Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
Spel en Kunst
| |
[pagina 494]
| |
deze handeling een zijnservaring op te roepen, dus tot spel te worden. En inderdaad moeten wij aannemen dat alle kunst begint als spel. In de lust van het vormgevingsspel geniet de mens de vreugde van het maken, wordt hij zich bewust van zijn creatieve potenties en daarmee van zijn deelhebben aan het zijn. Het is echter duidelijk dat het in de kunst niet alleen gaat om de lust van het maken, maar ook om het gemaakte werk. Wij moeten ons echter voorstellen dat de lust van het maken voorafgaat aan de vreugde om het gemaakte werk. Dit kan men waarnemen aan het vormgevingsspel van jonge kinderen. Het kind, dat in een zandbak speelt, gaat eerst geheel en al op in de lust van de maakbezigheid zelf. Met veel aandacht en toewijding maakt het iets om het daarna meteen weer weg te vagen en opnieuw te beginnen. Maar in een volgend stadium van zijn ontwikkeling vertoont het de neiging met welgevallen te zien naar zijn werk. Het ziet zijn bouwsel dan als teken van zijn scheppend vermogen, en in de aanschouwing ervan geniet het van zijn scheppend vermogen, en daarin van zijn deelhebben aan het zijn. Zo moet ook de primitieve kunstenaar eerder de lust van het maken gekend hebben dan de vreugde om het gemaakte werk. In het spel van het maken ontdekte de mens de mogelijkheid om dingen te maken, waarvan de aanschouwing hem vreugde verschafte, omdat hij er het teken in zag van zijn creatieve potenties, omdat ze getuigden van zijn zijn en hij in de aanschouwing er van zich bewust werd van zijn deelhebben aan het zijn. Daarmee ging het echter niet langer alleen om de lust van het maken maar ook om het gemaakte werk, en daarmee hield zijn handeling op louter spel te zijn. In de kunst van de geëvolueerde cultuur gaat het bovenal om de waarde van het gemaakte werk. Deze waarde wordt door de mens ontdekt in het spel van het maken. In plaats van te zeggen dat kunst ontstaat als spel doet men dus beter in navolging van Huizinga te zeggen dat kunst, als alle cultuur, ontstaat in spel. De wezenlijke waarde van het kunstwerk is hierin gelegen dat het teken is van menselijk zijn op een zodanige wijze dat de mens in de aanschouwing ervan zich bewust wordt van zijn deelhebben aan het zijn, en daarin de vreugde van het zijn geniet. Nu is al wat door de mens wordt gemaakt of voortgebracht teken van zijn zijn. Een verkeersweg, een brug enz. zijn tekenen (effecten) van menselijke activiteit en dus van menselijk zijn. Deze nuttige kunstproducten echter worden niet gemaakt met de bedoeling dat de mens in de aanschouwing ervan zich bewust zal worden van zijn deelhebben aan het zijn. In de schone kunsten echter vormt de mens de te bewerken stof met de uitsluitende bedoeling om in de aanschouwing van het gemaakte werk zijn zijn te ervaren, om daarin de vreugde om het zijn te genieten en van zijn | |
[pagina 495]
| |
liefde tot het zijn te getuigen. In het kunstwerk drukt de mens iets van zijn eigen wezen in de te bewerken stof, zodat zijn eigen wezen in het werk aanschouwelijk wordt, en hij in de aanschouwing ervan, door zich van zijn wezen bewust te worden, zich bewust wordt van zijn deelhebben aan het zijn. In het kunstwerk maakt de mens iets van zijn eigen wezen tot beeld, hij maakt zijn werk ‘naar zijn beeld en gelijkenis’. Het duidelijkst, want het meest direct geschiedt dit in de muziek, die daarom met recht als de heerlijkste van alle kunsten geprezen wordt. De muziek is de rechtstreekse verbeelding van het menselijk zieleleven, in het bijzonder van de handelingen van het beweeg- en streefvermogen, in de beweging van het geluid. Zij is beeld van opgewektheid of droefheid, van begeestering of deemoediging, zij schertst of is ernstig, zij juicht of klaagt, zij danst lichtvoetig of beweegt met dreunende stap, zij aarzelt of stormt er op los, kortom zij handelt als de menselijke natuur, als de menselijke ziel. Luisterende naar muziek worden wij ons bewust van onze potentie te handelen als de muziek, ervaren wij ons eigen wezen en daarmee onze deelname aan het zijn. Op overeenkomstige wijze, maar met andere middelen bewerken de andere kunsten in ons een verhoogde bewuste deelname aan het zijn. Terwijl de (absolute) muziek de rechtstreekse verbeelding is van ons zieleleven in klanken, die op zich zelf niets betekenen, doen de andere kunsten ons ons zieleleven en ons zijn ervaren door de wijze, waarop zij de dingen weergeven, temidden waarvan ons zieleleven zich afspeelt. Dit schilderij b.v. is de weergave