickx
| |
Maurice Colinon, L'Eglise en face de la Franc-Maçonnerie (Bibliothèque Ecclesia. 2). - Arth. Fayard, Parijs, 1954, 191 pp.
De vrijmetselarij is hoogstwaarschijnlijk ontstaan uit katholieke gilden van metse- | |
| |
laars in de schaduw der middeleeuwse kathedralen. Pas op het einde der 17e eeuw werden deze katholieke gilden, die zich nu aan liefdadigheid wijdden, in Engeland Anglikaans. De eerste Groot-Loge werd in 1717 te Londen opgericht door de samensmelting van vier dergelijke gilden. Volgens haar constituties erkende de Vrijmetselarij de grote Wereldbouwer, werkte aan de zedelijke en humanistische verheffing van de mensen en was een uitgesproken geheim genootschap. Om bepaalde redenen, die de auteur nader verklaart, maakten de pauselijke veroordelingen van 1738 en 1751 althans in Frankrijk en zelfs in de Zuidelijke Nederlanden weinig indruk, zodat, tot aan het concordaat in 1801, zeer vele katholieken en ook geestelijken er deel van uitmaakten. Ook de katholieke en pausgezinde Joseph de Maistre was vrijmetselaar! Pas na het midden der 19e eeuw kwam de Franse vrijmetselarij in anticlerikaal en politiek vaarwater.
De strekking van het hele boek is: zoals de katholieken met de protestanten en orthodoxen weer het gesprek hebben opgenomen om de eenheid te herstellen, zo moeten wij met de vrijmetselaars contact nemen om hen hun katholieke oorsprong weer bewust te maken. P. Bertheloot S.J., die voortdurend geciteerd wordt, werkt sinds jange jaren in deze richting.
In dit werk gaat het hoofdzakelijk over de Franse Vrijmetselarij. Zoals men weet belijden de Engels-Amerikaanse vrijmetselarij en de Duits-Noordse het geloof in God en houden zich meestal buiten de politieke actie, twee kenmerken waardoor ze zich gunstig van de vrijmetselarij in de Romaanse landen onderscheiden.
M. Dierickx
| |
Oskar De Smedt, De Engelse Natie te Antwerpen in de 16e eeuw (1496-1582). Deel II. - De Sikkel, Antwerpen, 1954, VI-744 pp., 4 pl., Fr. 400.
In het eerste deel van dit werk behandelde de auteur de wisselende betrekkingen tussen de Merchants Adventurers en Antwerpen in de 16e eeuw (zie onze bespreking in Streven, IV1, 1950-1951, p. 445). In dit lijvige tweede deel bespreekt hij tevens synthetisch en met een weelde van details de innerlijke organisatie van de Engelse Natie te Antwerpen en haar veelzijdige bedrijvigheid.
Deze natie met haar 3 à 400 exporteurs vormde de belangrijkste groep onder de zes naties, die samen een duizendtal leden telden. Zij eiste dat alle fellows Britse onderdanen bleven, vaardigde eigen wetten en verordeningen uit en hield een streng toezicht op het zedelijk leven van haar leden. Sinds 1550 was zij gevestigd in het huis van Liere, de huidige Sint-Ignatiushandelshogeschool.
De fellowship had geen eigen kapitaal noch vloot, maar groepeerde en beschermde de gezamenlijke fellows die op persoonlijk risico handel dreven. De Merchants Adventurers voerden vooral onbereide Engelse lakens in, die dan verder te Antwerpen werden geverfd en bereid, maar ook lood, tin, steenkolen, huiden, bier, enz. Daarentegen exporteerden ze voornamelijk lijnwaad en andere textielproducten, tapijten, metalen, ammunitie, paarden, boeken, kunstwerken, enz. naar Engeland.
Tenslotte beschrijft de auteur hoe Antwerpen voor de verspreiding van het protestantisme in Groot-Brittannië, o.a. door het drukken van bijbels, een zekere rol heeft gespeeld.
De ervaren auteur, tevens geleerde en zelf handelaar, biedt een massa gegevens over heel het handelsleven en het verkeer te Antwerpen en over het geldwezen en de beurstransacties aan de grootste wereldbeurs van die tijd. Zo kan hij ook de statistieken van Goris aanvullen en aantonen dat de Merchants Adventurers in 1543-1545 bijna zoveel over de Schelde vervoerden als alle andere naties samen.
