zíjn ervaring te zijn, maar die ervaring überhaupt wordt. Dit zeer eigen.... symbolisme, of, zo men wil, objectief lyrisme, (Hemingway is gestart als dichter!) heeft aan The old Man and the Sea zijn zeer bijzondere charme verleend, en bestemde deze lange short-story van de aanvang af tot een klassiek werk.
Een ogenschijnlijk banaal fait-divers uit het Cubaanse vissersleven, - milieu waar wij reeds kennis mee maakten in To have and have not, - wordt geïsoleerd, maar de minutieuze beschrijving verheft het op universeel plan. Het gegeven is uiterst eenvoudig. Santiago heeft sinds 84 dagen geen vis meer gevangen. Hij zet echter door en gaat tenslotte veel verder in zee om zijn kans te wagen. Na eindeloos geduldig wachten vangt hij een enorme vis, die hem echter twee etmalen op sleeptouw neemt alvorens zich gewonnen te geven. Eindelijk kan de oude visser, de uitputting nabij, de vis harpoenen en mee naar de haven.... slepen, want deze is veel te groot voor zijn sloep. De haaien betwisten hem echter zijn prooi. Hij verdedigt ze met de moed der wanhoop, met de harpoen eerst, dan met zijn mes, ten langen laatste weert hij met roer en roeiriem de belagers af. De nacht ontwapent hem echter en hij moet de haaien vrij spel laten. Vroeg in de morgen vaart hij de haven binnen met een enorm visgeraamte.
In een of ander Engels blad werd gesproken van allegorie, om de algemeen geldende waarde van het heroïsche verhaal te kenschetsen. Juist om zijn precieze zakelijkheid kan deze novelle dat epitheton missen. Santiago is de mens die nooit opgeeft, zelfs wanneer anderen niet meer geloven in de goede uitslag, maar die doorbijt en tot het uiterste vecht, zelfs voor een hypothetisch goed. Er is echter meer dan deze cultus van het heroïsche. Santiago lijdt onder zijn eenzaamheid. ‘If the boy was here he would wet the coils of line he tought. Yes. If the boy were here. If the boy were here’. ‘The boy’ is daar, vóór en ná de tocht, in zijn hut met zijn hulp en zijn sympathie en zijn grenzeloos vertrouwen. Maar in zijn epische strijd mist de visser hem voortdurend, en de novelle is al evenzeer een klacht om deze eenzaamheid als een ophemeling van de strijd. Terwijl de strijd niet opgegeven wordt, maar de nederlaag zelf nog een troost inhoudt, schijnt er voor de eenzaamheid geen remedie te zijn, en in de klacht van de oude visser vinden wij eens te meer een echo van wat Pilar zei in For whom the Bell tolls: ‘Hoe moedig hij ook is, een mens geraakt tenslotte heel alleen’, en van wat Harry Morgan zei in To have and have not: ‘De mens, alleen, heeft geen verdomde kans’. Komt er, na Santiago, - deze andere, zij het ook zachtere, Harry Morgan, - nu geen andere Robert Jordan?
Men praat deze laatste tijd zeer veel; over de nabije ondergang van de roman als literair genre. Dat deed Voltaire reeds in zijn tijd! Een werk als The old Man and the Sea ontzenuwt voorlopig alle argumenten tegen de roman, en zelfs degenen die tot nog toe sceptisch stonden tegenover Hemingway zullen de indruk hebben dat deze novelle nu reeds, ook zonder Nobelprijs, klassiek is. Laat de auteur er zich nog met een kwinkslag van af maken met te zeggen dat men om goed proza te schrijven geluk moet hebben, dan is dit werk wel een zeer gelukkige ‘coup de dés’ geweest. De vormperfectie van zijn short-story, én de hoge morele waarde er van, - binnen het kader weliswaar van zijn stoïcijnse levensopvatting, - liggen in de lijn van heel de ontwikkeling van zijn oeuvre. De gemoedswarmte die uit The old Man and the Sea straalt, en de weemoed om een nog niet gevulde leemte, laten voor de toekomst vanwege de stoere vijf en vijftiger nog een en ander verhopen.