van dit of dat landschap, maar de keuze van het onderwerp en de wijze waarop dit is weergegeven, doen ons de maker kennen als geneigd b.v. tot het melancholische of weemoedige, en in de aanschouwing ervan worden wij ons bewust van onze eigen neiging tot het melancholische, zoals wij in de evenwichtige compositie ons eigen verlangen naar het evenwichtige, in de bedachtzame penseelstreek onze eigen neiging tot het bedachtzame ervaren, kortom in de wijze waarop dit landschap is weergegeven ons wezen en zijn ervaren. Ook de toegepaste kunsten, inzoverre zij kunstwerk (dus object der aesthetica) zijn, bewerken in ons een zijnservaring. Zo b.v. dit kerkgebouw, in de aanschouwing waarvan wij onszelf ervaren als wezens, in wier natuur het ligt op te zien naar het verhevene en mysterievolle, wezens, die gehouden zijn tot en behagen vinden in de glorificatie van God. Met deze uiteenzettingen willen wij allerminst de indruk wekken als zouden wij menen dat de genieting van een kunstwerk op rationele interpretatie zou berusten. Het verstaan en genieten van een kunstwerk is een kwestie van visie, van intuïtie. Waar het ons in deze voorbeelden om gaat is aan te tonen dat de kunstexpressie voortkomt uit de liefde tot | |
[pagina 496]
| |
het zijn en gericht is op de vreugde om het zijn. Haar bron is de geestelijke overvloed, die wij in ons ontwaren, wanneer wij ons in een begenadigd ogenblik, het moment der inspiratie, bewust worden van ons deelhebben aan het zijn. Het is deze geestelijke overvloed, die ons spontaan doet zingen ‘met de ziel op de lippen’ zoals Engelman het uitdrukte, en dit element van zang is het onvervalsbare kenmerk van alle waarachtige kunst. Het wezen van alle kunst is uitdrukking. Uitdrukking nu is een universele behoefte van de geest. Wij worden ons eerst ten volle bewust van onze kennis wanneer wij deze uitdrukken, waarheid wordt pas ten volle bewuste waarheid wanneer wij haar formuleren in een oordeel. Zo ook worden onze gevoelens pas ten volle door ons ervaren als wij ze op een of andere manier uitdrukken. Onze liefde wordt pas volkomen als wij daarvan getuigen, onze vreugde wordt door ons pas ten volle beleefd als wij er uitdrukking aan geven. Zo ook ervaren wij ons deelhebben aan het zijn eerst ten volle als wij er uitdrukking aan geven. In het kunstwerk brengt de mens een blijvend getuigenis voort van zijn wezen en zijn, om in de aanschouwing ervan zijn wezen en zijn als levende werkelijkheid te ervaren. Zo zijn spel en kunst beiden uitingen van een en hetzelfde streven in de menselijke natuur: het streven naar bewuste deelname aan het zijn, beiden zijn zij een vorm van kennend en beminnend deelhebben aan het zijn. In het spel ervaren wij ons zijn door te reflecteren op de in feite hier en nu gestelde handeling. In het kunstwerk ervaren wij ons zijn doordat wij er de uitdrukking in zien van ons wezen. Terwijl in het spel de geestesactiviteit grotendeels in beslag genomen wordt door het volvoeren van de spelhandeling zelf, is in de beschouwing van het kunstwerk de geest meer vrij, kan hij zich meer onbelemmerd richten op het zijn zoals zich dit in het kunstwerk manifesteert. In de genieting van het kunstwerk is in het algemeen een intenser zijnservaring mogelijk dan in het spel. Terwijl het spel slechts min of meer lust verschaft kan het kunstwerk in vrij sterke mate ontroeren. Spel en kunst beiden komen voort uit een en dezelfde energiebron: de liefde tot het zijn, en veronderstellen een en dezelfde fundamentele habitus: de geschiktheid om temidden van de onvolmaaktheden des levens het zijn te beminnen, waar het ons gegeven is dit te ervaren. Meer dan ieder ander schijnt dan ook de kunstenaar de geschiktheid in zich te dragen in zijn arbeid de vreugde van het spel te genieten, en het moet dan ook wel meer de vreugde van het maken geweest zijn, die de grootste kunstwerken in het leven heeft geroepen, dan de ambitie belangrijke psychologische of metaphysische onthullingen te doen, zoals die aan | |
[pagina 497]
| |