Op blz. 740 staat een storende fout. Het hoofdstuk 333 gaat over de goederenomzet en niet over het sociale leven.
Verder hebben wij niets dan lof voor deze degelijke monografie. Wij kunnen slechts wensen dat, nu de studies van Goris, Beuken en Häpke de betrekkingen van Antwerpen met de Zuideuropese naties en met de hanze hebben bestudeerd, de auteur een synthetische studie zou schrijven over Antwerpen als beurs en handelscentrum in de 16e eeuw.
M. Dierickx
| |
Prof. Mr Eg. I. Strubbe, Inleiding tot de historische critiek. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 192 pp., ing. Fr. 100, geb. Fr. 125.
‘Deze Inleiding is niet opgesteld ten behoeve van de historische navorser, maar van de historisch-belangstellende lezer’ zo begint het Woord Vooraf: zij leert niet een historische studie schrijven, maar deze op verantwoorde wijze waarderen.
Op een verhalende en toch degelijke
| |
| |
wijze spreekt de auteur over de historische critiek en over het wezen, het doel en de indeling der geschiedenis, daarna over de historische bronnen en de methode om die te gebruiken, dank zij de bronnencritiek en de hulpwetenschappen, om dan enkele bladzijden te wijden aan de historische synthese. De tweede helft van het boek geeft een overzicht van de geschiedschrijving van af de Oudheid tot op onze dagen, en biedt hierbij korte maar grondige beoordelingen van een vijftigtal grote historici van Herodotus tot Pirenne. De waarde van dit boek wordt nog aanmerkelijk verhoogd door de uitgebreide en goed gekozen bibliografie, die op elk der twaalf hoofdstukken volgt. Hier had ook de nieuwe Historia Mundi, Bern, 1952 vlg., waarvan reeds twee delen verschenen, vermeld mogen staan.
Dit boek van de knappe Gentse hoogleraar Mr Strubbe is dan ook voor studenten een onmisbare handleiding en biedt leken de gelegenheid eens in de werkkamer van de geschiedschrijver na te gaan hoe een waardevol historisch werk tot stand komt.
M. Dierickx
| |
Albert Garreau, Saint-Empire. - La Colombe, Parijs; Edit. Universitaires, Brussel, 1954, 214 pp., Fr. 158.
De auteur kiest vier markante persoonlijkheden uit, geboren omstreeks 1770 en gestorven tussen 1829 en 1859, die allen op de gedachtenstromingen van hun tijd een grote invloed hebben uitgeoefend: Metternich, de beroemde kanselier van Oostenrijk, Friedrich von Gentz, de knappe secretaris van Metternich, Friedrich von Schlegel, de stichter van de Duitse romantische school die van Berlijn en van het protestantisme overkwam naar Wenen en naar het katholicisme, en tenslotte Joseph Goerres, eerst jacobijn en romanticus, dan verdediger van het pausdom en van de katholeke wetenschap.
Beeldrijk en boeiend vertelt de auteur hun privé-leven, veel liefdegeschiedenissen, maar dan toch vooral hun opvattingen en hun activiteit.
De hoofdgedachte van het boek kringt echter om het H. Keizerrijk. ‘Le plus grand échec de l'Europe, le plus lourd de conséquence, a été l'échec du Saint-Empire’ (p. 56). Na anderhalve eeuw vergeefs proberen zien meer en meer mensen in, zo meent de auteur, dat alleen het Heilig Keizerrijk Europa de spirituele eenheid in de vrijheid en de christelijke heropleving kan schenken.
De stelling van het boek zal op het eerste gezicht velen verbazen, al is zij in bepaalde kringen nogal verspreid. Zeker zou de auteur meer indruk maken, indien hij niet door zijn onhandige formuleringen en overdrijvingen af en toe wrevel bij de lezer opwekte.
M. Dierickx
| |
Psychologie en paedagogie
C.G. Jung, Synchroniciteit als beginsel van acausale samenhangen. Nederl. vert. J.M. Hondius. - Uitq. L.J. Veen N.V., Amsterdam, 1954, 141 pp., f 7.50.