zovele moderne kunstwerken eigen schijnt. Immers hoe schoner de kunstenaar zijn werk maakt des te meer wordt hij zich van zijn kunnen en des te vollediger van zijn deelname aan het zijn bewust. Het maken van het kunstwerk is dan ook welhaast het heerlijkste spel dat denkbaar is. Zo moeten wij ons met onze menselijke begrippen denken dat God het heelal schiep, niet uit dwang of noodzaak, maar uit de geest van het spel, daarin genietende van zijn oneindig volmaakte Zijn. En zoals God in de tweede Persoon van de Allerheiligste Drieëenheid van eeuwigheid de oneindige volmaakte uitdrukking van zijn Wezen voortbrengt, en daarin Zichzelf bemint, zo brengt ook de kunstenaar in zijn werk op onvolmaakte wijze de uitdrukking van zijn wezen voort, en bemint hij hierin zijn eigen zijn (en de Oorzaak van zijn zijn). En het is door deze liefde tot het zijn, waaruit zijn kunst voortkomt, dat de kunstenaar meer dan wie ook de geschiktheid bezit in zijn ambacht de vreugde van het spel te zoeken, en de waarachtige kunstenaar zal zich in de priesterlijke gewaden, waarmee een lichtelijk verdwaasde aesthetiek hem omhangen heeft, even onbehaaglijk voelen als het kind, dat niet mag spelen terwille van zijn Zondagse kleren. Behalve in de scheppende werkzaamheid van de kunstenaar is er in de kunst sprake van spel in eigenlijke zin daar waar zij duidelijk bewuste handeling is. Dit is dan vooral het geval bij de herscheppende kunstenaar, die bewust handelende het kunstwerk geniet. Zo is bij het actief musiceren de vreugde van het handelen duidelijk aanwezig. Het is dan ook in de handelende kunsten dat de term spelen gebruikt wordt: een stuk muziek spelen, een instrument bespelen, toneelspelen. In hoeverre is er sprake van een spelelement in de genieting van een kunstwerk? In het genieten van een kunstwerk is de geest zeer zeker ook actief, echter niet bewust, ervaart hij zichzelf niet als handelende, zodat er geen reflexie op de handeling plaats vindt en geen spel in eigenlijke zin aanwezig is. In de genieting van het kunstwerk richt de geest zich doorgaans geheel op de keninhoud van het werk als uitdrukking van zijn wezen, beschouwt hij a.h.w. zijn eigen beeld, en hoe schoner het werk is d.w.z. hoe volmaakter het beeld is van de geest, des te meer fascineert het de geest, en des te minder is deze geneigd zich los te maken van zijn object om zich terug te buigen over zijn eigen act. Alleen wanneer de geest bewust handelt en zijn kunnen geniet is er sprake van spel in eigenlijke zin. Wanneer iemand een partituur leest alleen om van het werk kennis te nemen is er geen spel. Wanneer hij echter daarbij geniet van zijn vermogen om in zijn fantasie het werk te doen klinken dan is er sprake van spel. Behalve in de zin van actief spelend bezig zijn is er sprake van een | |
[pagina 498]
| |
spelelement in de kunst inzoverre zich dit manifesteert in het kunstwerk zelf. Elk kunstwerk wordt ook min of meer duidelijk intuïtief begrepen in de oorzaken van zijn ontstaan, in de motieven, die de kunstenaar bewogen hebben het werk te maken. Zo zijn er kunstwerken die duidelijk hun oorsprong vonden in een kwellende levens- en zijnsproblematiek of die een verdediging willen zijn van bepaalde sociale of religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen, en andere, die geen enkele ambitie verraden en enkel voortgekomen schijnen uit de vreugde, die de maker vond in het hanteren van zijn creatieve vermogens en die de beschouwer daarmee opnemen in de sfeer van het spel. Zo schijnt Mozart's muziek geheel en al ontsproten aan de vreugde van de geest zich uit te drukken, aan de vreugde van het componeren en de vreugde om de uitdrukkingsvolheid van het werk. Wij genieten deze muziek niet alleen als kunstwerk maar ook als teken van het menselijk verlangen naar de bevrijdende sfeer van het spel. Zeer in het bijzonder is dit daar het geval, waar de muziek beeld is van bewegingsspel, van de dans. Een bijzondere spel-verbeeldende kracht gaat daarbij uit van het concerterende element in de muziek. Is er verrukkelijker muziek denkbaar dan Mozart's concerterende muziek voor blaasinstrumenten, zoals b.v. het laatste deel (thema met variaties) van zijn concertante symphonie voor 4 blaasinstrumenten, dat wij ervaren als een verrukkelijke reidans, waarbij de dansers (met wie wij ons onbewust vereenzelvigen) beurtelings in de kring treden en met elkaar wedijveren in sierlijkheid en gratie in het uitvoeren van de door het thema voorgestelde dansfiguur. Het is niet mogelijk in deze korte verhandeling alle aspecten van het spel in de kunst op uitputtende wijze te behandelen. Het was voornamelijk onze bedoeling aan te tonen dat spel en kunst beiden voortkomen uit een en hetzelfde fundamentele streven in de menselijke natuur: het streven naar bewust deelhebben aan het zijn, en dat zij beiden in het geheel van het leven de functie hebben in ons het besef levendig te houden, dat de Liefde, die ons heeft voortgebracht, ons roept tot het geluk. Zonder dit besef blijft ons niets dan angst en wanhoop en gaan wij in geestelijke onmacht ten gronde.