In 1950 schreef Jung zijn Synchronizität als ein Prinzip akausaler Zusammenhänge. Naast het philosophische beginsel van de causaliteit, dat aan onze opvatting van het wezen der natuurwetten ten grondslag ligt, werd Schr. getroffen door betekenisvolle coïncidenties waarvoor geen oorzaak is aan te geven. In Oosterse wijsgerige systemen, met name in het Taoïsme, werd en wordt aan deze synchroniciteit ook waarde toegekend. Overigens beroept Jung z ch op een experiment van de parapsycholoog Rhine en op het resultaat van een eigen astrologisch onderzoek, voorts op enige waarnemingen uit zijn psychotherapeutische practijk. Zo komt hij er toe een quaternair wereldbeeld te postuleren, bestaande uit tijd, ruimte, causaliteit en synchroniciteit. Hoe speculatief hij hierbij te werk gaat moge onder meer blijken uit de veronderstelling, dat er een transcerebraal denken en waarnemen bestaat met het anatomische substraat in het sympathische zenuwstelsel.
Jung geeft in dit boek, dat behoort tot zijn jongste werken, blijk van een fabelachtige eruditie en een waarlijk universele wetenschappelijke oriëntatie. Zijn geest en associaties blijken nog voldoende veerkrachtig om hypothesen te scheppen, welke een combinatie zijn van wijsheid, breedheid en durf. Deze boeiende studie zij aan alle belangstellenden van harte ter critische lezing aanbevolen.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Dr K.H.E. de Jong, De Parapsychologie, Serie Volksuniversiteits-bibliotheek, Tweede Reeks No. 52. - Erven F. Bohn, Haarlem, 1954, tweede herziene druk, 223 pp., f 3.90.
Een overzicht van de verschijnselen, waarop de parapsychologie betrekking
| |
| |
heeft. Aan de hand van wetenschappelijke publicaties wordt de bespreking der verschijnselen toegelicht. Een critische houding en een zakelijke weergave maken dit overzicht tot een zeer geschikte inleiding in deze stof. De auteur geeft ook enkele verklaringspogingen aan. Deze pogingen weerspiegelen niet zelden een wereldbeschouwing, die aan het Christendom vreemd is; het zal voor de critische lezer niet moeilijk zijn het onbevredigende van zulke verklaringen op te merken.
J.M. Kijm
| |
Clem. Pereira, S.J., Zwischen 13 und 17. - Verlag L. Auer, Cassianeum, Donauwörth, 1954, 100 pp., geïll., D.M. 1,40.
Dit boekje behandelt eigenlijk geen ‘paedagogische problemen’. Een moeder heeft eens tegen de schrijver gezegd: ‘Wir haben keine Probleme; wir haben Kinder’. Hij tracht dan ook zeer concreet antwoord te geven op een dertigtal zeer concrete vragen. En zijn methode bestaat hierin, dat hij de ouders luisterend maakt voor de psychische situatie van waaruit de vraag door de jeugd gesteld wordt; de oplossing ligt dan meteen voor de hand. Een zeer bruikbaar werkje voor de onervaren opvoeders die zovele ouders zijn.
L. Monden
| |
Romano Guardini, Die Lebensalter. - Werkbund-Verlag, Würzberg, 1953, 52 pp., D.M. 2.
Het is te hopen dat deze enkele bladzijden, zoals zoveel andere werken van deze schrijver, weldra in onze taal zullen toegankelijk zijn. Men leest Guardini niet zonder zijn geest te verrijken. Ook dit kleine werkje niet dat slechts een hoofdstuk uitmaakt van een college over grondvragen der ethiek. De meester van de genuanceerde gedachte in het vloeiende woordbeeld, overschouwt hier de fasen van het menselijk leven in hun gevormdheid en in hun kritieke overgangen. Het geheel is daar wel van begin tot einde. Het is de grond zelf van de ontwikkeling die zich onder verschillende vormen openbaart: het leven in de moederschoot, de geboorte, het kind zijn, de puberteit, de jeugd, de ervaringsjaren, de mondigheid, het gewaar worden van de begrensdheid, de rijpheid, het aanvoelen van het einde, ouderdom en wijsheid, de dood. Dat alles wordt op enkele bladzijden slechts eventjes aangeroerd met een fijnzinnige kunstzin, maar vooral met die wijsheid die aan het psychologisch inzicht zijn volheid geeft: ‘Wijsheid is nog wat anders dan scherp verstand of praktische voorzichtigheid van leven. Zij is datgene wat ontstaat, wanneer het absolute en het eeuwige in het eindig-vergankelijk bewustzijn doordringt en wanneer van daaruit licht op het leven schijnt’. Zij is de eigenschap van de bejaarde man, zegt Guardini, en het is voorzeker nu ook zijn grootste schat.
Het boekje moge ten zeerste aanbevolen worden aan alle opvoeders en aan eenieder die de gezonde levenswaarden op prijs stelt.
A.S.
| |
Mgr Dr A. Brenninkmeyer, Pastorale benadering van zenuw- en geesteszieken, met een inleiding van Dr R. Biot. - Paul Brand N.V., Bussum, 1954, 127 pp., f 4.90.
In 1947 gaf Mgr Brenninkmeyer zijn Traitement pastoral des névrosés uit, dat thans in het Nederlands vertaald werd door M.C.J. Anderegg. Het boekje is geen handleiding van pastoraal-psychiatrie, maar bespreekt slechts een aantal problemen die van belang zijn voor priesters, die met zenuw- en geesteszieken in aanraking komen, met name de kwestie van de vrijheid en de verantwoordelijkheid. Schr. beschikt klaarblijkelijk over een brede ervaring, zodat hij talrijke nuttige wenken weet te geven. In systematisch opzicht is zijn boekje niet sterk. Met een beroep op het feit, dat de terminologie in de psychiatrie nog lang niet vastgelegd is, verklaart de schr. zoveel mogelijk termen te zullen gebruiken, die ook voor niet-ingewijden begrijpelijk zijn. Ligt daar misschien de oorzaak, dat vooral de drie eerste hoofdstukken voor niet-ingewijden enigszins duister en verwarrend zullen zijn? Zelfs ingewijden zullen zich menigmaal afvragen, wat schr. precies bedoelt. Voor de vier laatste hoofdstukken geldt dit bezwaar in veel mindere mate. Maar het geheel zou ongetwijfeld aan waarde winnen, als de stof meer systematisch (aan de hand van een min of meer algemeen aanvaarde indeling der ziektebeelden) behandeld zou worden. Thans is het boekje wel practisch, maar het geeft te weinig inzicht.
A. v. Kol
| |
| |
| |
Sociologie
Les Sciences sociales dans l'enseignement supérieur. Sociologie, psychologie sociale et anthropologie culturelle. Rapports préparés par P. De Bie e.a. - Unesco, Centrum Nederland, Amsterdam, 1954, 275 pp.
In opdracht van de Unesco biedt Prof. P. De Bie (Leuven) de resultaten van een uitgebreide enquête, over de gehele wereld gehouden met het doel het hoger onderwijs van de sociologie, de sociale psychologie en de culturele anthropologie te verbeteren en uit te breiden. Prof. Cl. Lévi-Strauss (Parijs) behandelt afzonderlijk de rol der anthropologie in de sociale wetenschappen, terwijl Prof. J. Nuttin (Leuven) en E. Jacobson (Michigan) de afdeling over sociale psychologie verzorgen. In een afzonderlijk aanhangsel vindt men de bondige weergave van de concrete onderwijs-methodes der sociale wetenschappen zoals deze in de tien onderzochte landen gebruikelijk zijn.
Uit dit internationaal detail-onderzoek blijkt wel duidelijk op hoeveel verscheidene wijzen de menselijke geest eenzelfde werkelijkheid interpreteert: marxisme of psycho-analyse, een wijsgerige of zuiver empirische instelling wisselen elkaar af bij het determineren van de studierichting.
Het immer toenemend contact echter tussen de faculteiten dank zij publicaties en congressen, bewerkt in steeds toenemend tempo de gelijkschakeling der specifieke wetenschappelijke methodes.
Het werk is een voorbeeld van internationaal team-work en objectiviteit, en bewijst dat waar de politieke eenmaking door de Uno een moeizame crisis doormaakt, de culturele ontmoetingen dank zij de Unesco hun zin volledige behouden. Uiteraard reserveert de technische inslag deze studie voor leraren in de sociale wetenschappen.
J. Kerkhofs
| |
R.H.S. Crossman, L'avenir du travaillisme. Nouveaux essais fabiens, trad. G. Lafrance (Coll. Masses et Militants). - Les Edit. Ouvrières, Parijs, 1954, 287 pp., Fr. Fr. 600.