Het zou te veel beweerd zijn dat de homo ludens dood is in de moderne kunstenaar. Zo lang er mensen zullen zijn, zullen zij spelen. Maar wel is de moderne kunstenaar een te gewichtig personage geworden om bewust en openlijk zijn kunst te kunnen beoefenen in de geest van het spel. De moderne kunst is in wezen ambitieus, gedreven door het verlangen ‘belangrijk’ te zijn, belangrijk op de wijze van de moderne wetenschap. Evenals deze schijnt zij bezeten van een rusteloze drang | |
[pagina 499]
| |
naar vooruitgang, evenals deze wil zij experimenteren, ongekende mogelijkheden ontdekken, éclatante resultaten boeken, zij wil méér zijn dan de kunst in het verleden geweest is. Kant wees de beoefening van de metaphysica als nutteloos van de hand, omdat deze in tegenstelling tot de positieve wetenschappen niet op vooruitgang kon wijzen. Een dergelijk verwijt schijnt de moderne mens aan de kunst uit het verleden te maken, want ook de kunst van het schone, die eigenlijk geleefde metaphysica is, kan goed bezien op geen vooruitgang wijzen. De tragische vergissing van de moderne kunst is dat zij instrument wil zijn in dienst van een grenzeloze begeerte naar nieuwe kennis, naar nieuwe ervaringen, zoals o.m. door Maritain en ook door Huizinga in het licht gesteld werd. Enerzijds komt dit streven tot uiting in een zoeken naar nieuwe ongekende uitdrukkingsmiddelen, zoals in de abstracte kunst, die in een poging op directer wijze dan de figuratieve kunst de aesthetische inspiratie uit te drukken, alle waarlijk direct contact met het leven verloren heeft. Anderzijds in een aanleunen aan de moderne wetenschap, in het bijzonder de moderne psychologie, hetgeen de bewuste cultus van het onbewuste in de kunst gebracht heeft, en het streven op para-wetenschappelijke wijze de geheimzinnige diepten van het menselijk zieleleven te exploreren. Dit alles is een miskenning van het eigenste wezen der kunst en van haar mogelijkheden. Zij is geen instrument van kennis, maar een middel om ons te brengen tot verhoogde bewuste deelname aan het zijn, zoals het ons gegeven is dit spontaan te ervaren. Wij willen niet beweren dat niet ook in de moderne kunst nog een element van spel zou kunnen schuilgaan, maar zij spreekt ons niet aan als een activiteit, die gedragen wordt door de vreugde om het zijn, en wij zien dan ook de oorzaak van het feit, dat deze kunst niet in staat is geweest de harten der mensen te winnen, voor een belangrijk gedeelte hierin gelegen, dat zij geen levend getuigenis is van de liefde, waaruit spel en kunst beiden voortkomen, de liefde tot het zijn. Zij is de kunst van een tijd, die het Niets stelde in de plaats van het Zijn, die angst en wanhoop stelde in de plaats van de vreugde om het zijn, die een principiële liefdeloosheid rekent tot de belangrijkste verworvenheden van de geest. Doch in dit geestelijk klimaat kan de kunst niet leven, want juist in zijn kunst getuigt de mens van zijn liefde tot het zijn en deelt hij in de vreugde om het zijn. Een kunst, die deze liefde en deze vreugde niet meer kent of kennen wil, blijft een menselijke activiteit, waarin men belang kan stellen als men dat wil, maar zij houdt op waarachtige menselijke kunst te zijn. |
|