In 1889 publiceerde George Bernard Shaw de eerste Fabian Essays: gedurende twee generaties zou déze bundel, vol optimistische toekomstperspectieven, de ideologische grondslag zijn voor een grote fractie onder de Britse socialisten. Na de Attlee-regering bleek het dringend nodig de oude theorie en methode aan een diepgaande herziening te onderwerpen. Uit de maandenlange discussies van een groep der meest vooraanstaande Labour-leden (de meesten zijn Members of Parliament en verscheidenen hoogleraar te Oxford) ontstond deze nieuwe verzameling van doctrinaire studies, ingeleid door Attlee zelf.
In het best geschreven hoofdstuk (Repenser le Socialisme), zoekt de samensteller van heel de bundel, R.H.S. Crossman, naar een vernieuwde basis voor een modern socialisme. Zowel hij als de overige auteurs (Crosland, Roy Jenkins, Margaret Cole - over het onderwijs -, Denis Healy - over het internationale leven -) zijn getroffen door de steeds toenemende invloed van het internationale leven op de eigen doctrinaire vernieuwingspogingen. Met hun typisch angelsaksisch pragmatisme erkennen zij de crisis van de democratie en, naast een radicaal afwijzen van elk isolationisme, pleiten zij voor een voorzichtige maar vastbesloten politiek van co-existentie. Crossman wijst daarbij op de aangroei van een socialistische technocratie, zonder ziel of cultuur. In deze bureaucratisering van de samenleving vindt Austen Albu een gevaar dat de soepele organisatie van de industrie in de weg staat. En wanneer Jan Mikardo aan de syndicaten vraagt hun defensieve instelling te verlaten om de Welfare-staat constructief te helpen inrichten, drukt ook hij zijn vrees uit voor een technocratisch verstarren van het oude syndicale dynamisme.
In de lijn van Hendrik De Man, doch dieper en wellicht realistischer, biedt een team knappe Britse socialisten ons hiermee een oprecht gewetensonderzoek, dat verhelderend werkt voor al wie niet enkel met het Europees socialisme, maar ook over de toekomst der democratie en der Westerse politieke beschaving bekommerd is.
J. Kerkhofs
| |
Sociaal handboek. Grondlijnen voor een katholiek sociaal program (Unie van Mechelen). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 152 pp., Fr. 55.
Deze uitgave van de Unie van Mechelen bevat de nieuwe grondig-herziene en bijgewerkte synthese van de beroemde ‘grondlijnen voor een katholiek en sociaal program’. De wijzigingen tegenover de vorige uitgave zijn door een dubbele nummering zeer praktisch aangegeven. Vooral de stellingnamen tegenover het syndicalisme, het medebeheer, het subsidiariteitsbeginsel en de verhouding tussen
| |
| |
rechtvaardigheid en liefde, werden, meer dan vroeger, genuanceerd omschreven. In aanhangsel vindt men de tekst van de Verklaring van de Rechten van de Mens, opgesteld door de Amerikaanse Catholic Welfare Conference en op 1 Februari 1947 bekend gemaakt. Tenslotte vermeldt een namenlijst de samenstelling van de Unie van Mechelen tijdens de herziening van het sociale Handboek (1948).
J. Kerkhofs
| |
André Kruth, S.J., Le monde doit choisir. Communisme - Libéralisme - Doctrine sociale chrétienne. - Spes, Parijs, 1954, 255 pp., Fr. Fr. 540.
Indien de Christelijke sociale leer vele gelovigen en ongelovigen ontgaat, is dit enigszins hieraan te wijten dat men de documenten niet bij de hand heeft, en het steeds een hele inspanning vraagt die leer uit de vele encyclieken, radioboodschappen en toespraken samen te brengen. Dit werk biedt Pater Kruth ons aan. Met een summiere bindtekst reeg de auteur meer dan vijfhonderd citaten uit de pauselijke acta sinds Leo XIII aaneen, en gaf ons daarmee een bondig overzicht van de Christelijke houding tegenover God, de familie, de burgerlijke maatschappij, de economische en de internationale gemeenschap. Zulk een onderneming was zeker zeer verdienstelijk, maar niet zonder nadelen: de teksten werden uit het tekstverband en de historische omgeving gelicht en kregen bij het samenbrengen allen een gelijke waarde, zodat de fijne schakeringen van de oorspronkelijke tekst verloren gingen. Dit weegt echter niet op tegen het voordeel de voornaamste pauselijke teksten bij de hand te hebben. De bruikbaarheid werd door de chronologische lijst der geciteerde documenten en door de uitgebreide systematische inhoudstafel nog verhoogd.
Dit werk kan velen dienst bewijzen, vooral daar de schrijver, naast het theoretisch aspect, ook de aandacht wilde trekken op het dynamische en het aansporende van de pauselijke leer. Het zal echter eerst volop aan zijn doel beantwoord hebben wanneer de lezer naar de levende, authentieke teksten zal grijpen: de Encyclieken, de Kerstboodschappen van Pius XII en zovele andere minder bekende teksten.
S.
| |
Romans en verhalen
Bruce Marshall, De Man die niet arriveerde. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, 259 pp., f 7.90.
Deze roman van Bruce Marshall, die in het Engels Only Fade away heet, is van een andere inspiratie dan de meeste andere van deze auteur. Hij heeft iets bitters en pessimistisch. De weinige humor, die erin voorkomt, is wrang. Het thema is: de tegenslagen en mislukkingen van een Schots officier, die zich met hart en ziel wijdt aan de dienst, doch overal en altijd zijn hoofd stoot. De schrijver ziet hier wereld en mensen door een zeer, zeer donkere bril. Kuisheid en huwelijkstrouw schijnen niet meer te bestaan. Behalve in de dienst ziet zich de held ook nog bedrogen in zijn vrouw en kinderen, en hoe! Neen! dit is een geheel andere Bruce Marshall dan we hem kenden uit vroegere werken. Het is een somber, drukkend en zwartgallig boek, met talent geschreven, maar onder een vloek liggend. Dit boek ware beter onvertaald gebleven.
J. van Heugten
| |
Alfred Mühr, Het witte goud. Mysterie en macht van het porcelein. Nederl. vert. van Louis Thijssen. - Pax, Den Haag, 1954, 470 pp., f 9.75.
De titel ‘roman’ die de titelpagina van het onderhavige boek voert, is hier wel zéér ruim te nemen. Het boek toch is grotendeels de historie, zij het niet in strenge zin, van de pogingen om de kunst van porcelein-maken van de Chinezen te weten te komen: de verschillende pogingen in Europa aangewend welke tot een gunstig resultaat voerden. Welk een ‘geldelijke’ macht deze eerste porceleinfabricages met zich mee brachten, weet de schrijver levendig te beschrijven in een lange reeks van korte hoofdstukken. Het werk is daardoor wel wat brokkelig geworden. De lezer zal het niet in één trek uitlezen. De vertaling is met zorg geschied.
Joh. Heesterbeek
| |
Hermann Gohde, De achtste dag. Vert. van Karel Deenen. - De Toorts, Heemstede; Heideland, Hasselt, 1954, 325 pp., f 8.90 en Fr. 145.
Een boek waarin de auteur zijn kijk op de wereld van 2074 na Christus heeft neergelegd. Een wereld die vrijwel geheel onder communistisch bewind geknecht ligt. De sporen van de ‘verleden tijd’ zijn in deze wereld grondig uitgewist. ‘Zorg dat je iedereen, die gevaarlijk voor je kan worden, bijtijds ter liquidatie bij het
| |
| |
Buro aanbrengt, als je zelf niet geliquideerd wilt worden’, is de moraal van de nieuwe tijd. Het Buro is de universele dictatuur. Geen vrijheid, geen geloof, tenzij een onvoorwaardelijk geloof in het Buro. Het Buro zetelt in Wenen.
Een jonge Amerikaan komt ter completering van zijn politieke loopbaan naar Europa. Zeven dagen duurt zijn verblijf, en in die zeven dagen ontdekt hij mensen die ‘anders’ zijn dan de eenheidsmens. Zij behoren tot de verfoeide en bloedig vervolgde secte der Christenen. Langzaam komt hij onder de invloed hiervan.
Behalve een toekomstbeeld is De achtste dag ook een nogal fel - en soms door overdrijving onjuist - gericht over het naaste verleden en het heden; m.a.w. een ernstige waarschuwing die m.i. aan kracht zou gewonnen hebben indien de veelvuldig voorkomende uiteenzettingen wat beknopter waren uitgevallen.
Joh. Heesterbeek
| |
Noud van den Eerenbeemt, September. - Paul Brand, Bussum, 1954, 192 pp., f 6.50.
Een verhaal van zwerflust, van heimwee naar natuur en geheimzinnigheid, naar menselijk contact. In een zeer frisse taal en stijl geschreven, met een zekere naïveteit. Verrassend soms van natuurlijkheid. De auteur heeft de beschikking over een rijke, speelse taal. Het boek is een speelse fantasie, een voortdurend zoeken naar geluk wat ten slotte wel bereikt zal worden.
Een boek zonder zwaarwichtigheid; zonnig en luchtig met een schaduwstreep van heimwee.
Joh. Heesterbeek
| |
Theun De Vries, Sla de wolven, herder. Roman uit de Babylonische voortijd. - van Loghum-Slaterus, Arnhem; Uitg. Kosmos, Antwerpen, 1954, 452 pp., geb. Fr. 150.
Deze verkorte uitgave is de derde druk van het in 1946 voor het eerst verschenen werk, waarin schrijver ons een historische roman uit de Babylonische voortijd biedt.
Inderdaad historisch belangwekkend wat leven en zeden van die tijd betreft, doet het werk tevens zeer onhistorisch aan door de sociale (zegge socialistische) ideologie, welke aan die historische personnages opgedrongen wordt. Wie bij de lezing dit anachronisme doorziet, zal ook aanstonds het materialisme en negativisme onderkennen van schrijvers religieuze en historische opvattingen.
Hoewel de beschrijving soms overdadig en de beschouwingen wel eens langdradig zijn, getuigt het werk van een uitzonderlijk schrijverstalent.
J. Crick
| |
Fred Germonprez, Mensen in de schaduw (Reinaert-reeks, nr 43). - Arbeiderspers, Brussel, 1954, 208 pp.
We vragen ons werkelijk af waarom de uitgever dit werkje voor een sensatieroman wil doen doorgaan. Ware het dertig jaar geleden verschenen, dan misschien... ‘Deze ophefmakende roman is het beleefd getuigenis van een T.B.C.-lijder, die hardnekkig zijn recht op het volle leven opeist en verovert’. De strijd van de zieke, de cynische sfeer van het ziekenhuis, spot, opstandigheid en twijfels van geest en hart, dat alles wordt hier beschreven in de stijl en op het niveau van een alles behalve ophefmakend maar behoorlijk volksboek.
Paul van Meer
| |
Maurice Savin, Le verseau. - Gallimard, Parijs, 1954, 487 pp., Fr. Fr. 990.
Dit is de eerste roman van M. Savin, filosoof van beroep, eenmaal één der intiemen van Alain en medeleerling van Sartre.
In en rond het badhotel ‘Le Verseau’ rijpen twee drama's tot een tragedie: het jeugddrama van Gilbert en Melchior, die beiden in de jonge Chantal de eerste openbaring kennen van de liefde, het conflict van hun vriendschap, het noodlot van de weg zonder uitkomst; daarnaast het drama van de veertigjarige hotelhoudster Antoinette-Marie, de vrouw die ineens ervaart dat ze nog beminnen kan maar, ontgoocheld in haar verwachtingen, zich verhangt.
Langzaam, als brood dat bij mondjesmaat wordt toegemeten, is de loop van het verhaal: ‘Au pays breton, une fois n'est rien. Il faut épouser lentement, tendrement’. Zo worden we meegevoerd naar de kern van de Bretonse ziel, speels, kinderlijk, geheimnisvol en tragisch te gelijk. Want achter het uiterlijk gebeuren voelen we steeds - zoals in Le Grand Meaulnes, waarmee het veel gemeen heeft - de aanwezigheid van het onvatbare Bretagne.
De stijl is met het rithme van het verhaal vergroeid. Korte zinsneden, bijkomstigheden, die steeds maar in een trage, omsingelende beweging de kern trachten te grijpen. Dat brengt mee dat in een lijvig poëtisch boek als dit, de aandacht wel eens afdwaalt en zich vermeien gaat in een precieus spel van duistere analysen.
J. Dax
| |
| |
| |
Varia
Lectuur-repertorium. III: Auteurslijst S-Z. 2e uitg. - A.S.K.B., Antwerpen, 1954, pp. 1137 à 3252, portr., geb. Fr. 450.
Het derde en laatste deel van de definitieve uitgave van het Lectuur-repertorium zet de kroon op het onversaagd ijveren van Z.E.H.J. Baers, bijgestaan door de Heer Paul Hardy. In onze vorige jaargang bespraken we reeds (Streven, VII, 1953-1954, deel I, blz. 390) de eerste twee delen van dit lijvige werk dat 3252 blz. telt. Nu het werk volledig voor ons ligt, kunnen we slechts met de grootste lof spreken over deze prestatie die enig is op alle gebied. De keurige verzorging van de druk en de uitgave is slechts de weerspiegeling van de accuratesse en de verbazende volledigheid die deze biobibliographie kenmerken. Ieder vooroordeel moet vallen bij hen die aandachtig het Lectuur-repertorium doorleest of raadpleegt. Het is uitgegroeid tot een ware encyclopedie waarvan de bondigheid geen afbreuk doet aan de rake en genuanceerde beoordeling en de juistheid der gegevens. Wie tot nog toe sceptisch stond tegenover een dergelijke onderneming kan men slechts één raad geven: neem het werk ter hand, kijk het zorgvuldig na: wie gij ook zijt, priester of journalist, letterkundige of leraar, professor of student, gij zult merken dit repertorium niet te kunnen missen. Ook al is de prijs hoog, toch is het geen offer dat gij brengt maar een waardevol geschenk dat het A.S.K.B. u toerijkt.
R. Hostie
| |
Jozef Weyns, Het verhaal van ons huis. - Davidsfonds, Leuven, 1954, 298 pp., ing. Fr. 70, geb. Fr. 98 (leden Fr. 35 en 49).
‘Wij gaan bouwen’ zeggen wij, maar in feite doen wij niets anders dan een huis kopen van architect en aannemer. De heemkundige Dr Weyns heeft het anders willen doen. ‘Onze voorouders bouwden naar ter plaatse ontstane, overgeërfde trant, die wij nu de eigen streekstijl noemen; zij brachten met jarenlang werken het materiaal bijeen; zij sloegen zelf de hand aan bijl en plekspaan. In de mate van het mogelijke heb ik hun dat nagedaan’. En hij vertelt anecdotisch en buitengewoon boeiend het verhaal van zijn huis, van zijn dromen en plannen, van zijn tochten op zoek naar vergeten relieken uit het verleden, die hij in zijn nieuw doch heemvast huis een passend plaatsje weet te geven. Het is de kroniek geworden van een vitaal Vlaams gezin, de kroniek van een familiestam, ja, van een hele streek-gemeenschap. Een énige bijdrage tot de Kempische heemkunde!
F. Van Bladel
| |
De Leie. Land, volk, kunst, door A. De Ridder e.a. - Federatie voor Toerisme in Oost-Vlaanderen, Gent, 1954, 188 pp., rijk geïll., Fr. 50.
Na een eerste boekje Oost-Vlaanderen, de Onbekende publiceert de Federatie voor Toerisme in Oost-Vlaanderen een keurig en hoogstaand boekje over de Leiestreek.
Een lange studie van Prof. Dr A. De Ridder over de schilders, beeldhouwers en letterkundigen die vooral te Sint-Martens-Laten hebben gewoond, een bezoek aan het museum van Latem en van de Leiestreek te Deinze en een korte levensschets van de voornaamste Leiekunstenaars, wisselen af met een wandeling langs het Buyssepad, tien schetsen van wandelingen in de Leiestreek en een boottocht op de Leie tussen Gent en Zulte.
Dit werkje leert ons de schoonheid van het rustig Leielandschap in ons op te nemen en is tevens een model van een met piëteit en deskundigheid geschreven handleiding voor de kennis van de geschiedenis en van het natuurschoon van een streek.
M. Dierickx
| |
Aster Berkhof, Zoeklicht op Marokko. - Davidsfonds, Leuven, 1954, 306 pp., ing. Fr. 58, geb. Fr. 86 (leden Fr. 29 en 43), geïll.
Dit boek biedt meer dan de - niet zeer oorspronkelijke - titel laat vermoeden: een zakelijke beschrijving van de Marokkaanse bodem, bevolking en toestanden, en een peiling naar de toekomstmogelijkheden van dit land. Het bevat ook zeer interessante beschouwingen en een massa persoonlijke indrukken en ervaringen, zo smakelijk verteld, zo kleurrijk beschreven, zo vol milde sympathie voor de bevolking, dat Berkhof er een plaats mede inneemt in de rij der rasechte Vlaamse schrijvers van reisverhalen, zoals H. Thans, G. Boutsen, F. Timmermans. Het is alleen jammer dat het genot van deze lectuur soms wordt verstoord door de slordigheid van de taal, door naïeve lyrische ontboezemingen, en door een of andere minder smaakvolle grap of beeldspraak.
|
|